Stephan Wetzels
Denken en Zijn

Filosofische kruimels IX

Voor de filosofiekalender van het filosofiemagazine, verschenen in 2014 weer 12 kruimels van mijn hand. Voor wie ze gemist heeft, boven zijn bed wenst te hangen of gewoon nog eens na wil lezen, hier de teksten integraal. Deel IX van XII.

Waarom is er eerder niets dan iets?

‘Het niets is onstabiel.’
Lawrence Krauss in Universum uit het niets. Waarom er iets is in plaats van niets (2012).

In zijn populair natuurwetenschappelijk werk Universum uit het niets, stelt Krauss zich ten doel ‘het onbevattelijke helder uit te leggen’. Hoe dat mogelijk is, is op zichzelf al een raadsel, maar Krauss wil graag de fundamentele filosofische vraag van Gottfried Wilhelm Leibniz (‘waarom is er eerder iets in plaats van niets’) ontrafelen. Het wordt echter al snel een hoop gegoochel met begrippen, want de oplossing van het raadsel blijkt te zitten in de definitie van het niets. Dit niets blijkt niets minder te zijn dan ‘een onstabiel vacuüm’, dat valt onder de wetten van de kwantummechanica. De vraag waar we vervolgens mee worden geconfronteerd is dan ook: ‘Waar komen de wetten van de kwantummechanica vandaan?’ Krauss moet toegeven daar nog geen enkel idee van te hebben. Het ziet er dus naar uit dat de metafysische vraagstelling van Leibniz, ondanks de hedendaagse natuurkunde, nog wel even stand zal houden….

©Veenmedia.nl
________________________

Tot de vrijheid veroordeeld

‘Het verhaal gaat dat het boek wel werd verkocht, omdat het precies een kilo woog en dus als vervanging voor de door de Duitsers geconfisqueerde koperen gewichten kon worden gebruikt.’
Voorwoord van de vertaler bij Jean-Paul Sartres Het zijn en het niet: proeve van een fenomenologische ontologie (2003).

Het filosofische hoofdwerk ‘L’être et le néant: Essai d’ontologie phénoménologique’ van de Franse filosoof Jean-Paul Sartre werd in oktober 1942 voltooid, maar de verschijning ervan bleef zoals dat voor veel grote filosofische werken geldt, onopgemerkt. Pas na de Oorlog werd zijn werk in de slipstream van zijn populaire toneelstukken en romans, meer en meer gelezen en gewaardeerd om zijn originele invalshoeken. In de jaren 50 werd het zelfs een van de belangrijkste pijlers van de existentialistische wijsbegeerte. In tegenstelling tot bijvoorbeeld Kierkegaard, predikte Sartre een strikt atheïstisch existentialisme: er is geen ontwerper die vooraf een idee heeft gemaakt van hoe de mens moet zijn of zou moeten leven. Het gaat dan ook bij Sartre om persoonlijke authenticiteit: beschouw welke rollen je worden opgedrongen en maak je er onmiddellijk van los!

Zijn idee dat de mens tot vrijheid is veroordeeld, heeft ook op de ethiek een behoorlijke stempel gedrukt. Nooit kon iemand meer zeggen: ‘ik moest het doen, omdat hij het me opdroeg.’

Sartre raakte na zijn dood in 1980 wat uit de mode. Het idee van verouderde romans, te abstracte filosofie en het beeld dat hij op het gebied van de liefde wel heel erg rigoureus gebruik maakte van zijn vrijheden, gingen overheersen. Gelukkig kunnen zijn boeken ook nu nog voor tal van andere dingen worden gebruikt.

©Veenmedia.nl
________________________

De ‘Mandeville-paradox’

‘Trots en ijdelheid hebben meer ziekenhuizen gebouwd dan alle deugden bij elkaar.’
Bernard Mandeville (1723). Een essay over menslievendheid en arme scholen. In: de Fabel van de bijen.

Fabel van de bijen

Geboren in Rotterdam is Bernard Mandeville (1670-1733) misschien wel de meest miskende grote denker die Nederland heeft voortgebracht. Wellicht omdat hij naast filosoof ook arts was en al op 21-jarige leeftijd definitief naar Engeland vertrok, heeft hij nooit de faam gehad die hem toe zou komen. In Nederland is er gelukkig sinds 2006 weer systematisch aandacht voor deze denker. Vanaf dat moment verschijnen er in zeven delen het verzameld werk van deze vergeten filosoof.

In 2014 is het exact 300 jaren geleden dat zijn meest beroemde werk De fabel van de bijen verscheen. De centrale stelling die hierin wordt verdedigd, staat ook wel bekend als de ‘Mandeville-paradox’: zonder ondeugd geen gezonde samenleving! ‘De eigenschappen waarvan we allemaal doen alsof we ons ervoor schamen, zijn het grote fundament van een bloeiende samenleving’. Mandeville was er zeker niet op uit om ondeugden aan te moedigen, maar volgens hem behoren zij simpelweg tot de menselijke natuur en moet er voldoende ruimte zijn ze af en toe te kunnen laten vieren. Wat daarbij wel noodzakelijk is, is het bestaan van bekwame bestuurders die zich bewust zijn van de ondeugd in de mens. Zij moeten deze goed reguleren, zodat iedereen er profijt van heeft.

Hadden de Europese bestuurders dus Mandeville gelezen, waren ons misschien wel heel wat crises bespaard gebleven…

©Veenmedia.nl
________________________

Zie ook:

 

 

Iemand moest Theo van W. belasterd hebben…

Deze recensie is geschreven voor 8Weekly en daar verschenen als Special. Benieuwd naar hoeveel sterren dit boek krijgt? Neem dan een kijkje op de site aldaar.

‘Iemand moest Theo van W. belasterd hebben, want zonder dat hij iets kwaads had gedaan, werd hij op een morgen gearresteerd.’ Zo begint het autobiografische Gevallen vogel van Theo van Willigenburg niet, maar het is wel de strekking van het merendeel van de 528 pagina’s. Een kafkaësk en verontrustend boek.

Dr. Theo van Willigenburg (1960), voormalig decaan en hoogleraar ethiek aan de Erasmusuniversiteit, zal de rest van zijn leven worden geassocieerd met twee geruchtmakende rechtszaken die verband houden met ontucht met minderjarige jongens, allen lid van het Roder Jongenskoor. De eerste zaak, waarin hij heeft bekend, liep in december 2005 uit op een voorwaardelijke veroordeling. De tweede rechtsgang, waarin Van Willigenburg onschuld bepleitte en nog bepleit, monde in 2010 uit in een veroordeling tot 18 plus 8 maanden gevangenisstraf voor ontucht met drie jongens, wat door het Hof werd bevestigd. Het cassatieberoep werd verworpen door de Hoge Raad.

Sinds 27 juli 2012 is hij definitief op vrije voeten en nu is er een poging tot rehabilitatie en een forse aanklacht tegen het rechtssysteem in de vorm van dit boek. Het is een tour de force om Van Willigenburg ter wille te zijn, want hoe onbevangen de lezer ook probeert te zijn, Van Willigenburg is natuurlijk alles behalve een objectieve partij. Want hoe zeer hij ook tracht ‘zijn verhaal’ eerlijk te vertellen, het is vechten tegen argwaan. Hij is een Lance Armstrong die het ware verhaal komt vertellen.

Matteüs 23:3
En de argwaan is niet zonder argument. Allereerst kampt het boek met één haast onoverkomelijk probleem. Wie namelijk het ene zegt (als hoogleraar ethiek), maar het andere doet (ontucht plegen met een dertienjarige, ontluikend homoseksuele koorjongen) merkt zichzelf met een enorm negatief stempel dat zeer moeilijk is af te spoelen. Voor zover ontuchtplegers al niet een onoverbrugbare achterstand hebben in een polemiek, heeft Van Willigenburg gewoon een groot probleem met zijn geloofwaardigheid. En hij weet het: zelfs zijn oprechtheid kan worden uitgelegd als een dubbele beweging: manipulatief en geveinsd voor een hoger doel. Hij zou er intelligent genoeg voor zijn. Daarmee is niet gezegd dat hij geen tweede of derde kans verdient, of dat we niet kritisch moeten kijken naar wat hij te berde brengt, maar dit boek had beter door een ander geschreven kunnen worden.

Want dat brengt ons bij een tweede probleem. Van Willigenburg hekelt de waarheidsvinding in ons rechtssysteem grondig (o.a. p. 386-387, 396), maar het ontbreekt in zijn boek aan bronnen en noten. Hij citeert lustig uit allerlei mogelijke verslagen, maar de lezer heeft niets in handen om de context te achterhalen. Zelfs advocaten worden merkwaardig onder pseudoniem genoemd (er bestaat geen mr. Richard Weermans of een mr. Bronkhorst). Verder laat Van Willigenburg velen ‘letterlijk’ aan het woord, maar het ziet er naar uit dat het zijn indruk weergeeft van welgevallige gesprekken. Wat er overblijft voor kritische lezers is de uitspraak uit 2009 van de meervoudige kamer van de rechtbank Utrecht. En ook dat document, met enkele belastende en kritische passages uit brieven die in het boek niet worden aangehaald, spreekt niet bepaalt in het voordeel van Van Willigenburg.

Daarbij, en dat is misschien een kwestie van smaak, wordt er wel erg vaak gesproken over de mannelijke schoonheid. De beeldschone Marokkaan op cel 12, Reggi de mooie Antilliaan, de knappe Surinamer op cel 18, bewaker Robert de blonde knapperd, Jelle, die knappe dertiger van de therapie, filosoof Agamben als een beeldschone jongeling… Schoonheid, Van Willigenburg – getrouwd omwille van het verschoningsrecht met de bekende predikant Pieter Oussoren – is er verzot op (p. 194). Het is niet verboden om te zijn blijven hangen in Kierkegaards esthetische stadium, maar het leest in deze context wel bijzonder ongemakkelijk. Zeker wanneer in ogenschouw wordt genomen dat ook de dertienjarige ‘Nils’ waarmee het verkeerd afliep erg bij Van Willigenburg in de smaak viel (‘Hij was zonder meer een mooie jongen (…)’, p. 164).

Sowieso zijn alle logeerpartijtjes in huis met jongelingen, waar geregeld sprake van blijkt in het boek, ongemakkelijk om te lezen, laat staan het amoureuze gedoe met ‘Rolf’, die kust, nog meer kust, omhelst, verliefd is en waarvan Van Willigenburg moet bekennen: ‘Laat ik eerlijk zijn (…). Er is misschien wat gebeurd toen hij achttien of negentien was. Nooit daarvoor. Ik keek wel uit!’ (p. 249). Maar het is wel onder andere deze Rolf die hem nog veel verder in de problemen brengt.

Ten slotte een laatste voorbeeld om te illustreren dat het de lezer niet gemakkelijk wordt gemaakt. Het is niet gek dat iemand in gevang een pasfoto van zijn pleegzoon in zijn portefeuille draagt. Maar waarom ook een pasfoto van een zekere Aris, die zijn studentkamer niet meer kon betalen en door Van Willigenburg thuis is opgevangen (p. 486)? Dat schuurt, hoe klein en onschuldig het detail ook mag lijken. Waarom doet iemand zoiets? Wat moet ‘Aris’ hiervan denken? 

Een naïef goed mens
Wat verder onmiskenbaar opvalt in het boek is Van Willigenburgs nadrukkelijke hang om erkenning. Het is alsof hij ons telkens wil zeggen: ‘ook al heb ik een vreselijke fout begaan, ook al was ik ongelofelijk naïef, ik ben écht gewoon een goed mens, écht.’ Want ook in de bak schuwt Van Willigenburg zijn verantwoordelijkheden niet. Theo die een boef gitaar leert spelen. Theo die helpt bij kerkdiensten. Theo die als een Andy Dufresne de BTW-carrousel uitlegt aan Antillianen. Theo die als belangenbehartiger van de gedetineerden bingo voor de gevangen organiseert. Theo die bezwaarschriften schrijft, medische brieven uitlegt, juridisch jargon verklaart, sociaal werker is, telefoonkaarten uitleent en er alles aan doet om een gebedsmatje voor zijn islamitische celgenoot in te voeren.

En zelfs de Theo die met de veroordeelde verkrachter en moordenaar Ron P. van de Puttense moordzaak bevriend raakt en ook daarin voor de lezer een bijzondere naïviteit aan de dag lijkt te leggen, die geheel los lijkt te staan van het onherstelbare leed dat deze man veroorzaakt heeft.

Hij heeft geen leven in de gevangenis en ook geen leven meer buiten de gevangenis. Ik denk niet aan wat hij gedaan heeft en óf hij het gedaan heeft. Ik kan me daar weinig bij voorstellen. Ik zie alleen maar iemand die niets meer heeft. (p. 238).

Of hij schuldig is of niet weet ik niet, al hoor ik dingen waardoor ik echt denk dat hij die jonge Puttense vrouw, met wie hij een kortstondige relatie had, niet heeft vermoord. (p.367).

Dat Ron P. in zijn zelfverklaarde, niet bepaald kortstondige, zeven maanden durende relatie met het slachtoffer, niet eens wist waar ze woonde, of ze haar oksels schoor, wat de kleur van haar ogen was, laat staan dat iemand buiten Ron iets wist van de relatie, moet Van Willigenburg zijn ontgaan. Het moet deze gevaarlijke combinatie van goedheid en naïviteit zijn geweest dat Van Willigenburg na zijn eerste veroordeling weer aan de slag gaat bij het Roder Jongenskoor, nu als zakelijk leider en manusje van alles. Het is de lezer die dan al met de handen in het haar zit: doe het nou niet Theo, daar komt niks goeds van!

De aanklacht I
Want het duurt niet lang, of de recherche staat weer aan de deur. Weer zijn er verschillende aantijgingen vanuit de koorwereld. De echte kwade genius in het hele spel, waar Van Willigenburg niet voldoende zijn afschuw over kwijt kan, blijkt ene ‘Geurt’ te zijn. Een niet toevallig gekozen pseudoniem. Geurt, ‘de ongewassen en ongeschoren puber die meent dat ie homo is’ met PDD-NOS, een jongen die je nog niet met handschoenen aan zou willen aanraken (p. 218). Geurt, de meest onappetijtelijke knul van het hele koor, ‘een afstotelijke, aandachtzuigende puber’ (p. 247), klaarblijkelijk mentaal niet in orde en in ‘heftige therapie’ bij een forensisch-psychiatrisch centrum omdat hij jonge kinderen op internet seksueel lastig valt en zijn twee zusjes heeft misbruikt (p. 277). Deze Geurt, die fantasie en werkelijkheid niet uit elkaar kan houden, heeft een verhaal verzonnen dat hij drie dagen lang in Friesland met Van Willigenburg is gaan zeilen en toen op de boot misbruikt is. En dat zou de reden zijn dat hij zelf verknipt is geraakt…

Van Willigenburg doet er in het boek alles aan om aan te tonen dat de beschuldiging absurd is en onmogelijk waar kan zijn. En eerlijk is eerlijk, binnen het complexe schimmenspel ben je geneigd hem te volgen in zijn verdediging. Toch leidt het tot een tweede veroordeling waarbij de rechtbank alle aantijgingen bewezen acht, wat een lange gevangenisstraf oplevert.

De aanklacht II
Dit alles leidt tot een ferme aanklacht tegen het Nederlandse juridisch stelsel. Op dit vlak is het boek ook het meest spraakmakend en verontrustend. Van Willigenburgs lang uitgesponnen, indringende, knap geschreven beschrijvingen van het – voor zedendelinquenten gevaarlijke – gevangenisleven zijn lezenswaardig en zijn poging tot nuancering binnen het maatschappelijke debat over pedofilie is dapper (o.a. p. 172-174, p. 492), maar zijn aanvallen op het juridische systeem geven het meest te denken. Ook al heeft Van Willigenburg sterk de neiging te generaliseren, als het waar is wat hij beweert over het openbaar ministerie, de psychologen en de rechters, verdient dat vanuit die hoek een stevig weerwoord of een grondige zelfevaluatie.

Van Willigenburg gebruikt vele manieren om het systeem aan de kaak te stellen. Het is duidelijk dat hij zelf alle vertrouwen is kwijtgeraakt:

Ik heb geen enkel geloof meer in de rechtspraak. Het OM is de vijand, dat zonder meer. Maar ook in rechtbanken heb ik geen vertrouwen meer. Het hangt er helemaal van af wie de rechters zijn. Er is niet zoiets als onpartijdigheid en onafhankelijkheid. (p. 372)

Maar ook zijn advocaten laat hij kritisch spreken:

Het gaat in alle rechtsprocedures immers niet meer om goed of kwaad, maar om productie: productie van strafvervolging, van besluiten en van vonnissen. Het strafrecht, is helemaal niet geïnteresseerd in slachtoffers van misdrijven of aangerichte schade. Rechters kennen alleen maar daders en die daders zijn vooral nummers die horen bij dossiers (p. 38)

en als rechters overtuigd zijn van schuld, dan kunnen ze alibi’s altijd wegredeneren (p. 346). De vraag of de verdachte schuldig is of niet is al beantwoord voor dat de zitting begint. Vaak ligt er al een concept-vonnis of arrest klaar, dat door de rechters na afloop alleen maar hoeft te worden aangevuld en gecorrigeerd. Daarnaast wordt ook gesuggereerd dat rechters elkaar de hand boven het hoofd houden en rechters die niet willen meebuigen door een voorzitter van de rechtbank met een smoesje vervangen zouden kunnen worden (p.343).

Bij het OM moet vooral productie worden gedraaid en telt daarbij eigenlijk alleen het aantal veroordelingen (p.74). Vrijspraak wordt altijd beschouwd als een vernedering en levert in hoger beroep rancuneuze officieren van justitie op die koste wat het kost een veroordeling willen en daarin meer gestuurd worden door tunnelvisie dan door feiten. Daarin wordt niets geschuwd, van selectieve bewijsvoering (ontlastende verklaringen worden zorgvuldig buiten dossier gehouden) tot vileine taalspelletjes. ‘Met bewoordingen als “meerdere keren gerecidiveerd” met “zeer jonge kinderen” probeert het OM een beeld te schetsen waartegen je je nauwelijks kunt verzetten’ (p. 413). Potsierlijk is de beschrijving van Van Willigenburg hoe het OM er alles aan is gelegen om twee oude vakantiefoto’s als kinderporno bestempeld te krijgen.

Ook de psychologie die omtrent het strafrecht is gebouwd krijgt ervan langs. Bij monde van de advocaat:

Zo’n psychologisch onderzoek, is alles behalve neutraal. De psychiater of psycholoog waarmee u te maken krijgt gaat er beroepshalve al vanuit dat u schuldig bent, dat is de standaard. Dus zullen ze gaan speuren naar dingen in uw gedrag en persoonlijkheid die het vermeende misdrijf verklaren. En wie zoekt, die vindt! (p. 298)

En met woorden van de Franse filosoof Michel Foucault:

De gedetineerde wordt gezien, maar hij ziet niet; hij is object van informatie, maar nooit subject van communicatie. Als een moderne gedetineerde met een psycholoog of psychiater praat dan wordt er niet naar hem geluisterd omwille van de inhoud van wat hij zegt, maar omwille van wat er zo geopenbaard wordt over zijn persoonlijkheid […]. (p. 407-408)

Helemaal ridicuul is ten slotte een passage waarin reclasseringsmedewerker ‘Dekker’ het rapport van een psycholoog over Van Willigenburg terzijde schuift:

Volgens de psychologe was er echter geen verband tussen die (narcistische) stoornis en mijn delict en zij stelt dan ook niet voor om tot een psychiatrische behandeling over te gaan. Dekker ziet dat heel anders. Die psychologe had dan wel een gedegen rapport geschreven nadat zij mij meer dan tien uur lang had onderzocht met een scala aan tests en vragenlijsten, maar zij was nog jong en onervaren in de forensische psychiatrie. Dekker zelf had twintig jaar gewerkt in een forensisch behandelcentrum en hij had al na tien minuten door hoe het met mij zat. (p. 121)

Filosofische kruimels
Natuurlijk werkt Van Willigenburg zijn kritiek ook uit. Naast verwijzingen naar alom bekende gerechtelijke dwalingen en hier en daar wat bronnen (onder meer De nieuwe kleren van de rechter. Achter de schermen van de rechtspraak (2010) van Rinus Otte) is de structuur van het boek zo opgebouwd dat het lopende verhaal telkens onderbroken wordt door een min of meer filosofisch intermezzo. In de zes hoofdstukken die het boek rijk is, staat ieder hoofdstuk een filosoof centraal die op de een of andere manier past bij het verhaal wat erin verteld wordt. Kant biedt intellectuele afleiding in Kamp Zeist tijdens het voorarrest, Wittgenstein geeft houvast tijdens de therapie bij De Waag na de veroordeling tot een voorwaardelijke gevangenisstraf. Nietzsche levert bemoediging tijdens een nieuw voorarrest in Nieuwegein, Foucault verschaft inzicht in Vught tijdens de tweede veroordeling. En ten slotte zijn Agamben tijdens het hoger beroep in Arnhem en Lyotard voor het laatste deel van de gevangenisstraf in Lelystad tot steun.

Dat in ieder hoofdstuk een specifieke filosoof wordt besproken, maakt dit echter – anders dan de ondertitel van het boek doet vermoeden – geen filosofisch werk. Daarvoor doet een en ander wat selectief en geforceerd aan. Zo blijft Kants categorische imperatief wijselijk achterwege en zijn zeker de besprekingen van het werk van Agamben en Lyotard wat aan de oppervlakkige kant. Bovendien leiden de verschillende filosofische kruimels vaak af van het hoofdverhaal: de maatschappelijke val van een hooggeleerd man van groot aanzien. Van Willigenburg hinkt dan ook op teveel poten. Is dit boek een aanklacht tegen het systeem, een poging tot rehabilitatie, een psychoanalytische worsteling met zichzelf, een beschrijving van het gevangenisleven of een troost van de filosofie?

Het doet in ieder geval de vraag stellen of de filosofen hier niet zijn gebruikt als rechtvaardiging het tot een verantwoord boek te maken, in plaats van als volwaardige aanvulling. Zo bezien zijn alle filosofische passages slechts een schets voor een boek dat er nodig nog komen moet: een werkelijk wijsgerig verantwoorde aanval op het huidige strafbestel. Want dit boek zit, ondank alle bedenkingen die hier genoegzaam zijn geuit, boordevol interessante thematiek, die dwingt tot het stellen van kritische vragen, zowel in maatschappelijke als persoonlijke zin.

Denk na, oordeel zelf
Is er werkelijk een alternatief voor het huidige juridische bestel? Corrumpeert uiteindelijk niet ieder systeem? Wat antwoorden we onze leerlingen en studenten als ze ons vragen naar de blinddoek van Vrouwe Justitia? Kunnen we eigenlijk nog wel vertrouwen hebben in onafhankelijkheid van de rechtspraak? Hebben we eigenlijk wel een realistisch beeld van onze gevangenis? Wat is er sinds de jaren ‘80 gebeurt met de maatschappelijke opvattingen omtrent pedofilie? Past nuancering in dat debat en is er wel voldoende ruimte voor? Hebben bepaalde media die de onderbuik faciliteren een niet al te vertroebelende rol in het geheel? Is het juist om een veroordeelde topwetenschapper buiten de academische wetenschap te houden? Wat betekent vergeving? Wat is geloofwaardigheid? Zouden wij ons nog durven of willen inlaten met een veroordeelde zedendelinquent?

Het boek verdient alleen al omdat het deze vragen opwerpt ieders eigen oordeel en ieders eigen overweging. Hier ontvangt het ondanks de nodige bedenkingen het voordeel van de twijfel. Van Willigenburg is een gevallen vogel, die tracht opnieuw te vliegen. Hij zal zich niet verbergen, hij zal zijn mond niet houden. Hij zal zich laten zien en waar nodig mengen in het debat. En dat is goed, en dat is zijn goed recht.

__________________________

Reactie Van Willigenburg op de recensie

 

Open brief van de auteur van Gevallen Vogel

Stephan Wetzels heeft een spannende en gedegen recensie geschreven waaruit blijkt hoe goed hij mijn boek Gevallen Vogel heeft begrepen. Mijn autobiografische verhaal roept veel ongemak op en dat is ook precies de bedoeling. Ik heb mijn hele wetenschappelijke carrière als ethicus betoogd dat moraal geen kwestie is van zwart of wit maar van grijstinten. Maar pas nu ik zelf de zwarte kant heb gezien en ik erover schrijf wordt die boodschap echt gehoord. Inderdaad: dit boek botst en schuurt.

Gevallen Vogel is grotendeels gebaseerd op teksten die ik tijdens de lange uren in de cel heb geschreven. Het zijn intense verhalen omdat ik in die 16 tot 20 uur opgesloten achter een stalen deur met niemand kon praten en dus alleen maar kon schrijven over het geweld in de gevangenis of de dreiging daarmee, over de verwarring als je verhoord wordt over een beschuldiging waar je je niets bij kunt voorstellen en over het juridisch systeem dat heel anders blijkt te werken dan je altijd had gedacht. Ik schreef op wat ik meemaakte, hoe het daarbinnen ruikt, hoe het er uitziet en wie de waanzinnige wereld achter tralies bevolken.

Nú zou ik dat niet meer zó kunnen opschrijven en een ander zou dat zeker niet voor mij kunnen doen. Dus ben ik zelf aan het woord. En dat roept argwaan op. Want hoe geloofwaardig ben je nog als je je als hoogleraar ethiek vergrijpt aan een jongen en later nogmaals wordt beschuldigd van seksueel misbruik? Ben ik in dit boek mijn straatje aan het schoonvegen? Mijn enige verweer is volstrekte eerlijkheid. Ik schilder mijzelf niet af als een onschuldig lam, maar beschrijf precies wat ik verkeerd heb gedaan en waarom dat verkeerd was. Ik pluis ook tot in detail uit waar die tweede, absurde, beschuldiging vandaan komt en hoe ik me daar tegen kan verweren.

Ik probeer zo openhartig mogelijk te zijn, ook al komt me dat misschien niet goed uit. Dus verhul ik niet dat ik in de ruige bajesomgeving met zijn gehavende koppen en onverzorgde lijven aangenaam getroffen wordt door een mooie Antilliaan of een aantrekkelijke, blonde bewaarder. Waarom zou ik als homoman van vijftig een knappe vijfentwintigjarige Marokkaan niet aantrekkelijk mogen vinden? ‘Nils’, met wie ik in 2004 mijn misstap beging, viel in de smaak bij veel homo’s, zo vertelde hij zelf, en dat was niet zonder reden. Maar hij was veel te jong, ook had hij twee klassen overgeslagen waardoor ik hem ouder kon ‘denken’. En daar maakte ik een vreselijke fout: ik overtrad Kants morele wet (‘Behandel de ander nooit louter als middel, maar altijd ook als doel op zich’), een leerstuk waar ik zelf zoveel over had gepubliceerd.

In mijn portemonnee zat naast een pasfoto van onze pleegzoon ook een fotootje van de zestienjarige ‘Aris’, omdat zijn moeder een van mijn beste vriendinnen is en ik ook foto’s meedroeg van haar en haar dochter. Maar in die laatste foto’s was de politie natuurlijk niet geïnteresseerd, dus vermeld ik ze niet in mijn boek, ook al zou die context een ‘verkeerde indruk’ kunnen wegnemen.

Misschien is het naïef –daarin heeft Stephan Wetzels waarschijnlijk gelijk– net zoals wanneer ik in de gevangenis bevriend raak met Ron P. van de Puttense moordzaak en daar echt begin te denken dat Ron onschuldig is. Dat schrijf ik dan ook op. Inmiddels heb ik als vrij man trouwens een groot deel van zijn dossier gelezen en weet ik zeker dat de overtuiging van justitie en de media dat hij een moordenaar is niet klopt. Ik heb het laatste hoger beroep in Ron’s zaak meegemaakt en herken de mechanismen waardoor onschuldige mensen achter tralies verdwijnen. Rechters pikken uit het dossier alleen die snippers die een voorgegeven oordeel bevestigen. Het vonnis in mijn tweede zaak (2009) waarnaar Stephan Wetzels verwijst is daar een sprekend voorbeeld van. Er wordt contextloos geciteerd uit brieven van mij aan een van de aangevers (‘Rolf’ die zo verliefd was en die mij in de bajes kwam opzoeken), waardoor de indruk wordt gewekt dat het gaat over een contact met een minderjarige. Over de hoofdaangever in de 2009-zaak hadden twee van zijn drie hulpverleners overtuigend betoogd dat hij fantasie en werkelijkheid niet uit elkaar kan houden en ook zijn moeder bevestigt dat: “Fantasie en werkelijkheid uit elkaar houden, dat kan hij juist niet!” Maar het Hof citeert als bewijsmiddel uitgerekend die ene hulpverlener die meent dat hij dat heus wél kan!

Ik heb geleerd dat bewijsvoering in het recht totaal anders in elkaar zit dan bewijsvoering in de wetenschap. De hoofdaangever in de 2009-zaak doet op bepaald moment een tweede aangifte tegen mij die zo absurd is dat de politie hem niet gelooft. Het OM heeft deze aantijging wijselijk buiten de tenlastelegging gehouden. Elke nuchtere denker zou menen dat zo’n aantoonbaar verzonnen beschuldiging ook de eerste beschuldiging van deze jongeman onderuit haalt. Maar in het juridische denken kun je dat van elkaar scheiden. De enige vraag die telde was of er twee wettige bewijsmiddelen waren die de eerste beschuldiging steunden. Ik heb de ontnuchterende gesprekken van mijn advocaat gereconstrueerd waarin ik stap voor stap tot het inzicht kom dat je als verdachte nauwelijks kans hebt om je onschuld aan te tonen. En ik citeer regelmatig uit de vele proces-verbalen, al heb ik geen voetnoten opgenomen: dat zouden er honderden geworden zijn!

Gevallen Vogel is geen standaard filosofieboek, maar het is wel een boek over filosofie als hulp om te begrijpen waarom bijvoorbeeld het juridische redeneren zo afwijkt van het wetenschappelijke en alledaagse redeneren. Lyotards analyse van het ‘narratieve weten’ hielp me te zien dat juristen altijd een bepaald verhaal ‘rond willen krijgen’ en dat is meestal het ‘schuldig’ verhaal. Daartoe worden ‘passende’ feiten geselecteerd en ‘niet passende’ feiten eenvoudigweg genegeerd of snel weggeredeneerd. De filosofie in dit boek is ‘cognitieve therapie’: het hielp me om te begrijpen wat er gebeurde toen mijn wereld instortte, waarom mensen van je gaan walgen (walging en morele afkeuring versterken elkaar), waarom men alles doet om een verdachte te laten bekennen (Foucault), hoe je om kunt gaan met agressie van medegedetineerden (ze zijn net zo bang als ik! – Nietzsche), waarom zedendelinquenten in therapieën vooral een bepaald ‘taalspel’ moeten spelen (Wittgenstein) en waarom je je in de gevangenis zo vaak en zo nodeloos helemaal moet uitkleden (Agamben – Naaktheden).

Stephan Wetzels heeft gelijk: een meer grondige wijsgerige aanval op ons strafrechtsstelsel moet er nog komen. Ik schrijf zelf inmiddels veel over mogelijke alternatieven, in het licht van de vele recente sociaalpsychologische studies naar factoren die de menselijke oordeelsvorming (dus ook die van rechters) beïnvloeden en hoe je deze mechanismen kunt ‘neutraliseren’ door anders te werk te gaan.

Mijn boek en andere publicaties roepen ook onverwachte reacties op. Zo publiceerde het Nederlands Dagblad een namens ‘Rolf’ geschreven reactie waarin mij wordt verweten dat ik de feiten verdraai en waar de hoop wordt uitgesproken dat het boek uit de handel zal worden genomen. Deze ‘Rolf’ heeft tot op vandaag contact met mij gezocht, nu niet verliefd, maar met eisen van grote sommen geld (€ 10.000 en meer). Daar ga ik natuurlijk niet op in en gelukkig heb ik een uitgever die moedig is en die tegen de stroom ingaat.

(Reacties via info@damon.nl)

Theo van Willigenburg

__________________________

Lees ook:

Veroordeelde-pedofiel-schrijft-onder-valse-naam

Slachtoffer-pedo-van-willigenburg-noemt-boek-verwerpelijk

Recensie-gevallen-vogel-kant-wittgenstein-nietzsche-foucault-agamben-lyotard-achter (Zinweb)

De moordenaar die de gevangenis ontliep: een juridisch raadsel op zoek naar antwoord

De moordenaar die de gevangenis ontliep: een juridisch raadsel op zoek naar een antwoord

Af en toe loop ik tegen een intrigerende puzzel aan, waarbij het antwoord indringender is dan het raadsel zelf… Mijn ervaring is dat velen, indien men het raadsel juist vertelt, niet in staat blijken om op een sluitend antwoord te komen.

Laten we het raadsel eens bekijken om het vervolgens nader te bespreken.

We bevinden ons in een rechtsstaat met een jurysysteem voor strafzaken.
Twee volwassen mannen staan terecht voor moord. De jury vindt één van deze mannen schuldig. De andere man wordt geheel onschuldig bevonden. De rechter spreekt de als schuldig aangewezen man toe en zegt: “dit is de meest merkwaardige zaak die ik ooit heb meegemaakt. Ondanks het feit dat ik u schuldig acht aan moord boven iedere twijfel verheven, gebiedt de Wet me u vrij te laten”.
(Vrij vertaald uit: Smullyan, R.M. (1978). What’s the name of this book?. New York: Dover publications)

Hoe kan dit nu?

De antwoorden waarmee mensen vaak snel en intuïtief op de proppen komen zijn zeker vindingrijk, maar vrijwel nooit sluitend. Ik werk deze en enkele andere hier uit. Mocht iemand nog een spitsvondig antwoord missen, dan hou ik mij aanbevolen!

Ne bis in idem?
Het beste niet-juiste antwoord is wellicht dat er sprake is van een ne bis in idem case, de Latijnse uitdrukking in het strafrecht voor het beginsel dat iemand niet twee keer voor hetzelfde feit kan terechtstaan en mag worden gestraft (art. 68 Sr.).

In dit geval zou het kunnen dat de schuldige persoon, laten we hem J. noemen, bijvoorbeeld 18 jaren geleden veroordeeld is voor moord, zonder dat er een lijk gevonden is. Wanneer J. vrijkomt en tot zijn verbazing de persoon die hij vermoord zou hebben levend aantreft, dan zou je verwachten dat hij deze man zou kunnen vermoorden, zonder dat hij daarvoor vervolgd kan worden. Men kan immers niet twee keer vervolgd worden voor hetzelfde feit, in dit geval een moord op één en dezelfde persoon.

Dat het heel goed mogelijk is dat iemand veroordeeld wordt voor moord, zonder dat er sprake is van een lijk bleek wel in maart 2014, toen de Hoge Raad een vonnis van het Hof bevestigde dat Arnhemmer Frans J. definitief tot bijna 18 jaar cel werd veroordeeld wegens de moord op de zwakbegaafde hobbyfotograaf Henk Peters.

In de praktijk is het echter onwaarschijnlijk dat de ne bis in idem regel ook werkelijk opgaat in dit geval en er toch niet gewoon sprake is van een nieuw opzichzelfstaand feit. Er zal dan weliswaar een gerechtelijke dwaling moeten worden toegegeven, maar deze moord zal gewoon leiden tot een nieuwe veroordeling. Het zou immers zeer vreemd zijn indien een gerechtelijke dwaling een vrijbrief voor een criminele activiteit zou betekenen.

Zie hier en hier en hier en hier en hier voor meer interessante kruimels omtrent Ne bis in idem.

Ontoerekeningsvatbaar?
Een andere aardige oplossing, die ik reeds zelf buiten de context van dit raadsel als beginnend filosoof in allerlei varianten al lang geleden formuleerde, bestaat erin dat een van de mannen inderdaad de moord heeft gepleegd, maar dit niet is toe te rekenen, zonder dat er een maatregel nodig is (TBS bijvoorbeeld). Kort gezegd handelde de man vanuit een waan die laten we aannemen volledig veroorzaakt werd door een tumor in zijn brein, die kort na de daad succesvol werd verwijderd, waardoor hij weer de ‘oude’ werd: een vriendelijke gezinsman zonder strafblad of enige neiging tot het kwaad. Je kunt hem niet behandelen en je kunt hem niet opsluiten, maar er is wel iemand gruwelijk om het leven gebracht.

Ook deze oplossing is echter ontoereikend, want het klopt technisch gezien natuurlijk niet met het raadsel: er is immers werkelijk sprake van schuld, en dit is een schulduitsluitingsgrond. Psychische Overmacht (art. 40 Sr.) Noodweerexces (art. 41 lid 2 Sr.) of geestesziekten als schizofrenie komen daarom eveneens niet in aanmerking als oplossing. Het gaat hier om een menselijke gedraging van iemand die uit vrije wil en bij zijn volle verstand een onschuldige ander van het leven heeft beroofd, maar desondanks moet worden vrijgelaten. Er is geen afwezigheid van alle schuld, hij handelde niet naïef of op goed vertrouwen van een meerdere. Het gaat hier gewoon om een 100% bewezenverklaarde moord.

Zie hier voor strafuitsluiting.

Abortus?
Op een creatieve manier zou dit als een oplossing kunnen gelden (net als euthanasie). Men zou kunnen zeggen dat de rechter een persoonlijke opvatting ventileert, en het vanuit zijn eigen ethische oogpunt als een moord beschouwt, daar waar de wet abortus niet ziet als moord. De hele jury overigens in ons geval komt dan tot het morele oordeel dat abortus moord is, waaraan dus een van de mannen schuldig is bevonden. De man heeft echter dan klaarblijkelijk gehandeld onder geldende wetgeving, en kan door de rechter daarom niet juridisch schuldig worden bevonden (maar hooguit dus moreel schuldig).

Het is echter uitgesloten dat een openbare aanklager zich zou laten leiden door strikt morele opvattingen, terwijl de wet overduidelijk ruimte biedt voor de betreffende handeling. Dat zou onzinnig zijn: het juridisch systeem is niet bedoeld om mensen die handelen binnen bestaande wetgeving moreel te veroordelen.

Zie hier en hier voor onsmakelijke details over een voor moord veroordeelde abortusarts. Zie hier voor een filosofische verhandeling over abortus.

Dieren?
We hebben al vastgesteld dat het hier gaat om de moord op een menselijk individu. Is het raadsel echter toch ook zo uit te leggen dat er een dier zou zijn vermoord? Taalkundig zou het kunnen. Van Dale spreekt over vermoorden als ‘gewelddadig van het leven beroven’. ‘Hij vermoorde een plant met een bijl’, zou dus kunnen, evenals ‘hij vermoorde die mug in koelen bloede’,  maar juridisch werkt het natuurlijk anders.

Iemand zal niet voor het ‘gewelddadig beroven van het leven van een plant’ worden vervolgd (hoewel we ook daar vast een uitzondering voor zouden weten te bedenken). Moord, in strafrechtelijke zin is iemand die opzettelijk en met voorbedachten rade een ander van het leven berooft. ‘Ander’ is hier natuurlijk bedoeld als ander menselijke wezen. Dieren worden gedood, niet vermoord. Daarbij, als we naar de Nederlandse wet kijken is dat sowieso een schimmenspel waar het gaat over het doden van dieren. Het doden van huisdieren, anders dan door een dierenarts of slager, mag in Nederland. Een dier mag er uiteraard geen pijn van ondervinden, maar zolang het zonder mishandeling gebeurt, is het niet strafbaar je kat de nek om te draaien of je eigen hond de keel door te snijden (zie hier en hier).

Geldt dat dan ook voor de dieren van een ander? Nee, uiteraard zul je wanneer je een dier doodt (dus niet vermoordt, dat bestaat juridisch dus niet) dat aan een ander toebehoort schuldig bevonden worden aan een misdrijf. Artikel 350 Sr. schrijft: Met gevangenisstraf van ten hoogste drie jaren of een geldboete van de vierde categorie wordt gestraft hij die opzettelijk en wederrechtelijk een dier dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, doodt, beschadigt, onbruikbaar maakt of wegmaakt.

Dus ook dit brengt nog geen oplossing voor ons raadsel….

Hypnose?
Hypnose is mij al vaak ter oren gekomen wanneer het zou gaan om de ideale moord. De hypnotiseur instrueert zijn subject met de juiste instructies, en laat het de moord uitvoeren. Er is eigenlijk een vrij levendige cultuurgemeenschap die geloof hecht aan deze mogelijkheid (zie hier), maar het is sterk de vraag of het mogelijk is om iemand zodanig te hersenspoelen dat hij in staat is een moord te plegen.

Daarbij zou het mogelijk zijn, is het de vraag of er sprake kan zijn van schuld aangezien ook hier hypnose zal gelden als schulduitsluitingsgrond (men handelde immers niet uit vrije wil en bij bewustzijn). Een filosofische variant van deze oplossing vinden we terug bij Harry Frankfurt en zijn gedachte experiment aangaande mr. Black.

Slaapwandelen
Van slaapwandelen is bekend dat er een hoop narigheid uit kan voortkomen. De activiteiten tijdens slaapwandelen zijn meestal onschuldig, zoals rechtop in bed zitten of door de kamer lopen, eten of schoonmaken. Soms kan een slaapwandelaar echter in zijn slaap overgaan tot handelingen die gevaar kunnen opleveren zoals het huis verlaten, fietsen of autorijden. Zelfs mishandeling, verkrachting of moord zijn mogelijk. Daarbij herinner ik deze vrijspraak voor poging tot moord tijdens slaapwandelen.

In de vele gevallen die ik doornam meent een rechtbank echter altijd dat de gewelddadige handelingen weliswaar zijn bewezen, maar het vervolgens de vraag is of deze opzettelijk zijn gepleegd. En het antwoord moet daarop luiden: ’nee’. ‘Voor het bewijs van de ten laste gelegde poging tot moord, subsidiair poging tot doodslag, dan wel meer subsidiair zware mishandeling, is opzet vereist hetgeen impliceert de aanwezigheid van een wilselement en een kenniselement in één van de gradaties die in de rechtspraktijk worden erkend. (hier)’ Het ontbreken van bewezen opzet kan dus ook geen oplossing zijn voor ons raadsel.

Zie hier en hier en hier voor drie interessante kruimels over deze materie.

Onschendbaarheid koning
Een oplossing die mij nadat ik alles opgeschreven had nog te binnen schoot, is dat de schuldig bevonden moordenaar heeft gehandeld onder het principe van onschendbaarheid. Laten we zeggen dat een van de mannen koning is, en hij een onschendbaarheid geniet. Dit betekent dat de koning volgens de Grondwet onschendbaar is en dat houdt in dat de ministers en parlement verantwoordelijk voor hem zijn, voor wat hij zegt én doet. Onze parlementaire geschiedenis kent tal van affaires waarbij er sprake zou kunnen zijn van strafbaar gedrag, maar waarbij er niet overgegaan is tot vervolging (denk bijvoorbeeld aan prins Bernard en de Lockheed affaire).

Zou dit dan betekenen dat hij een moord kan begaan zonder dat hij daarvoor gestraft kan worden? Dat is een hele complexe vraag. Bij een ernstig vergrijp biedt de grondwet de ruimte om de Koning buiten het gezag te plaatsen. De Eerste en Tweede Kamer moeten daar dan wel mee in stemmen, maar dat is nogal paradoxaal. Het is waarschijnlijker dat wanneer de Koning verdacht wordt van een ernstig strafbaar feit als moord, allereerst de Hoge Raad een uitspraak zal doen hoe al die begrippen moeten worden uitgelegd, en wat dus de precieze betekenis is van zoiets als onschendbaarheid, ministeriële verantwoordelijkheid, immuniteit etc.. Op basis daarvan zal een beslissing worden genomen. Ik acht de mogelijkheid groot hij toch veroordeeld wordt, gelijk op basis van een redenering zoals we die na de Tweede Wereld oorlog zagen toen een burger zich beriep op een wet die de nazi’s hadden ingesteld vlak voor het einde van de oorlog die het doodschieten van burgers legitimeerde. De rechter was echter van mening dat burgers een plicht hebben om naar de redelijkheid van een wet te kijken, en in dit geval kon er geen sprake van zijn dat het binnen de redelijkheid lag deze wet op te volgen.

Ik moet zeggen dat deze oplossing alles in zich heeft om als acceptabel door te gaan, mits het OM besluit om wel te vervolgen om er zo een proefproces van te maken. De kans op een veroordeling met gevangenisstraf/ballingschap blijft echter aanzienlijk. Is er niet nog een betere oplossing?

Wat dan wel?
Niet een generaal pardon vanuit overheidswege. Ook niet een gedetailleerde schuldbekentenis met alle details over het motief en de toedracht onder de voorwaarde (deal met het OM) dat de straf niet hoger wordt dan de tijd gezeten in voorarrest. De schuldige pleegde ook niet vlak voor de uitspraak van de rechter zelfmoord (dan is er van vrijlaten uiteraard geen sprake).

Nee, de enige oplossing die voor dit juridische raadsel sluitend lijkt, is nogal een bizarre, maar daarmee niet onmogelijke. Hoewel je aanvankelijk het idee hebt dat je erin bent geluisd, zoals dat meestal met flauwe raadsels het geval is, is daar in deze casus bij nadere verkenning toch geen sprake van, en is het ook geen flauw raadsel. Waarom moest de rechter namelijk de schuldig bevonden man toch als een vrij man laten gaan?

Omdat de verdachte mannen namelijk een Siamese tweeling waren, waarvan de een volledig onschuldig, de ander volledig schuldig. Iemand zou nog snel te berde kunnen brengen dat de ander wel degelijk medeplichtig is omdat hij zijn broer niet zou hebben tegengehouden. Het vergt echter niet veel fantasie om je voor te stellen dat dit in veel gevallen onmogelijk is. Ook het argument dat de ander medeplichtig zou zijn, omdat hij er vanaf zou moeten weten, kan met weinig fantasie worden ontkracht. Daarbij zijn ook allerlei scenario’s mogelijk over de mobiele verhoudingen van de Siamese tweeling, waarbij de moordenaar bijvoorbeeld mobieler is (dominanter is in de mogelijkheden tot het voortbewegen van zijn lichaam) dan de onschuldige.

De interessante vraag die dan overigens opspeelt is of de mate van mobiliteit een rol speelt bij veroordeling. Stel dat “de tweede geest” aan het lichaam, weinig mogelijkheden heeft zich zelfstandig te bewegen, is dat dan een reden voor gevangenisstraf? In onze casus nemen we voor nu echter gelijke mobiliteit aan, die slechts door gebrek aan samenwerking niet functioneert.

De rechter moest de man dus wel vrijspreken. De wet stelt immers dat het onwettig is om een onschuldig persoon op te sluiten, immers, de moordenaar opsluiten zou wederrechtelijke vrijheidsberoving van de andere helft van de tweeling betekenen. Er zal ongetwijfeld een straf volgen (er is immers schuld!), maar die straf zal dan niet bestaan uit gevangenhouding, maar waarschijnlijk uit een forse geldboete (treft dat de onschuldige niet onevenredig?).

In Nederland geldt voor moord een geldboete van vijfde categorie (wat neerkomt op maximaal € 81.000 (Per 1 januari 2014)). Daarentegen kan de overheid echter de onschuldige helft van de tweeling moeilijk beschermen (“ik wil niks met deze moordenaar te maken hebben!”), tegen zijn moordende broer, anders dan te komen tot permanent toezicht.

Een wettelijk afgedwongen scheiding is ook nog een theoretische mogelijkheid (als de wet daar überhaupt in zou kunnen voorzien, wat ik betwijfel aangezien ik er niets over kan vinden), maar vaak levert dit allerlei bezwaren op voor de gezondheid en mobiliteit. Van gedwongen scheiding kan mijn inziens echter alleen sprake zijn in beginsel op medische gronden, wanneer dit het leven van de een of de ander zou redden in plaats van dat ze beide zullen sterven.

Tenslotte loopt dit raadsel vooral aan tegen gebrek aan jurisprudentie. Er is zover bekend geen enkele Siamese tweeling geweest waarvan de ene helft een moord heeft gepleegd. In Nederland is er zelfs ooit maar één Siamese tweeling geweest en volgens internationale schattingen (hier) is slechts 0,0005% van alle geboorten een Siamese tweeling, waarvan de kans op volwassenheid nog veel kleiner is.

Er zijn sowieso nauwelijks gedocumenteerde veroordelingen te vinden. Chang en Eng Bunker schijnen ooit een handgemeen gehad te hebben met een dokter, maar daarvoor volgde geen veroordeling. Lucio en Simplicio Godina waren ooit betrokken bij een auto-ongeluk omdat Lucio had leren autorijden zonder hulp van Simplicio. De rechter sprak beiden vrij. (Zie hier voor een prachtig stukje nadere toelichting omtrent deze casus).

Bonusvraag: Zou je naar analogie een zwangere vrouw om deze redenen niet mogen opsluiten?

Burgerinitiatief tegen Straatintimidatie: sympathiek, maar krachteloos

“Vrouwen en meisjes worden dagelijks geïntimideerd op straat. Zij worden bijvoorbeeld uitgescholden voor ‘hoer’, krijgen agressieve seksueel expliciete opmerkingen te horen, of worden een tijdje achtervolgd. Wij vinden dat vrouwen in een vrije samenleving ongehinderd over straat moeten kunnen gaan. Met dit burgerinitiatief vragen wij de overheid door middel van wetgeving een duidelijk signaal af te geven dat dit gedrag niet wordt getolereerd.”

Met ‘straatintimidatie.nl’ is het zoveelste sympathieke, maar helaas krachteloze burgerinitiatief gelanceerd sinds de invoering ervan op 1 mei 2006. In deze bijdrage bespreek ik kort waarom ook dit initiatief geen praktische kans van slagen heeft. Dat de opstellers dat feitelijk ook zelf onderkennen, is opmerkelijk. “Maar we doen het toch.”

De initiatiefnemers hebben als doel 40.000 steunbetuigingen te ontvangen zodat de Kamer wat zij noemen “Straatintimidatie” agendeert en uiteindelijk in het Wetboek van Strafrecht expliciet opneemt als strafbaar, naast de reeds bestaande wetgeving die bijvoorbeeld beledigen, smaad en laster strafbaar stelt. Hoewel er wordt gesteld dat straatintimidatie “in brede zin niet alleen vrouwen overkomt, maar bijvoorbeeld ook homo’s, transgenders of Joodse mensen” richt het initiatief zich klaarblijkelijk alleen op vrouwelijke slachtoffers, gelet ook op de brief aan de Tweede Kamer.

Allereerst wordt hier een moreel probleem aan de kaak gesteld. Vrouwen die ‘worden uitgemaakt voor ‘hoer’, worden nagesist, of herhaaldelijk en agressief gevraagd worden door een volslagen onbekende of ze seks willen’ lijkt me voornamelijk een uiting van een ernstig gebrek aan (sociale) intelligente en een culturele discrepantie die het meest laat denken aan primitieve of middeleeuwse toestanden. Dat echter een hedendaagse samenleving de vrouw heeft gecultiveerd tot stereotype en voornamelijk seksueel symbool (van rare muziekclips tot Hollands Next Topmodel, van de vrouwen in Zeemanbikini in het bushokje tot aan de door en door stigmatiserende Axe-reclames, etc, etc.) geeft wel aan dat het een breder en hardnekkiger fenomeen is dan alleen de onaangepaste mannetjes die zich seksistisch en intimiderend gedragen. Zolang een samenleving dit soort stereotypes blijft cultiveren, is ieder initiatief dweilen met de kraan open.

Maar goed. Als ik het juist begrijp, willen de initiatiefnemers dat een vrouw in het geval van bijvoorbeeld nasissen de politie belt, waarna er een agent ter plaatse moet komen, die dan bewijs gaat verzamelen dat er een onbekend iemand heeft gesist. ‘Zelfs als dit niet gevonden wordt, worden daders zo in ieder geval vaker aangesproken op hun gedrag.’ Ja, dat heet, als de politie komt en de dader niet allang weg is…

Nu stelt het initiatief op basis van cijfers dat 81-97% van de vrouwen in het openbaar wel eens wordt lastiggevallen of belaagd. Nu kent Nederland een bevolking van ongeveer 16.8 miljoen mensen. Laten we zeggen dat daar 6,5 miljoen van volwassen vrouwen zijn. Daarvan wordt laten we aannemen 89% minstens 1x per week slachtoffer van Straatintimidatie, wat neerkomt op 5785000 strafbare feiten als het opgenomen wordt in het wetboek van strafrecht. Als daarvan laten we conservatief schatten slechts 25% van de vrouwen de politie belt, komt dit in de praktijk neer op 1446250 meldingen. Nu zijn er in totaal in Nederland ongeveer 51.000 agenten die ‘op straat’ werken. Dit betekent dat iedere agent ongeveer 112x per maand kan komen opdraven om bewijs te verzamelen en een boete uit te schrijven (aan welke gevlogen vogel dan ook). Als dit alles ongeveer een uurtje in beslag neemt, is oom agent 75% van zijn werkweek kwijt aan dit plan als het werkt zoals men zich voorstelt.

Gelukkig stelt het initiatief: ‘Er hoeft dus geen aangifte gedaan te worden door het slachtoffer. Wanneer de agent een boete uitschrijft, kan hiertegen wel een procedure worden aangespannen door de dader. Maar dan ligt de last van een procedure aanspannen dus niet bij het slachtoffer, maar bij de dader.’ Ik hoef echter niet nogmaals met een kafkaëske rekensom te laten zien dat rechters overuren mogen gaan maken voor al die trotse mannetjes die voor hun idee niks fout hebben gedaan, van niks weten, het echt niet zo bedoelde, er helemaal niet bij betrokken waren etc. Het aantal boetes dat zal worden geseponeerd lijkt me daarbij vanuit juridisch oogpunt immens groot. Bij de geringste twijfel aan de strafbaarheid van een verdachte, dient de verdachte immers te worden vrijgesproken.

Het allergrootste bezwaar is waarschijnlijk nog wel, dat door het strafbaar stellen van “straatintimidatie” het probleem helemaal niet verdwijnt, maar zelfs zou kunnen verergeren. Naast het feit dat de politie erbij roepen de zaak kan doen escaleren, het sociale gewin voor de vrouw in kwestie op dit moment volstrekt onduidelijk is, het de samenleving klauwen met geld kost voor een minimaal effect en de politie waarschijnlijk in zijn geheel niet zit te wachten op dit soort extra ballast weten we van huidige wetgeving op bijvoorbeeld beledigen dat het beledigen zelf er niet bepaald door is afgenomen. Een alledaagse wandel door enkele bekende webfora toont wel aan dat helemaal niemand zich door die wet schijnt te laten tegenhouden. Kortom: het is niet alleen symboolwetgeving (is er niet pas het verbod op Godslastering geschrapt?), het is ook een signaal van machteloosheid. De misvatting dat om een belangrijk signaal af te geven dat dit gedrag niet thuishoort in onze maatschappij er een onuitvoerbare en krachteloze wet moet komen is in ieder geval opmerkelijk, maar wordt desondanks hardnekkig door de opstellers verdedigd.

Dat de initiatiefnemers een uiting als “he lekker kontje” (zie juridische bijlage) bestraft zouden willen zien met een gevangenisstraf van drie maanden of een boete uit de tweede categorie (dus tot € 4050), doet welhaast verlangen naar een proefproces waarbij de uiter in de verdediging zijn gedrag tracht te objectiveren: “Maar meneer de rechter, kijkt u zelf eens. Ze heeft toch ook een lekker kontje. Ik ga dat niet ontkennen! Hoe kon ik nu toch de aanmerkelijke kans aanvaarden dat het gevolg zou intreden dat ik daarmee het slachtoffer het gevoel zou geven van de beperking van het gevoel van persoonlijke vrijheid? ”, waarna het slachtoffer moet toegeven dat ze het op zich wel eens is met de stelling dat ze een lekker kontje heeft. Toch zegt haar juridisch adviseur: ‘(…) dat het desondanks zeer vervelend was om het aan te moeten horen (zonder dat het direct beledigend was) en de opmerking een gevoel van onveiligheid gaf, (maar dit niet bedreigend was omdat de uiting niet expliciet genoeg was). De rechter vraagt tenslotte waar de verborgen camera is en of de heren van Koefnoen tevoorschijn willen komen.

Nu zal men wellicht zeggen, ‘ja dit is vast geschreven door een man. Het ridiculiseren van het fenomeen toont maar weer eens aan dat het vanuit die hoek niet serieus wordt genomen.’ Maar dan raad ik aan dit alles nogmaals goed te lezen en zich af te vragen wat effectuering van dit initiatief werkelijk toevoegt en bijdraagt aan oplossing van het verschijnsel. Als het probleem op te lossen was door iedereen zijn paspoort af te nemen of op strafkamp te sturen zou ik er mee instemmen, maar dat doet het niet. Dommigheid is nu eenmaal niet te verhelpen door repressieve maatregelen. Daarbij benoemt het initiatief te weinig man en paard: wie doen dit precies, wie zijn al die daders? En als dit initiatief het niet redt (wat ik zeer waarschijnlijk acht, nee waar ik zeker van ben), is het dan geen maatschappelijk probleem (natuurlijk wel!)? Ten slotte weiger ik vrouwen te beschouwen als collectief weerloos omdat ze klaarblijkelijk de hulp en steun van de wetgever nodig hebben om een moreel probleem aan te pakken. Hoezo moet de overheid een signaal afgeven? Kunnen we zelfs dat dan als samenleving niet meer zelf opbrengen?

Misschien ben ik naïef, maar ik geloof erin dat vrouwen veel sterker zijn dan hier wordt gesuggereerd en in onze vrije en open samenleving ook zonder juridische wasneus echt wel hun …..mannetje kunnen staan.

MH17: Kanttekeningen bij een dramatisch ongeval

Door A.A. Baumgarten
Politiek polemicus
-met permissie overgenomen-

Wie relativeert of kritisch schrijft over de ramp met vlucht MH17, riskeert de hoon van mensen met een zwarte eendagsprofielfoto over zich, of ten minste een pavlovreactie van een groep lieden in het bezit van een Twitter-account. Toch moeten er bescheiden kanttekeningen gemaakt durven worden. Een kanttekening miskent nooit het persoonlijke leed van een nabestaande of de dramatiek van de gebeurtenis, maar plaatst er wel een misschien ongebruikelijk of ongemakkelijk perspectief bij dat uitnodigt tot overweging. Het presenteren van ongemakkelijke perspectieven kan worden opgevat als een eenvoudige manier om aandacht te genereren, maar daarvan is hier geen sprake. Onderstaande kanttekeningen zijn voortvloeisels vanuit oprechte reflectie over nieuwsgebeurtenissen van afgelopen week en is een samengevat geluid dat al meer heeft geklonken, maar telkens verstilt. Dit laten lopen zou een vorm van hypocrisie zijn.

Slachtoffers mijd de media! (Media mijd toch de slachtoffers…)
Over de doden niets dan lof voor wie ze waren, zoveel is duidelijk geworden, maar het is niet verstandig om bij Knevel en Van den Brink aan te schuiven en nu al je verhaal te doen als nabestaande. Daar komt niets goeds van. Want waarom zou je dat willen? Is er één vraag te verzinnen die je zou willen beantwoorden? Dat media slachtoffers niet zelf in bescherming nemen is uiterst triest maar begrijpelijk, want die zijn over het algemeen niet wezenlijk geïnteresseerd in de slachtoffers zelf, maar in het effect van hun verhaal op hun kijkers, lezers en luisteraars.

In dat licht bracht het Algemeen Dagblad, de krant die sowieso niet uitblinkt in subtiliteit of diepgang laat staan de schijn van oprechte betrokkenheid, wel het meest absurde verhaal van twee nabestaanden. Ze geloven dat hun dochter die in het toestel zat nog in leven kan zijn. “De extreme kou op 10 km hoogte is wellicht opgeheven door de warmte van de explosie, en als mijn dochter goed ingesnoerd zat, zou ze het overleefd kunnen hebben”.

Het AD, dat op de een of andere reden dit verhaal heeft willen publiceren, zadelt ons desalniettemin met vervelende vragen op: moeten we, omdat iemand een traumatische ervaring heeft ondergaan, iedere vorm van redelijke tegenspraak achterwege laten? Moet je iemand, omdat het een nabestaande is, hoop laten houden, niet eens tegen beter weten in, maar tegen alle weten in? Is het ethisch om mensen die klaarblijkelijk overmand zijn door emoties een podium te geven?

En als de media iemand zo’n podium geeft, zijn we dan niet alle schaamte voorbij?

Stop met het pamperen van Frans Timmermans
Populair worden dankzij een ramp, lijkt een nachtmerrie voor ieder weldenkend mens. Maar de media krijgen er in ieder geval geen genoeg van om onze minister van Buitenlandse Zaken de hemel in te prijzen.

Nederland houdt van Frans Timmermans
Waarom was de toespraak van Frans Timmermans zo goed
Minister Frans Timmermans erg populair door toespraak
Nederlanders massaal ontroerd door speech
Speech Frans Timmermans massaal gedeeld op social media
Frans Timmermans hoofdrolspeler in zaterdagkranten
Frans Timmermans is ongekend populair
Etc. etc. etc.

Het is dus niet alleen een typisch Amerikaans fenomeen om overdreven helden te creëren in tijden van zorg. Het is een menselijk fenomeen. Met de immer ‘zeer aangedane en emotionele’ Frans heeft Nederland zijn eigen boegbeeld en schouder om op uit te huilen in deze donkere dagen. Dat de goede man wezenlijk niet heel veel verkeerd kan doen in deze is irrelevant, evenmin het relevant is dat hij gewoon zijn werk doet. Met andere woorden, hij doet eigenlijk het minste dat we van hem mogen verwachten, maar dat is klaarblijkelijk een ongekende prestatie die lof en bewondering oogst, waar het hele kabinet op mag meeliften. Zo had geen hond er meer trek in, en zo meldt De Hond dat we erg dankbaar zijn voor Rutte en Timmermans. Een merkwaardige vorm van opportunisme, waarbij men zich afvraagt hoelang het duurt voordat de hoon weer nederdaalt op de lieden.

Tenslotte maskeert het constante idealiseren en op het paard tillen van Timmermans dat hij politiek feitelijk nog niets voor elkaar heeft, economische sancties niets zullen opleveren, de internationale aandacht wegebt en het in de wereldpolitiek ‘slechts’ een tragisch incident lijkt te worden, dat moet worden beschouwd in het licht van veel grotere problemen.

Rouwen in stilte is moeilijk
We hadden een minuut stilte. Eén minuutje, terwijl de autobaan volliep met allemaal mensen die niet meer wilden doorrijden en langs de kant met hun telefoontjes een glimp wensten op te vangen van een rouwstoet of landend vliegtuig. Indirect ramptoerisme. “Ik was erbij, kijk maar naar mijn filmpje. Indrukwekkend he? Like!”.

Waar komt de tendens vandaan dat we allemaal zo graag laten zien en willen laten blijken dat we het zo erg vinden? Is dat een vorm van onmacht, of wordt dat ingegeven door de permanente tirannie van onze sociale kanalen die voor we het doorhebben ons in een sneeuwbaleffect hebben bewogen iets te doen wat anderen ook doen? Wie niet laat zien dat hij het erg vindt, rouwt niet. Wie niet laat zien dat hij het erg vindt, is gevoelloos. Het is onze manier van ‘medeleven’ anno 2014: vluchtig en leeg. Maar wat betekent medeleven eigenlijk buiten een rouwstoetselfie?

Tussen relativeren en hypocrisie
We zijn onze medailles van Sotsji alweer vergeten. En als we ze herinneren gaat het toch om de sport, en wat maakt het dan uit waar die prestaties zijn geleverd? Berlijn ’36? Sotsji 2014? En straks gewoon lekker voetballen in 2018 in Rusland. Zou onze koning nu nog steeds de hand willen schudden van Poetin? Hoe zouden we nu aankijken tegen een proostende koning met de Russische premier, en wat is precies het verschil met nu en toen?

Er wordt vaak gezegd dat een van de grootste verdienste van Europa is, dat de hedendaagse generatie verschoond is van oorlog of de kans daarop. Maar overal om ons heen staat de wereld in de fik. En we hebben geen flauw idee hoe wij daarmee om moeten gaan. De vreselijke en tragische ramp laat ons voor een ogenblik stilstaan bij wat leed werkelijk betekent. Leed dat in Syrië, Libanon, Afghanistan en Israël aan de orde van de dag is. En dan laten we West Afrika nog maar even buiten beschouwing. De grootste verbazing is wellicht dat de ramp een vreemde maar ook onvermijdelijke hypocrisie blootlegt: een bewustwording van ellende die de gehele menselijke geschiedenis kenmerkt, maar bij velen nu pas voor het eerst lijkt door te dringen, zelfs al staan ze er nog steeds mijlen ver van af. Want na de zwarte profielfoto, volgt gewoon weer een kattenfilmpje en een bikinifoto.

Oordeel zelf! Een bespreking van Hegels Hoofdlijnen van de rechtsfilosofie

Deze recensie is geschreven voor 8Weekly. Benieuwd naar hoeveel sterren dit boek krijgt? Neem dan een kijkje op de site aldaar.

Na de vertaling van de Phenomenologie des Geistes (1807) is een jaar later nu ook Hegels Grundlinien der Philosophie des Rechts (1821) voor het eerst integraal beschikbaar in het Nederlands. Deze keer probeert uitgever Boom de lezer te verleiden in Hegel te duiken door het boek ‘opvallend toegankelijk’ te noemen.

In een lang vergeten recensie van dr. L.W. Nauta die op 26 november 1966 verscheen in Vrij Nederland staan waardevolle woorden die anno 2014 in deze Hegel-bespreking met genoegen in herinnering worden gebracht. Nauta (1929-2006), die vanaf 1971 hoogleraar filosofie werd aan de Rijksuniversiteit in Groningen, bespreekt de eerste uitgebrachte Nederlandse vertaling van Emmanuel Levinas’ Totalité et Infini:

Belangrijke filosofen van deze eeuw als Husserl en Wittgenstein, Carnap en Heidegger zijn niet in het Nederlands vertaald. Het loont de moeite niet. Wie ze wil lezen, begrijpt ze ook wel in hun eigen taal. Het is daarom merkwaardig dat ‘totalité et Infini’, een filosofisch vakwerk dat men niet maar even op een achternamiddag uitleest, in het dialect van onze provincie vertaald is. Een gebeurtenis om trots op te wezen, hoorde ik iemand al zeggen. Die trots kan echter zo groot niet zijn, want men heeft, merkwaardig genoeg, voor deze ene, unieke gelegenheid niet naar een vertaler gezocht die behalve van Frans ook iets van filosofie begreep.

De vertaling van Grundlinien der Philosophie des Rechts door Willem Visser laat nu een mooi contrast zien tussen waar Nauta zich in 1966 mee geconfronteerd zag, en waar wij in 2014 ons bevinden: in het midden van een verregaande filosofische vertaalevolutie.

Het is de taak van de filosofie…
Er is wel eens beweerd dat het vertalen van ingewikkelde filosofische klassiekers eenvoudiger is dan het vertalen van filosofisch toegankelijke teksten. De redenen daarvoor zouden gevonden worden in het feit dat complexe filosofie (zoals die van Hegel) veeleer bestaat uit technische termen die in hun abstractie niet door de vertaler hoeven te worden geduid, terwijl de subtiliteit van een ogenschijnlijk begrijpelijke wijsgerige tekst een veel groter beroep doet op de subjectiviteit van de vertaler(s). Wie echter ook maar een blik werpt op de vertalingen van bijvoorbeeld Heideggers Sein und Zeit, Kants Kritik der reinen Vernunft of in dit geval Hegels  Grundlinien gevoelt dat er ontegenzeggelijk een buitengewone intellectuele inspanning voor nodig is geweest om deze teksten naar hedendaags Nederlands om te zetten.

Het is daarom een geruststelling dat Hegels rechtsfilosofisch puzzelboek niet alleen is vertaald door iemand die het Duits meester is, maar ook door iemand die wel wijsgerig is onderlegd. Willem Visser is namelijk naast vertaler ook filosoof. In 2010 ontving hij samen met Jabik Veenbaas de vertaalprijs van het tijdschrift Filter voor hun vertaling van Immanuel Kants Kritiek der Urteilskraft en Visser was bovendien ook verantwoordelijk voor het vorig jaar verschenen Fenomenologie van de geest, dat door velen, waaronder Marc De Kesel is omschreven als een prachtige vertaling. Dat er telkens scherp en uitvoerig wordt gespard met een commissie van deskundigen, geeft aan hoe professioneel deze vertaling tot stand gekomen is.

Om datgene wat is te begrijpen…
Hoezeer echter het vertaalwerk ook aan vakmanschap voldoet en hoezeer uitgeverij Boom het werk opvallend toegankelijk noemt, Hegel lezen vereist net als het vertalen ervan een buitengewone inspanning. Dat de Hoofdlijnen van de rechtsfilosofie inderdaad toegankelijker is dan de Fenomenologie van de geest, is op zich natuurlijk geen verwonderlijke prestatie.

De Rechtsfilosofie is opgedeeld in drie delen (het abstracte recht, de moraliteit en de zedelijkheid) met tal van korte paragrafen die uitnodigen tot lezen, maar die schijn bedriegt toch. Ook dit boek is vrijwel onleesbaar zonder de nodige voor- en achtergrondkennis. Allereerst is kennis van Kants zedenleer (waar Hegel zonder het met veel woorden te benoemen erg veel aandacht aan besteedt) essentieel. Sociale en politieke opvattingen van onder meer Rousseau, Montesquieu en Burke helpen bovendien. Daarnaast is kennis van de tijd waarin Hegel leefde onontbeerlijk. Veel van wat Hegel namelijk schrijft in de Rechtsfilosofie is enkel te verstaan tegen de achtergrond van de Franse revolutie, de Pruisische staat (die feitelijk zijn werkgever was) en opkomende spanningen tussen de kapitalisering van de samenleving en de communistische antwoorden daarop. Het was niet voor niets Karl Marx die ruim vier jaar studie besteedde om te komen tot een kritiek op de Rechtsfilosofie.

En wat de talrijke kritiek op Hegel betreft, spant ongetwijfeld Karl Popper de kroon die in zijn De open samenleving en haar vijanden (1945/2007) Hegel inclusief diens Rechtsfilosofie met de grond gelijk maakt. Nieuwsgierige lezers zouden een blik moeten werpen op het vermakelijke hoofdstuk 11 van dat boek waarin Hegel er goed van langs krijgt als een der voornaamste wegbereiders van de totalitaire staat met als centrale opvatting dat de Staat zelf bepaalt wat objectieve waarheid is, en die met alle middelen mag verdedigen (p. 280 ev.). Wie dat eenmaal gelezen heeft, zal met moeite Hegel nog ‘objectief’ kunnen lezen en niet telkens een marionet zien schutteren in ijdelheid, hoogmoed en filosofisch gezwam. Wat dat aangaat kan men beter zijn toevlucht zoeken tot meer neutralere inleidingen als het eveneens bij Boom verschenen Hegel of de serie Kopstukken filosofie waar Peter Singer in het derde hoofdstuk ingaat op Hegels inhoudelijke opvattingen van de Rechtsfilosofie. Dat ook deze inleidingen een zekere complexiteit bezitten en veel woorden nodig hebben om te duiden waar Hegel heen wil, is precies de reden waarom hier geen poging wordt ondernomen om inhoudelijk weer te geven wat Hegel precies voor ogen heeft. Is het een verdediging van de moderne vrijheid of juist het definitieve einde ervan? Is het een pleidooi voor individualiteit of heft Hegel deze juist voorgoed op? Gaat het over oorlog of gaat het over vrede? Gelukkig zijn er op het internet inmiddels verschillende pennenvruchtjes te vinden die voor de doorzetters iets van de Rechtsfilosofie inhoudelijk inzichtelijk maken.

Want wat is, is de rede…
Dat we niet meer in een tijd leven waarin we verstoken zijn van goed vertaalde klassiekers, is een prettige gedachte en een werkelijke vooruitgang. Met Nederlandse vertalingen van Kant, Wittgenstein en Heidegger en in het najaar van 2016 zelfs het verschijnen van Oswald Spenglers De ondergang van het Avondland is inmiddels een flinke boekenplank te vullen. In het geval van Hegel echter blijft het de vraag wat de werkelijke meerwaarde van een goede vertaling is. Het blijft een duister werk dat jaren aan studie vereist waarna het nog niet te zeggen is of men dan door het leven gaat als hegeliaan of anti-hegeliaan, als verdediger van Hegels opvattingen en stijl of als fervent tegenstander.

Dat bovengetekende er na een kleine 40 uur studie van het werk en zijn achtergronden de brui aan gaf, is een eerlijke, doch noodzakelijke bekentenis, die niets af doet aan de historische waarde van dit werk die algemeen wordt erkend. Misschien is de werkelijke meerwaarde van deze vertaling dan ook dat Hegel op universiteiten voor studenten politicologie, geschiedenis, filosofie, recht en sociologie benaderbaar wordt en docenten Hegel op deze manier verantwoord in hun curriculum kunnen aanbieden, door een paar bladzijden op te nemen in een syllabus. Want nu de student het Duits al lang niet meer machtig is en hij ook bij Engelse teksten haastig op zoek gaat naar een vertaling, kan een Nederlandse vertaling in psychologische zin toch de weg openen naar een van de meest spraakmakende en ingewikkelde denkers uit de geschiedenis van de wijsbegeerte. Of dat ingewikkelde uiteindelijk vooral onzin is, deugdzaamheid, toegankelijk, begrijpelijk, humoristisch of gevaarlijk, is een zaak van vrije overweging waarin ieder voor zich het zelf mag bepalen.

Deze recensie is geschreven voor 8Weekly. Benieuwd naar hoeveel sterren dit boek krijgt? Neem dan een kijkje op de site aldaar.

Een eerste en laatste blik op Voetbal International

Het zal niet meevallen om een artikel te schrijven over een televisieprogramma dat in de loop der jaren honderdduizenden reacties, opmerkingen en discussies heeft gegenereerd. Het is alsof ik iets ga schrijven over Zwarte Piet en Negerzoenen. Maar als liefhebber van het eerste uur met zeker zo’n 1250 geïnvesteerde kijkuren, wat overeenkomt met 52 dagen achter elkaar kijken, is het minstens de hoogste tijd er iets over te zeggen. Het gaat hier over niets minder dan Voetbal International. Dat programma begint overigens voor mij al bij Sport aan tafel uit 1999, dat opgevolgd werd door Voetbal Insite, waar het huidige VI uit is voortgekomen. Ik moet als eerste denken aan de oude Hugo Camps, onderdeel van de nostalgie uit de vorige eeuw. Hij schijnt zijn dichterlijke wijsheden over voetbal nog steeds rond te strooien, maar ik heb hem op de Nederlandse televisie al lang niet meer gesignaleerd. Nee, het programma zoals de meesten het kennen is Wilfred Genee, René Van der Gijp en Johan Derksen, met een vleugje Hans Kraaij Jr. en Jan Boskamp.

Zwakte: Herhaling I
Het voornaamste wat opvalt aan het programma dat voor televisiebegrippen een lange geschiedenis kent, is de ‘herhaling’. Er lijkt geen rem te zitten op het aantal malen dat bijvoorbeeld een fragment wordt getoond van een vallende Sepp Blatter, een juichende Louis van Gaal of een vloekende Huub Stevens. Zelfs wanneer het aanwezige publiek al lang niet meer glimlacht of gniffelt om het fragment, wordt het gerust nog een keer getoond. En nog een keer. En nog een keer. Het gênante zit er in voor de kijker die zichzelf al schuddend in zijn Dronken oomhoofd hoort zeggen ‘oh jongens, niet weer!’, dat de hoofdrolspelers het zelf niet in de gaten lijken te hebben, of dat er niemand is die achteraf een keer zegt: ‘Zullen we eens stoppen met die verwijzingen naar (…), het slaat echt helemaal dood. De mensen weten het nu wel, het is niet grappig meer- het is een zwaktebod, wat willen we er eigenlijk mee?’.

Het is inderdaad even ongelukkig als een oom die op een bruiloft weer eenzelfde schuine grap vertelt, en iedereen het maar aanhoort, omdat niemand de moeite wil of durft te nemen hem er op aan te spreken dat het niet zo geslaagd is: te pijnlijk. Een duidelijk geval van een pijnlijke scene laten uitsterven in plaats van het te benoemen en daarmee het pijnlijke uit te vergroten.

Zwakte: Herhaling II
Naast de herhaling van fragmenten zijn er de permanente verwijzingen naar een met een jasje gooiende Hans Kraaij, een paaldansclub bezoekende René Van der Gijp, een vretende Jan Boskamp of een geföhnde Wilfred Genee. Die dragen niet alleen sterk bij aan de karikaturisering van het programma, maar zorgt er ook voor dat kijker meer en meer afstand neemt van de personages. Want een kijker houdt van uitgesproken mensen, maar niet van karikaturen. Want wie een programma vaak kijkt, moet wel voor zichzelf kunnen uitleggen waarom hij dat dan doet. Meestal is dat omdat men zich kan identificeren met opvattingen en meningen. Of dat men de discussies interessant vindt over voetbal. Juist wanneer men het er niet altijd mee eens is.

Als er dan telkens een karikatuur van bijvoorbeeld ‘de vrouw’ wordt gemaakt, gemotiveerd vanuit het feit ‘dat mannen in voetbalkantines nu eenmaal zo spreken’ zonder dat dit ook voldoende wordt gerelativeerd, dan is dat ongemakkelijk, maar bij herhaling ook een bron van ergernis. Ongecontroleerde herhaling zorgt dat een vooroordeel ontdaan wordt van ironie en het meer ernst wordt. En ik kan me niet voorstellen dat iemand die in een voetbalkantine iedere keer weer spreekt over ‘wijven’ en ‘paaldansclubs’ niet eens tot de orde geroepen wordt, of niet met een diepe zucht aangehoord wordt. Om met Pascal te spreken: ‘wie zou zo iemand uiteindelijk als vriend willen hebben?’ Ja, misschien iemand die zelf zo oppervlakkig uit de hoek komt waarschijnlijk.

Zwakte: Herhaling III
Het is nu juist de fuik van de herhaling die het programma in het zware weer herhaling...heeft gebracht waar het zich nu in bevindt. Los van de herhaling van fragmenten en telkens uitvergroten van bepaalde eigenschappen, zijn met name de opvattingen rondom het voetbal zelf de bron van grotere kritiek dan het programma ooit heeft gehad. Je ziet het in de tendens van reacties op fora en in de media: wat ooit als sarcastisch en scherp werd gewaardeerd, wordt nu als negatief en zuur aangemerkt.

Waar er geen rem is op het uitvergroten van eigenschappen of het tonen van fragmentjes, is er ook geen rem meer op de kritiek op de persoon Van Gaal. Johan Derksen heeft zo vaak hetzelfde gezegd, dat het ook hier weer verbazingwekkend is dat het hem zelf niet meer opvalt hoezeer hij in herhaling valt. Ik wacht telkens op het moment dat het publiek in de zaal zich ook gaat roeren, maar dat blijft tot nu toe uit. De strekking ‘op de coach Van Gaal heb ik niets aan te merken’ wordt dan altijd gevolgd door iets als ‘maar als mens vind ik het een vreselijke vent’. En dat dag in dag uit. Het woord ‘stemverheffing’ kwam op enig moment in mijn dromen terug, zo vaak had ik het gehoord. Een keer heb ik Genee horen zeggen ‘we kennen je mening inmiddels wel Johan’, wat Derksen zag als een verkapte censuur van de RTL-directie. Desondanks was het voor Genee geen reden het onderwerp Van Gaal in andere uitzendingen gewoon weer aan te halen, waar Derksen wederom kon stellen “als coach heb ik…”

Ik heb mezelf wel eens afgevraagd of ik het met Derksen eens zou kunnen zijn wat betreft Van Gaal. Maar hoe vaak ik hem ook heb horen uitleggen hoezeer hij walgt van de stemverheffing van Van Gaal, de shows na een behaald kampioenschap op een of ander plein (met name dit fragment; maar denk het Duits in het Engels en je kunt er ook Martin Luther King in zien!) of de betutteling van een of andere speler: het laat me vrij koud. En waarom? Omdat het volstrekt ongevaarlijk is. Het is gek, karakteristiek, uit de toon en zeker soms gênant en over de top, maar ongevaarlijk en onschuldig. En vooral: het werkt op de een of andere manier. Net als VI zelf. En dat maakt het zo vreemd. Het programma bestaat juist dankzij kleurrijke figuren.

En bovendien, een programma dat zo vaak een fragment herhaalt van een huilende Toine van Peperstraten, waarmee de man tot in lengte van dagen zal worden geassocieerd, is minstens zo kwalijk als iemand wegzetten als een imitatie-Mussolini. Maar het stelselmatig belachelijk maken van karakters is klaarblijkelijk iets dat wel goed door de beugel kan als gedraging. Waarschijnlijk wordt dat dan verkocht als ‘ik mag mijn mening hebben’, waarmee het cliché-argument uit de kast is getrokken om nog kritiek te hebben over die herhaalde mening. Of het ‘wij maken satire’-argument wordt van stal gehaald wanneer men aanvoelt dat er grenzen van goed fatsoen zijn overschreden. Met vervolgens een klein beetje zelfspot wordt dan de scheve schaats bedekt: het is eigenlijk al jaren dezelfde formule.

Maar ook Derksen kent heus wel de destructieve kracht van TV. In dat opzicht is de stelselmatige negatieve benadering van het karakter van de mens Van Gaal evenzeer een vorm van volksmennerij als dat Derksen Van Gaal verwijt, behalve dan dat er een miljoen mensen achter de buis zit in plaats van op een plein staat. En gelukkig kunnen we ook hier zelfstandig denken en dringt uiteindelijk niemand ons een mening of een gedraging op.

Vergis je niet. Ik schrijf dit allemaal neer, juist omdat ik een fan ben van het eerste uur. Ik wil graag dat het zo goed vergaat. Maar de vraag is hoe lang de zelfspot nog werkt, voordat het programma definitief niet meer door het grotere publiek wordt omarmd.  De laatste spanningen die rondom het programma heersen zijn niet de eerste en waarschijnlijk niet de laatste, maar het zegt genoeg dat mannen die elkaar wekelijks moeten aanzien en aanhoren, via de media een polemiek uitvechten (zie de column van Johan Derksen). Daarbij is het niet relevant dat dit de kijkcijfers goed zou doen, want voor de geoefende kijkers is het overduidelijk dat de lol er echt wel even af is. En dan werkt ironie niet meer goed: dat is dan eerder ongemakkelijk dan verfrissend.

Kracht: authenticiteit
Maar uiteindelijk is dat de absolute uniek kracht van het programma: je denkt te kijken naar karikaturen, maar daaronder zit een bijzondere laag authentieke menselijkheid. En die wordt ontbloot wanneer het masker van de karikatuur door onderlinge spanningen of ergernis niet meer kan worden gedragen. Dat geeft het programma een unieke herkenbaarheid en brengt televisie echt heel dichtbij. Dat is niet zomaar een geoefend kunstje.

Dan zit je met het zweet in de handen als de grappenmaker Hans Kraaij eens echt even laat zien wat hij voelt of de brave Hans van Breukelen in een steeds scherper wordende woordenwisseling komt met Johan Derksen. Ook de werkelijke ergernissen tussen Genee en Derksen zijn inmiddels een bekend terugkerend onderdeel van het programma. En vrijwel altijd waren de ruzies gerelateerd aan voetbal. Tot nu. Want natuurlijk zit het programma niet voor het eerst in zwaar weer, maar met de naar buiten gebrachte verhalen van afgelopen dagen is het volgens mij wel de eerste keer dat we zien dat de spanningen tussen Van der Gijp en Derksen dieper liggen dan een verschil van mening over voetbal, tactiek, een te grote voorliefde voor Ajax of een suggestief aangehaalde bron binnen het wereldje. Dit is écht persoonlijk en tussen die twee had ik dit ook niet aanzien komen. En ga dan met goed fatsoen iedere week bij iemand aan tafel zitten. Dat neigt heel erg naar hypocrisie – en daar is geen masker tegen bestand, zonder dat het publiek het merkt.

Of de mannen hier uiteindelijk over heen kunnen stappen, en weer de weg vinden naar gezonde ironie, gedoseerde zelfspot en zeker niet te vergeten aanstekelijke opmerkingen over de voetbalsport, is uiteindelijk helemaal niet relevant. Ieder programma kent zijn einde. En misschien aanschouwen we hier het begin van het einde, en zullen we dat achteraf allemaal zeggen: ‘ja, toen doofde het licht van dat concept een beetje.’ Het absolute succes houdt een keer op. Iedere dag wekenlang op de buis is ook wat teveel. Dat kan eens tegen gaan zitten. Wanneer het anderen slecht gaat, vergaat het analisten en columnisten goed. Dat is nu dus even wennen, omdat het Nederlands elftal tegen de verwachtingen zo goed presteert. Maar ik haak absoluut niet af: ze laten nog steeds iets bijzonders zien. Nog steeds kijk ik met veel plezier, al is dat met het verstand op nul en doof voor de herhaling. Gelukkig zal er zolang er voetbal is, over gesproken worden. Het is te hopen dat we nog een paar laatste mooie kunsten zien van deze mannen, zoals een voetballer op leeftijd toch net nog dat ene passje  uit zijn tenen weet te halen. Maar hoe het ook verder gaat, VI heeft het voetbalpraatprogramma nu al een ereplek in de geschiedenis meegegeven.

D66 – Of het onkruid van het elitepopulisme

Door A.A. Baumgarten
Politiek polemicus
-met permissie overgenomen-

D66 – Of het onkruid van het elitepopulisme
Een handreiking voor alle verkiezingen

Dat de naam D66 tegenwoordig verwijst naar het percentage mensen dat niets geeft om Europa of politiek in zijn algemeenheid geeft te denken. Het is sowieso de hoogste tijd om alle euforie rondom D66 wat te temperen. Want nu de partij hier en daar wat gewonnen heeft, begint ze meer praatjes en aandacht te krijgen dan goed voor haar is.

De radicaal vrijzinnige ideeën die meegenomen zijn uit antieke jaren 60 van de vorige eeuw en tegenwoordig verkocht worden als links-liberalisme zijn in feite niks meer dan elitepopulisme. Sommigen noemen het ook wel pragmatisme, maar dat is alleen maar een sjiek woord voor elitepopulisme. Buiten geld verdienen, het verheerlijken van het ikke-ikke-individualisme en het opdringerig verder seculariseren van de samenleving is er echter weinig meer wat de partij te bieden heeft.

Het is dan ook van wezenlijk belang te beseffen dat D66 niet als een ster aan de politieke hemel straalt omdat ze dankzij geweldige inzichten een serieus maatschappelijk draagveld heeft gecreëerd, nee, ze straalt omdat het politieke besef failliet is. Ze straalt omdat bij de provincie- en gemeenteraadsverkiezingen overwegend hoogopgeleide mensen gaan stemmen die nog enig benul hebben van de lokale en regionale belangen. Ze straalt omdat geen hond geïnteresseerd is in Europa buiten een aantal technocraten en bedrijfsbonzen waar D66 goed in de lobby zit. En landelijk beschouwd straalt ze vooral omdat ze nodig is als vaseline om die krakkemikkige coalitie tussen VVD en PvdA te helpen waar dat nodig is. Tel daarbij op de afwezigheid van een echte volkspartij en je hebt D66 met flink wat zeteltjes in peilingen en plaats.

En vanuit winst, ontstaat winst. Dat heet ook wel het feesteffect. Mensen vertellen liever op feestjes en partijtjes dat ze op een winnende partij gaan stemmen dan op een partij die er van langs krijgt overal – ergo de PvdA. En de groep die het meest gevoelig is voor het feesteffect, dat zijn nu de studenten. Dus die studentenbonus pakt D66 ook nog mee. Die ongelukkige studenten die maar wat graag onder de indruk zijn van het intellectuele gebabbel van Pechthold en iedereen die daar weer bij in de schaduw staat, om enkele dagen na de Europese verkiezingen -o toeval- wakker te worden en tot inzicht te komen dat met behulp van D66 de studiefinanciering de nek om is gedraaid. Maar dat heet dan moderne solidariteit. Mensen die studeren en daardoor uiteindelijk niet alleen navenant meer verantwoordelijkheid hebben en belasting betalen, mogen ook nog eens gaan betalen om meer belasting te mogen gaan betalen. Driewerf hoera voor D66 als de onderwijspartij! En als er ook maar één iemand is die gelooft dat de bezuinigingen op de studiefinanciering leidt tot meetbaar beter onderwijs, dan moeten we die als verloren beschouwen. Net als GroenLinks overigens, maar dat terzijde.

Omdat het politieke geheugen nog korter is dan dat van een goudvis, lijkt het alweer een eeuwigheid geleden dat D66 op sterven na dood was. Wie herinnert zich nog het fiasco Boris Dittrich? Of Lousewies “Ik wil zitten waar de macht zit” van der Laan die niet wist hoe snel ze het zinkende schip moest verlaten? Wie denkt nog aan al die lachwekkende democratische probeersels, zoals het correctief referendum nu het goed gaat met de partij? Of een Thom de Graaf die sneuvelde in de Kamer omwille van het mislukken van het gekozen burgemeesterschap om even later ongekozen op het burgemeesterspluche in Nijmegen te gaan plakken? Fuck principles! Natuurlijk heeft beroepspoliticus Alexander Pechthold D66 uit de modder getrokken van definitieve eliminatie, maar dan wel met een flinke helpende hand van collega Wilders die hem zowel de schep als de schoffel aanreikte. Pechthold hoefde toen nog slechts wat te harken en het tuintje bloeide als vanzelf.

Maar het is een kwestie van tijd voordat de kiezer opnieuw zal opmerken dat ook het onkruid welig tiert in de machtstuin van D66. Het is weer een kwestie van tijd voordat de man op straat zich begint af te vragen welk politiek pareltje hij aan D66 te danken heeft. Toen in 2006 op een partijcongres de vraag gesteld werd of D66 überhaupt nog bestaansrecht had, werd die tegen beter weten in met ‘ja’ beantwoord. Ik geloof dat men in 2019 dat niet meer tegen beter weten in zal doen.

Mag je je stervende partner verlaten?

Mag je je stervende partner verlaten?
Tussen moreel heldendom en realistisch falen

Enkele beschouwingen bij een ethisch handelen

Mag je je stervende partner verlaten

Fragment uit het AD

Vrijdag 30 mei verschijnt het boek Naupaka van Lideweij Bosman waarin ze probeert uit te leggen waarom ze haar stervende man Sander met wie ze dertien jaren samen was in de steek liet. Buiten een beperkt aantal nuanceringen wordt op sociale media geen spaan van deze vrouw heel gelaten. Veel reacties concentreren zich op de promotie van het boek (moet je op deze manier een boek willen verkopen) en natuurlijk op het verlaten van haar man zelf. Twee weken voor zijn dood vertrok ze namelijk naar Hawaï en kwam ze ondanks zijn verzoek toen hij wist dat hij ging sterven niet terug.

Hoewel we wat betreft de inhoudelijke verantwoording het boek zelf moeten afwachten, staat ons niets in de weg om de titelvraag nader te bespreken in het licht van haar opmerkingen en verantwoording in diverse media. Toegegeven: op basis van het relaas dat ze geeft in onder andere het Algemeen Dagblad, komt ze niet onder een stringent egoïsme uit. Het is dan ook de vraag of daar überhaupt aan te ontsnappen is en of we een manier kunnen vinden om dit toch te begrijpen.

‘Heeft u een wegwijzer wel eens de weg zien gaan die hij wijst’?
Alvorens we nader ingaan op de moeilijkheden die samenhangen met de vraag, is het van belang te begrijpen dat een theoretische beschouwing ten aanzien van een praktische moraal twee wezenlijk verschillende zaken zijn. Veel (vluchtige sociale media-) kritiek die wordt geleverd op een praktisch handelen, veronderstelt dat we in een soortgelijke situatie zelf naar onze kritiek zouden handelen (‘practice what you preach’). Maar het probleem is echter dat we de soortgelijke situatie alleen maar theoretisch kunnen beantwoorden. Met andere woorden, weten we ook daadwerkelijk of wij wanneer onze geliefde jarenlang aftakelt door kanker in staat zijn om hem of haar niet te verlaten?

We zijn waarschijnlijk terecht geneigd om te denken dat we moeten handelen naar onze ethische opvattingen, maar dat is minder vanzelfsprekend dan het lijkt. Ik geloof namelijk dat het wezenlijk onmogelijk is ons voor te stellen hoe wij precies zullen handelen in zeer complexe sociaal-emotionele situaties.

Desondanks betekent dit niet dat we niet beschouwend of kritisch mogen zijn op iemand die er volgens ons een bedenkelijke praktische moraal op na houdt. Daarbij is echter een voorbehoud op zijn plaats waarbij we ons in ieder geval ervan moeten overtuigen dat iemand daadwerkelijk kan bezwijken onder een ethische eis (in dit geval: “een stervende geliefde laat je nooit achter”). Dit zal ook een kern blijken van mijn stellingname ten aanzien van de vraag:

Mag je je stervende partner verlaten?
Het betreft hier een normatief ethische vraagstelling, die anders gezegd vraagt of het goed is om een stervend iemand achter te laten. Ik ga ervan uit dat we geneigd zijn om op voorhand in te stemmen met de stelling ‘het is beter om een geliefde nabij te zijn wanneer hij sterft, dan om hem te verlaten’. Over waarom deze stelling (mij) vanzelfsprekend lijkt, ga ik hier niet nader in. Mocht de stelling voor de lezer niet als vanzelfsprekend worden opgevat op voorhand, dan verneem ik daarover graag een uiteenzetting.

Wanneer iemand er nu voor kiest om een stervende geliefde achter te laten, ontstaan er op basis van bovenstaande stelling relevante vragen. Is het denkbaar dat zo iets ook goed kan zijn? Is zo iets mogelijk te verantwoorden? Wanneer bijvoorbeeld iemand zegt ‘ik heb mijn stervende moeder achtergelaten terwijl ze naar me vroeg’, dan eisen wij intuïtief een zeer sterke verklaring. Het probleem is echter dat iedere mogelijk denkbare verklaring strandt in egoïsme, en we op grond van dat egoïsme nooit geneigd zullen zijn om die verantwoording te accepteren.

Wanneer er immers sprake is van een liefdevolle situatie en het de wens is van de stervende om hem of haar nabij te zijn (zoals in het geval van Lideweij Bosman) is het paradoxaal om geen gehoor te geven aan die wens en te kiezen voor jezelf. Een geliefde laat je juist in een beslissend ogenblik nooit in de steek is dan de redenering.

Bosman stelt in het AD: ‘Sander vond het ook niet leuk dat ik niet terugkwam, maar hij respecteerde mijn besluit. Hij wilde dat ik een nieuwe start maakte.’ Ongetwijfeld respecteerde hij haar besluit. Maar hij zou ook vredig willen sterven en juist vanuit altruïsme haar niet in zijn laatste uren willen confronteren met haar egoïsme. Niemand wil bovendien gekrenkt en verbitterd sterven. En wat betreft ‘een nieuwe start maken’, het is moeilijk voor te stellen dat het maken van een nieuwe start onverenigbaar is met het gehoor geven aan een wens van een stervende om nabij te zijn.

Dat Bosman gewag maakt van de immens grote (psychologische) druk die op haar lag en dat aanvoert als voornaamste reden van haar handelen, is voorstelbaar, maar niet per se begrijpelijk of acceptabel. Het gaat namelijk om één laatste moment. Er is misschien afscheid genomen van de relatie, maar dat is nog geen duidelijke reden om daarmee het laatste levende moment aan je voorbij te laten gaan. Het is inderdaad verschrikkelijk als door een ziekte je wordt meegesleurd door je grote liefde, en daar kun je en moet je op momenten afstand van nemen – maar in het laatste moment doet iemand afstand van het leven zelf. Dat zijn twee verschillende dingen die hier door elkaar lopen en het handelen van Bosman onbegrijpelijker maken.

Kunnen we accepteren dat iemand egoïstisch handelt?
Het lijkt mij onmogelijk dat Bosmans relaas ethisch verantwoord overeind kan blijven; dat moet ze ook niet proberen. Ik kan me ook niet voorstellen dat dat haar doel is, al heeft ze de schijn tegen. Als ze dat al doet lijkt me dat een vorm van cognitieve dissonantie.

Ze moet juist erkennen dat ze ethisch heeft gefaald. Want dat is uiteindelijk helemaal niet erg. Als we namelijk de volgende stelregel accepteren, wordt het duidelijk dat een persoon niet per se als moreel persoon moet worden afgeschreven. Want:

Iemand die egoïstisch handelt, doet dit niet per definitie omdat hij egoïstisch wil zijn.

Dat klinkt dan als volgt, als we een denkbeeldige Lideweij horen spreken: ‘Ik kon zijn wanhoop niet meer aanzien. Ik heb voor mezelf gekozen omdat ik die strenge ethische eis niet langer kon dragen. Ik zou hem hebben willen dragen, maar ik bleek er simpelweg niet toe in staat te zijn. Ik ben daar eerlijk over. Ik ben bezweken onder de verwachting die iemand van mij als mens zou mogen hebben. Ik had dat nooit gedacht en ik heb dat nooit voorzien. Toen iemand mij jaren geleden vroeg: ‘Zou jij je stervende geliefde ooit verlaten?’, antwoordde ik in alle oprechtheid: ‘natuurlijk niet!’ Maar ik was toen volkomen in balans. Ik kreeg  echter een enorme duw, en het bleek onmogelijk om mijn evenwicht te bewaren: ik moest vallen om weer terug te komen in evenwicht.’

Het is dus naar mijn opvatting mogelijk dat iemand ondanks de beste bedoelingen op voorhand, waarbij hij instemt met een ethische eis, in de praktijk ontdekt dat hij niet in staat is om deze te houden. Het is daarbij nog steeds de wens om uiteindelijk te voldoen aan de ethische eis, maar praktisch gezien is hij gewoon bezweken onder de verwachtingen die men van hem zou mogen hebben. In het geval van Bosman ben ik ervan overtuigd dat ze uiteindelijk haar gedrag niet wil willen of kan willen, en dat ze door de praktische ervaring nu beter opgewassen is tegen de ethische eisen die worden gesteld in de situatie waarin ze terecht is gekomen. Met andere woorden, wanneer zich dit in haar leven nog een keer voor zou doen (wat we haar niet gunnen), is ze inhoudelijk wel in staat praktisch te doen wat de theoretische eis verlangt (namelijk: een stervende geliefde niet te verlaten).

Ethisch heldendom is in onze maatschappij een uitgangspunt van de twitterende massa en begrippen als ‘onvoorwaardelijke liefde’ en ‘standvastige belofte’ worden daarin gebezigd alsof het eenvoudige zaken zijn. Daarmee is niet gezegd dat we niet ethisch moeten zijn, niet onze beloften in stand moeten houden of dat er geen morele plichten zijn. Integendeel. Een ethisch leven blijft op voorhand altijd een uitgangspunt en een streven. Wanneer iemand echter redelijkerwijs er alles aan gedaan heeft om ethisch te handelen, en dan toch is bezweken kan er weinig ruimte zijn voor verwijten. Wat dat aangaat moeten we er vertrouwen in koesteren dat wanneer het op leven en dood aankomt, geen mens werkelijk voor zichzelf wil kiezen.

Lees hier het artikel in het AD

Lees hier de blog van Sanders broer

Europa. Best onbelangrijk.

Een kleine handreiking voor verdere discussie

Wie kritisch wil zijn op Europa hoeft zich niet heel erg in te spannen om met steekhoudende argumenten te komen. De idioterie van het eenmaal per maand vergaderen in Straatsburg a € 200.000.000 per jaar. Het salaris van Europarlementariërs dat fijntjes wordt aangevuld met iets vaags als kantoorkosten. Onbekwame bestuurders in Brussel die Volendam de stront in trekken. Het rondpompen van landbouwsubsidies. Polen, Hongaren en Roemenen die al dan niet vrijwillig voor een paar euro via dubieuze constructies op de vrachtwagen zitten voor een Nederlands bedrijf. 28 landen (and counting) die zonder heldere dominante culturele verwantschap (het christendom?) het eens moeten worden over de gekste regels, nog los van de bureaucratische verhoudingen die werkelijk niet aan iemand zonder vwo 6-niveau goed zijn uit te leggen.

Daartegenover staat het eeuwige geroep van de eurofiel vermomd in een studentikoze D’66 outfit, dat we veel te danken hebben aan Europa. Dat we Europa economisch nodig hebben en dat we alleen met Europa internationaal een vuist kunnen maken tegen de grote boze buitenwereld.

Maar het is de kiezer om het even. Als het goed gaat, is hij niet geïnteresseerd in Europa en als het slecht gaat is het de schuld van Europa. In beide gevallen is er geen draagvlak voor Europese gedachten. Het gevolg is een structurele en wijdverbreide desinteresse, die tot uiting komt in een erbarmelijk opkomstpercentage van hooguit 37%. Een groot gedeelte van die 37% gaat overigens niet stemmen vanwege doordachte Europese opvattingen, maar vanwege respect voor ‘het democratische idee’. Maar wat heeft een opkomst van 37% te maken met democratie? Het is een wonder dat een dergelijk opkomstpercentage überhaupt legitieme gelding kan hebben, nog los van wat Sammy van Tuyll in de Volkskrant terecht opmerkte dat ‘er in feite geen Europees Parlement wordt gekozen, maar een verzameling nationale delegaties. Die groeperen zich dan weer in ‘Europese fracties’, die onderling zeer heterogeen zijn (…)”.

Het legitimiteitvraagstuk zal echter spoedig in de onderste laden belanden wanneer onze Europarlementariërs dadelijk zijn ‘gekozen’.  De chaos is namelijk inmiddels zo groot dat wil men iets aan legitimiteit gaan doen, het hele kaartenhuis in elkaar zal storten. En dan redeneert men ‘liever een kaartenhuis, dan een in elkaar gestort kaartenhuis.’

Maar als Europa echt het democratische Europa wil zijn, zoals het zich presenteert, dan is het onacceptabel dat gekozen mensen in heel Europa steunen op amper 40% van die Europese bevolking. Europa moet het quasi-democratische kaartenhuis in elkaar laten storten en het legitimiteitsvraagstuk permanent op de agenda plaatsten. Of men kiest voor een bestuurbare aristocratie (wat het nu ook is, maar dan onbestuurbaar, onoverzichtelijk en vermomd als democratie) of men kiest om de Unie in zijn werking eens een jaar op te schorten. Een wetenschappelijke verantwoorde European shut-down, waarbij bij alle meta-Europese regel- en bestuursorganen een jaar lang de stekker eruit gaat, om vervolgens via de landelijke politiek te evalueren wat er nu daadwerkelijk is gemist en waar we godzijdank van af zijn. Dat betekent niet dat landen geen overleg meer met elkaar voeren, maar dat betekent wel dat het hele bureaucratische systeem (van Commissie tot parlement) een pas op de plaats maakt. Weten we ook gelijk of de anti-Europese bromvliegen daadwerkelijk een punt hebben.

Tenslotte moet het bespreekbaar worden dat een gebrekkig functioneren van democratie gesanctioneerd kan worden. Er is over het algemeen een hardnekkige weerstand tegen een sanctionaire democratie: democratie mag namelijk niet worden afgedwongen. Maar waarom eigenlijk niet? Waarom liever een systeem in stand houden dat op steeds minder steun kan rekenen en geen duidelijk draagvlak heeft, dan voorwaarden koppelen aan de democratische grondslag? Stel bijvoorbeeld dat het opkomstpercentage van invloed is op de invloed van een land in Europa. Hoe meer mensen gaan stemmen, hoe meer voordelen dat in Europa oplevert. Zoals het aantal inwoners in een land op dit moment bepaalt hoeveel zetels er te verdelen zijn in het parlement, zo kan ook het opkomstpercentage een rol spelen in de machtsverhoudingen. Daarmee wordt nationale trots en democratisch besef een onderdeel van Europese verkiezingen. Geen interesse? Geen invloed. Welterusten. Democratie is niet vrijblijvend!

Iemand zal nu wel roepen dat dit allerlei realiteitsloze ideeën zijn die maar wat snel zijn neergeklad (dat valt overigens best mee, zelfs voor een column zit er toch nog wat tijd in), maar zoals het er nu aan toe gaat, is Europa alleen nog maar te redden met een radicaal en krankzinnig idee. Anders hebben we over vijf jaar weer precies dezelfde poppenkast en hetzelfde lage opkomstpercentage als nu het geval is, inclusief alle problemen van de eerste alinea. Daar schiet u niks mee op, en Europa zeker niet.

Willen wat ik niet wil: de filosofie vs Boko Harams bekeringsfundamentalisme

De islamitische groep Boko Haram beheerst al enige tijd het wereldnieuws met de ontvoering van 276 christelijke meisjes. Gisteren verscheen een video waarin we de meisjes in islamitische gewaden Arabische gebeden zien prevelen. Volgens ene Abubakar Shekau zouden alle christelijke meisjes zich bekeerd hebben tot de islam, waaraan hij nog toevoegde:

“Meisjes die zich niet bekeren, zullen we behandelen zoals de profeet dat doet, namelijk als ongelovigen die het niet verdienen om te worden vrijgelaten.”

Oftewel, we ontvoeren je, dreigen je te verkopen als seksslaaf op de markt, ontnemen je alle vrijheid – en dat onder dreiging van wapens. En warempel, een paar weken later zijn honderden meisjes bekeert tot een vorm van de islam.

Dan is het de vraag wat ons meer ergert: de onzin die zo iemand uitkraamt in volle overtuiging, of het feit dat dit 400 jaar na verlost te zijn van de middeleeuwen überhaupt nog voorkomt. Want gek genoeg werden soortgelijke argumenten geregeld in de middeleeuwen gebruikt om ketters te dwingen zich te bekeren tot het christendom. Dat dit zinloos is geweest en tot niets heeft geleid, is misschien wel het best gedocumenteerde verhaal van die tijd.

Iemand die een zeer belangrijk fundament heeft gelegd voor religieuze tolerantie is John Locke (1632 – 1704) met zijn in 1689 anoniem gepubliceerde Letters Concerning Toleration (Een brief over tolerantie, 2004, Damon). Hoewel voor Locke al door diverse filosofen aangetoond was dat geloven zich niet met dwang laat verenigen, liet Locke zien dat gewetensvrijheid ook godsdienstvrijheid veronderstelt. Zijn brief was een voorbode voor de moderne scheiding van kerk en staat, maar past in de kern in iedere hedendaagse discussie over vrijheid en geloof.

Locke in gesprek met de voorman van Boko Haram
Als we Locke nu denkbeeldig in gesprek laten gaan met Abubakar Shekau, dan spreekt Locke als volgt:

John Locke: ‘Mij wordt nergens duidelijk dat God aan mensen een autoriteit heeft toegekend waarmee ze hun medemensen kunnen dwingen om tot een vreemde religie over te gaan. Ieder mens is zelf verantwoordelijk voor zijn zielenheil. Het is volstrekt nutteloos om een geloofsovertuiging af te dwingen. Dwang brengt namelijk hypocrisie voort, geen geloof. Faith is no faith without sincere believing.’

‘Het heeft niet zoveel zin om een vrouw onder dreiging van een geweer te laten uitschreeuwen dat ze van u houdt (zelfs niet als ze dit in het Arabisch doet), terwijl ze toen dat geweer afwezig was u keer op keer vriendelijk heeft afgewezen. Het verbaast me dan nog meer dat u er vervolgens toch verheugd over bent dat ze heeft geroepen dat ze van u houdt. Het vereist toch zeer minimale intelligentie om in te zien dat men zichzelf dan op een clowneske manier voor de gek houdt!’

‘Denkt u verder niet dat een God er sowieso doorheen prikt als iemand zegt oprecht te geloven terwijl dat enkel beleden wordt om zo lichamelijke en geestelijke straffen te ontlopen? Lichamelijke en geestelijke straffen die u ze zojuist in het vooruitzicht heeft gesteld?’

‘Nee, wanneer iemand zich wil overgeven aan een bepaald dogma of een bepaalde eredienst, dan moet hij in het diepst van zijn ziel geloven dat dit dogma waar is en dat deze eredienst voor God aanvaard wordt als oprecht. Geen straf ter wereld kan de ziel ook maar in het minst van zo’n overtuiging doordrenken. Om een gezindheid van de ziel te veranderen is een licht nodig dat door geen enkele wereldse bedreiging bewerkstelligd kan worden!’

‘En daarbij: als het u niet om macht op aarde zou gaan -waar ik overigens niet van overtuigd ben-, waarom toont u dan geen enkel vertrouwen in de toorn of wijsheid van uw God? Als ik uw religie goed begrijp, dan straft uw God de ongelovigen uiteindelijk toch wel – dus vanwaar die drukte tegen ongevaarlijke meisjes?’

Abubakar Shekau: ‘Naïeve man! Zie je dit geweer? Ik eis dat je bekent dat bovenstaande argumenten van de duivel komen en het duivelse onderwijs dat je hebt genoten! En ik eis daarbij ook dat je dat oprecht meent. Anders schiet ik je overhoop, want ik geloof niet dat we als slaaf heel veel aan jou hebben.’

Locke: (…)

Iemand dwingen oprecht te zijn/ jezelf bewegen oprecht te zijn
John Locke doet er maar beter het zwijgen toe, maar gelukkig buigen ook hedendaagse filosofen zich nog steeds over het probleem hoe er een relatie kan zijn tussen dwang en oprechtheid. Misschien zit daar nog wat overredingskracht. In 1983 ontwikkelde Gregory S. Kavka een gedachte-experiment wat bekent staat als ‘The Toxin Puzzle’ (Analysis, 43 (1): 33–36). Het gaat ongeveer als volgt:

Een wat gekke miljardair geeft je een flesje met vergif. Wanneer je het drinkt, wordt je voor een dag erg ziek, maar het heeft geen blijvende gevolgen. De miljardair betaalt je een miljoen euro morgenochtend als je deze nacht van plan bent om het gif morgenmiddag te drinken.

Hij benadrukt dat je het gif niet hoeft te drinken om het geld te ontvangen; in feite zal het geld al op je bankrekening staan voor het tijdstip dat het op drinken aankomt, als het je lukt het gif te willen drinken. Het enige wat je hoeft te doen is van plan te zijn om middernacht het spul morgenmiddag te drinken. Je bent dus volkomen vrij om je gedachten te veranderen na het ontvangen van het geld en het gif te laten staan.

Dit lijkt op de puzzel die de arme meisjes in Nigeria voor zich zien. Kun je van plan zijn om het gif te drinken als je ook van plan bent om je geestesgesteldheid op een later tijdstip te wijzigen? Kun je van plan zijn om je te bekeren tot de islam, wanneer je weet dat zodra de dreiging weg is je weer overgaat tot het christendom of iets anders? Stel dat iemand van Boko zou zeggen: ‘als je vandaag van plan bent om je morgenavond te bekeren, dan laten we je morgen vroeg gaan.’ Zou dat dan werken?

Kavka stelt dat het onmogelijk is iets van plan te zijn wat men uiteindelijk niet zal doen. Een rationeel persoon zou immers weten dat het drinken van het gif niet in zijn voordeel is, dus hij weet al dat hij het daarom niet zal doen; hoe is het dan mogelijk het op dat moment te willen (voor het geld) en tegelijkertijd weten dat je het toch niet gaat doen (want het geld is er dan al)?

Het lijkt dus pech voor de meiden, dat ze in een dergelijke paradox belanden. Bovendien, en dat is een verschil: Boko verwacht dat je nooit je gedachten zult veranderen, en de bekering niet alleen uitspreekt, maar ook in vrijheid volhoud. Ze hebben immers voorgesteld je vrijheid terug te geven, zodra je oprecht bent in je bekering.

In Assure and Threaten (Ethics, Vol. 104, No. 4 (Jul., 1994), pp. 690-721) bespreekt de Canadese filosoof David Gauthier intensief de problematiek zoals hier opgeworpen, waarbij hij probeert Kavka’s puzzel te kraken (voor zover ik het begrijp) door te stellen dat je in plaats van één, twee intenties moet ontwikkelen: de eerste intentie die verwijst naar in ons geval het bekeren tot de islam, en de tweede intentie om niet op een later tijdstip je gedachten te veranderen. Dat zou op het moment zelf moeten werken.

Natuurlijk is oprechtheid niet goed te meten (en dat maakt de hele praktische zaak natuurlijk ridicuul), maar laten we aannemen dat dit mogelijk is, dan zouden volgens Gauthier als de meiden op deze manier beantwoorden aan het bekeringsprobleem de Boko’s moeten zien dat er sprake is van oprechtheid.

Maar stel dat de Boko’s niet voor één gat te vangen zijn en toevallig Gauthier hebben bestudeerd, en ze doorhebben wat er gebeurt: ‘wat jullie namelijk werkelijk gaan doen’, zo zeggen ze tegen de meisjes, ‘is van gedachten veranderen over je tweede intentie. De eerste intentie namelijk, dat je van plan bent om bekeerd te blijven tot de islam, die wordt gevolgd door de intentie daarover je gedachten niet te veranderen, wordt namelijk gevolgd door de opvatting dat je op een later tijdstip je gedachte kunt veranderen over je tweede intentie.’

‘Wat wij dus van je verlangen is een derde intentie: namelijk de intentie dat je niet je gedachten verandert over je tweede intentie en daarmee oprecht tot de islam bekeert blijft, anders komen we je weer halen. Dat laatste kun je als verstandig meisje nooit willen, dus het is in je eigen belang dat je je houdt aan je bekering.’

Dat laatste is een uiteindelijke oplossing die Gauthier ook lijkt aan te reiken, maar de goede verstaander zal ontdekken dat dit uiteindelijk een oneindig aantal intenties zou vergen. Met andere woorden: er is geen enkele mogelijkheid oprecht te geloven of te willen, wat je op enig later moment zonder dreiging of beloning nooit kunt willen. Er zit voor de meisjes dus niets anders op dan zich daadwerkelijk te bekeren, maar zoals we juist hebben gezien bij Locke is dat onder dwang schier onmogelijk – en komen ze bij hun vrijlating hoe dan ook in de verleiding de bekering op te heffen.

Want veronderstel tenslotte dat iemand een geweer tegen je hoofd houdt en zegt: ‘geloof dat de aarde plat is, anders verhandel ik je als slaaf!’, dan kunnen we dat wel voorwenden, maar we zouden dat toch niet werkelijk kunnen geloven, zelfs als ons leven ervan af zou hangen? Misschien kunnen we het ons niet voorstellen, omdat de concrete dreiging ontbreekt, maar als gedachte-experiment is er geen werkelijkheid waarin ik mij kan voorstellen dat ik onder dreiging zou kunnen geloven dat de aarde daadwerkelijk plat is. We lijken niet het vermogen te bezitten om met opzet iets te geloven, als dat van ons geëist wordt en we op goede gronden van het tegendeel overtuigd zijn.

Dat de hele bekeringsactie  van Boko Haram en alle dwaasheid eromheen dus vooral is gebaseerd op idiote opvattingen is wellicht voor eenieder met gezond verstand allang duidelijk, maar de filosofie wrijft het ze ook nog eens goed in. Daar hebben de meiden helaas niet zoveel aan – voor hun lot kunnen we slechts gedreven door oprechtheid hopen of bidden dat het ze goed mag gaan.

Vier Verwonderingen over Volkerts Vrijheid

Vier Verwonderingen over Volkerts Vrijheid
-Reflectie op een ogenblik-

Dat de moordenaar van Pim zijn gevangenis in Zwolle voor de ketenen van de samenleving heeft verruild, kan niemand zijn ontgaan. Ik kom naar aanleiding van deze ‘vrijlating van de eeuw’ tot vier verwonderingen.

Verwondering I: hoe is het om Volkert te zijn?
Dat lijkt een gedachte-nachtmerrie voor iemand die zich dat probeert voor te Leviathanstellen. Maar het lijkt me ook een nachtmerrie voor Volkert zelf. Volkert die iedere ochtend wakker wordt en ontdekt: ik ben Volkert. En dan is de grootste nachtmerrie de realiteit zelf. Dan wil je zelfs niet ontwaken uit je nachtmerrie.

Er wordt vaak opgemerkt dat hij hoogbegaafd is, zeer intelligent. Atheneum, Landbouwuniversiteit, Meester in de rechten – dat soort zaken. Het is mij dan ook een raadsel waarom hij nog niet definitief is bezweken onder zijn eigen zwakzinnige daad die hij pleegde bij zijn volle verstand. Eén van de zwaarste mentale straffen voor een werkelijk intelligent iemand is namelijk tot inzicht komen, dat je handelen gebaseerd was op volstrekte dwaasheid.

Volkert stapt onze samenleving binnen en ziet dat zijn handelen helemaal niets bewerkstelligd heeft. Hij beseft dat hij niets heeft begrepen van politiek en democratie. Hij moet erkennen dat Fortuyn niet eens bazelde over de multiculturele luchtballon, maar gewoon iets heeft benoemd via het vrije woord. Hij ziet dat de hele politieke rechterflank volgelopen is met veel grotere demagogen en brievenbuspissers dan hij zich had kunnen voorstellen.

De armen zijn arm, de rijken zijn rijk en de dieren doen er nog even weinig toe. Kortom: De Graaf die zat vast, wij dronken een glas, deden nog een plas en alles bleef zoals het was. Arme Volkert, zijn hele leventje in het teken van een zinloze handeling – wat een gruwelijk besef!

Het is mij sowieso een raadsel hoe iemand bestand kan zijn tegen een dergelijke psychologische druk en daarbij gezond kan blijven. Helpen 12 jaren van bezinning daarbij, of verdwaal je dan alleen maar verder in de krochten van je geest? Kun je alleen met cognitieve dissonantie overeind blijven? Of heeft hij al die tijd gedacht aan de mogelijkheid van vergeving? Is zijn geest nu wel in staat om contact te leggen met de échte werkelijkheid, en niet die sprookjesrealiteit waarin hij zichzelf als tragische held verplicht zag tot moorden? De zelfverklaarde tragische held die toen uitkraamde: ‘ik deed het voor de zwakkeren in onze samenleving!’

Verwondering II: Volkert aan het woord
Volkert verkoopt wanneer het mag zijn levensverhaal aan de hoogste bieders. De samenleving spreekt er schande van, maar al snel onthult hij: ‘Al het geld dat ik verdien met mijn verhaal, schenk ik aan nabestaanden van zinloos geweld. Ik verwacht er niets voor terug. Ik hoop dat ze het geld willen aanvaarden…’

Hij spreekt over toen: ‘Ik weet wat me bezielde, maar ik weet niet waarom me kon bezielen wat me bezielde. Het was gewoon zo. Het was een samenraapsel van alle ideeën in mijn hoofd. En ja, ook mijn zogenoemde obsessieve-compulsieve persoonlijkheidsstoornis heeft daarin een rol gespeeld.’

‘U moet begrijpen, iemand die er werkelijk van overtuigd is dat hij kan vliegen, springt zo van het dak af. Dat is voor hem volkomen logisch. Voor iemand die gelooft dat hij een kuikentje is, is niets gewoner dan dat. Het zijn juist alle anderen die het niet meer helder hebben.’ ‘Nu, ik was zogezegd dat kuikentje en ik kon écht vliegen. Had men mij toen aan een leugendetector gelegd en de vraag gesteld: ‘Bent u een kuikentje?’ en ik had geantwoord met ‘Nee, natuurlijk niet gek!’, dan waren de meters rood uitgeslagen…’

‘Ik was iemand die te vuur en te zwaard zou kunnen verdedigen dat de aarde vierkant was. Ik geloofde daar heilig in. Elvis leefde en we zijn nooit op de maan geweest. Plaatst u mij terug in de tijd en ik verdedig het ten koste van jarenlange gevangenschap. Dan moet het toch wel een ware overtuiging zijn?’

‘Ik geloofde wat ik geloofde, en in alle oprechtheid en in alle eerlijkheid kan ik u zeggen: het was een vals geloof. Ik ben daarmee dus echt iemand anders dan 12 jaar geleden. Ik ben niet meer dezelfde persoon. In psychologische zin ben ik radicaal anders en ik spuug op de waanzinnige van 12 jaar geleden. Hij is dood voor mij. Het enige wat hij mij uiteindelijk gebracht heeft, is het inzicht dat hij niets te brengen had. Periissem nisi periissem.

‘Ik weet dat het verder onmogelijk is voor mij om er meer over te zeggen en er ook maar één iemand zou zijn die gelooft wat ik zeg. En iemand die wel waarde hecht aan mijn woorden, die zal als een naïeveling worden versleten. Misschien is dat de reden waarom ik beter zou moeten zwijgen, zoals ik al die tijd deed: ik kan simpelweg niet spreken.’

Verwondering III: De liefde! De liefde?
De vraag hoe het is om Volkert te zijn is al lastig voor te stellen, maar hoe het is om zijn vrouw te zijn of zijn dochter, is haast onmogelijk. Hoe kan het dat een man bij zinnen tot een gruwelijke daad komt, wanneer hij de liefde thuis heeft? Hoe kan het dat een man tot een gruwelijke daad komt, wanneer hij zojuist nog in de grote ogen heeft gekeken van zijn dochtertje van een half jaar oud? De theorie dat sociale bindingen mensen afhouden van plannen die een gevaar vormen voor die sociale bindingen is hier in ieder geval niet van toepassing.

Aan de andere kant, afgaande op wat we weten vanuit de media, is zijn vriendin hem trouw gebleven. Hoe is dat te verklaren? Is dat ware liefde? Is dat wat onvoorwaardelijk kiezen betekent? Is dat wat we verstaan onder echte trouw? Wie kan zich voorstellen dat zij iets te maken wil hebben met een man die de samenleving fundamenteel heeft geschokt en voor de rest van zijn leven en de geschiedenis verbonden is aan dat ene feit? Hoe is dan een relatie mogelijk? Hangt dit feit niet telkens als een zwaard van Damocles boven je? Is dat niet iets waar je altijd aan moet denken of kan zelfs dat gewennen? Moet je er dus per definitie een schild voor ontwikkelen? En is dat eigenlijk wel gezond? Wanneer heeft woede plaatsgemaakt voor vergeving? Er was toch zeker geen begrip?

Zou Volkert zichzelf googlen en zich verbazen? Zou hij dit lezen?

Deze verwondering leent zich helaas teveel voor speculatie. Misschien zit de media wel verkeerd en heeft zijn gezin zich al jaren van hem afgekeerd. Maar als dit niet het geval is, dan is het misschien wel het meest interessante microsociale vraagstuk wat ik mij kan voorstellen.

Verwondering IV: De Toekomst
Fortuyn is niet meer. Hij heeft zich nooit kunnen bewijzen en is daarom uitgegroeid tot een mythe. Grootse Nederlander. Visionair. Belofte… Hij is echter gestorven in een tijdperk dat achter ons ligt. Maar voor sommige mensen is dat tijdperk oneindig dichtbij en wordt dit vertegenwoordigd door Volkert van der Graaf. Ze willen niet meer in dat tijdperk leven, ze willen er een einde aan maken. Voor die mensen is ‘Volkert hunting’ begonnen. Voor hoeveel mensen dat niet enkel in hun fantasie geldt en hoe serieus ze daar dan in zijn, zou ik niet durven zeggen. Ze zijn onder ons.

Maar Volkert moet natuurlijk niet dood. De argumenten daarvoor zijn overweldigend en stuk voor stuk een open deur. Je wordt namelijk geen tragische held als je Volkert dood maakt, echt niet! Je wordt een crimineel die niets meer is dan Volkert zelf. Bovendien, Pim Fortuyn zelf zou het ten stelligste afkeuren. Wie Pim wil eren, onthoudt dat hij een zeer beschaafde man was met achting voor de rechtsstaat. Daarnaast, de dreiging dat je altijd iets kan overkomen lijkt mij veel erger dan de dood zelf – tenzij je gelooft in de hel (maar dan beland je daar zelf ook in, dus dat is niet erg zinvol).

Mensen die dan toch wraakgevoelens blijven koesteren kunnen zich troosten met de gedachte dat Volkerts leven echt geen feest is de komende decennia. Het is een zeer twijfelachtige vrijheid, waarbij hij als paria zich overal moet verantwoorden en bijna nergens zichzelf kan zijn. Hij zal altijd afhankelijk zijn van anderen, hij zal nooit meer kunnen doen wat hij echt zou willen. Hij heeft niets bereikt en zal nooit iets bereiken. Hij heeft zijn leven geheel vergooid; het is niet nodig om een vergooid leven te vernietigen.

Het is beter om wraakgevoelens te overwinnen. Straks, als alle aandacht weer is weggeëbd en het nieuws over Volkert verdwijnt naar de marges – zoals dat met alle grote gebeurtenissen gebeurt- dan staat zijn leven nog steeds in het teken van die idiote daad. Maar wij hebben dat ogenblik overwonnen en zijn bezig ons leven wel zinvol vorm te geven – een kans die Volkert voor eeuwig kwijt is en waar hij zolang hij leeft met bittere jaloezie naar moet kijken.

De opmerkelijke dood van Simone: een rechtsfilosofische puzzel

De opmerkelijke dood van Simone: een rechtsfilosofische puzzel

De volgende oefening is uitermate geschikt om na te denken over basale concepten betreffende ‘schuld’, ‘intentie’, ‘verantwoordelijkheid’, ‘causaliteit’ en ‘moraal’ en leent zich goed als casus voorafgaand op diepere bestudering van de materie.

De casus: wie is de moordenaar?
Te midden van de Grote Zandwoestijn bevinden zich een vrouw en twee mannen. Simone, Herbert en Ronald. Met elk een watervoorraad van een week wachten ze op redding uit het gebied, die nog 7 dagen op zich laat wachten. Herbert heeft echter een gruwelijke hekel aan Simone, en wil niet dat zij wordt gered. Die nacht sluipt Herbert naar de tent van Simone en vergiftigt haar watertank met slangengif. Los van Herbert, heeft ook Ronald het op Simone gemunt. Ook hij sluipt die nacht naar haar tent en boort een klein gaatje in haar watertank (zonder dat hij beseft dat het water al vergiftigd is door Herbert), waardoor de tank is leeg gelopen voordat Simone wakker wordt. Als gevolg daarvan sterft Simone enkele dagen later aan uitdrogingsverschijnselen.

Beide mannen worden enkele dagen later gered, maar het reddingsteam vermoedt opzet in de dood van Simone en onderzoekt de zaak waarbij ze tot de conclusie komt dat er zowel gif zat in haar water, als dat de tank was gesaboteerd.

De vraag is echter: wie heeft de dood van Simone op zijn geweten, Herbert of Ronald? (Vrij naar: Smullyan, R.M. (1978). ‘What’s the name of this book?’)

Een eerste blik
Wanneer we intuïtief naar de casus kijken, dan ligt Ronald voor de hand, omdat Simone nooit het vergiftigde water heeft gedronken. Met andere woorden, Simone zou zelfs als Herbert het gif niet in het water had gedaan zijn overleden door het toedoen van Ronald.

Aan de andere kant echter, ligt ook Herbert voor de hand als moordenaar. Want het feit dat Ronald een gat heeft geboord in de tank, is volstrekt irrelevant: het water was immers al vergiftigd en of Ronald nu wel of geen gat zou hebben geboord, Simone was al ten dode opgeschreven op het moment dat het water vergiftigd was door Herbert.

Welke argumentatie is nu het sterkst?

Een nadere blik I
De casus laat me denken aan het probleem wat er gebeurt wanneer een niet te stoppen kracht botst tegen een onverplaatsbaar object. De oplossing is dan flauw: er kan geen werkelijkheid bestaan waarin beide krachten gelijktijdig existeren. Ook hier lijken beide argumentaties elkaar op te heffen, met dit verschil dat ze logischerwijs wel naast elkaar kunnen bestaan. We zullen dus moeten kijken naar onze eigen achterliggende opvattingen, hoe we tot een oplossing zouden kunnen komen. Het ligt niet voor de hand dat er één juiste oplossing bestaat. De oplossing is dus afhankelijk van het rechtssysteem (wat te denken van juryrechtspraak in deze), de achterliggende filosofische principes en de invulling van aanverwante relevante begrippen.

Om aan het dilemma te ontsnappen, zou er kunnen worden gekozen voor een tussenoplossing: beiden zijn schuldig aan moord op Simone. Beide mannen hadden immers dezelfde kwade intentie en wie het principe aanhangt dat iemand onafhankelijk van het causale verband (dat bijvoorbeeld door geluk of toeval tot stand komt) daarom straf verdient, heeft de oplossing gevonden. Herbert mag namelijk niet straffeloos ermee wegkomen omdat hij het geluk had dat Ronald een gat boorde, en Ronald mag niet straffeloos wegkomen omdat hij het geluk had dat Herbert het water toch al vergiftigd had (zie ook: Wil, toeval en straf: een korte studie binnen het materiële strafrecht.)

Het probleem is echter dat er geen rechtssysteem is dat primair zo functioneert. Het recht is niet primair gebaseerd op ethische grondslagen. Het is bijvoorbeeld onethisch om een kind dat bedelt voor voedsel te negeren, maar het is juridisch legaal. In ons geval zouden we namelijk een moreel oordeel (beide mannen zijn slecht) verwarren met een juridisch oordeel (wie is verantwoordelijk voor de dood op Simone). In de praktijk halen we zulke zaken (ethiek en recht) nog wel eens door elkaar, omdat ons gevoel zegt dat iemand die een bijzonder slechte bedoeling heeft, daar niet mee weg mag komen (en helemaal niet wanneer hij toevalligerwijs de mazzel had dat iets of iemand anders dan deze slechte bedoeling heeft geleid tot het door hem gewenste effect. Vgl ook.: De Zaak A. )

Intermezzo I: de ‘Nijmeegse scooterzaak’
Vergelijk dit bijvoorbeeld ook eens met de zogenaamde ‘Nijmeegse scooterzaak’. Dit gaat weliswaar over medeplegen, maar we voelen een gelijkwaardig dilemma waar het aankomt op straf in relatie tot het plegen.

Op 15 januari 2010 zijn twee mannen op de vlucht voor de politie met hun scooter. Het duo was met hoge snelheid op de vlucht voor de politie, die hun plan om een hotel te overvallen had doorzien. Tijdens deze vlucht rijden ze een Arnhemmer dood die op een zebrapad in Nijmegen loopt.

In eerste aanleg krijgen ze 8 jaar (bestuurder) en 16 maanden (man achterop) cel voor hun dollemansrit.

Het gerechtshof spreekt ze in hoger beroep (mei 2012) echter vrij: volgens het hof is het niet duidelijk geworden wie de scooter bestuurde, omdat ze naar elkaar blijven verwijzen (een op zichzelf interessante juridische verdedigingstruc, die laat denken aan het prisoner’s dilemma). Op grond daarvan kan niet een iemand een hogere straf worden toebedeeld. Dan zou in theorie immers degene die niet heeft bestuurd acht jaren kunnen krijgen en dat is juridisch onwenselijk.

In cassatie (december 2013) stelt de Hoge Raad echter dat de zaak over moet en verwijst deze terug naar het hof in ’s-Hertogenbosch. Die inhoudelijke behandeling moet op dit moment nog plaatsvinden, maar de uitkomst daarvan zal ongetwijfeld een nieuwe standaard verschaffen over hoe we moeten nadenken over schuld en straf, wanneer het onduidelijk is wie primair verantwoordelijk is voor het uiteindelijke effect (wanneer beide wel gelijktijdig hetzelfde effect wensten).

Natuurlijk hebben deze beide criminelen het effect van hun handelen (de dood van de Arnhemmer) niet gewenst, zoals Herbert en Ronald het effect van hun handelen wel hebben gewenst en in de scooterzaak gaat het hier vooral over medeplegen. Het recht worstelt echter zichtbaar met de vraag in hoeverre iemand straf verdient, als niet is komen vast te staan dat hij degene is geweest die direct verantwoordelijk is geweest voor het effect (we kunnen immers niet willen dat een onschuldig iemand gestraft wordt), en in dat perspectief is het fenomeen interessant voor onze casus. Ook hier zien we duidelijk dat een stevige dubbele veroordeling door het publiek wenselijk wordt gevonden (beide mannen verdienen flinke straf en geen vrijspraak) terwijl juristen op zoek zijn naar een objectief onderscheid en rechtvaardiging voor de mate van straf.

Het hof in Arnhem motiveerde haar vrijspraak op grond van de opvatting dat de bijrijder van de scooter niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor het rijgedrag van de bestuurder en de fatale gevolgen daarvan, terwijl het misschien wel de vraag is of er sprake kan zijn van voorwaardelijk opzet van beide mannen: in hoeverre heeft de een en de ander niet van tevoren kunnen voorzien dat ongeacht wie reed dit een redelijkerwijs te verwachten effect is geweest. Heeft immers de bijrijder het niet in zijn macht gehad de vluchtpoging te staken, maar deed hij dit niet omdat hij deze even graag als de rijder zelf wilde uitvoeren, omdat hij immers net zo goed aan de politie wilde ontsnappen om daarmee zijn straf te ontlopen voor de poging tot overval van het hotel? Het lijkt er in ieder geval op dat het gerechtshof straks toch tot een soort salomonsoordeel gaat komen, misschien wel door wat juridisch gegoochel (het recht moet objectief blijven) om daarmee het publiek dat hecht aan de subjectieve benadering tegemoet te komen.

Inzake medeplegen nog dit: bedenk ook eens wat de situatie zou kunnen zijn als Herbert en Ronald wel van elkaar weten dat ze allebei Simone dood willen. Om niets aan het toeval over te laten doet Herbert eerst gif in het water (voor het geval Simone wil drinken voor de tank leeg is) en boort Ronald daarna een klein gat in de tank (voor het geval het gif niet werkt). Simone wordt wakker en ziet een lege tank: als gevolg daarvan sterft ze enkele dagen later aan uitdrogingsverschijnselen.

Een nadere blik II
Als we niet aan het dilemma proberen te ontsnappen door ze allebei een straf te geven, rest ons niets anders dan te kijken naar welke verdediging zowel Herbert als Ronald zouden voeren voor de rechtbank.

Laten we ons voorstellen dat we de verdediging voeren voor Ronald, degene die een gat heeft geboord in de watertank van Simone. Het verwijderen van vergiftigd water kan onmogelijk worden beschouwd als het vermoorden van iemand. Sterker nog, doordat Ronald het vergiftigde water heeft weg laten lekken, heeft Simone nog een aantal dagen geleefd. Had ze het vergiftigde water gedronken, dan was ze vrijwel onmiddellijk gestorven. Ook al wist Ronald er niets van (maar een verdediging zal ongetwijfeld aansturen op het feit dat hij dit wel wist…en wat dan?), hij heeft feitelijk haar leven verlengd, in plaats van dat hij haar heeft vermoord.

Verdedigen we echter Herbert, degene die het gif in het water deed, dan zal het sterkste argument wat we kunnen aandragen zijn dat hij nooit veroordeeld kan worden voor moord, aangezien er geen enkel verband is tussen de dood van Simone en zijn handelen. Met andere woorden, het ontbreekt aan causaliteit om hem als moordenaar aan te merken. Hij had het gif net zo goed in haar beker kunnen doen. Zonder water had ze daar ook nooit uit gedronken. Als Herbert een dag later gemerkt had dat er geen water voorhanden was voor Simone, had hij het gif uit haar beker verwijderd. Er is dan zelfs ook maar hooguit een poging tot moord geweest…’maar Herbert kwam tijdig tot inkeer’…

Intermezzo II: poging
Een poging laat zich eenvoudig omschrijven. Het is een inspanning, een ‘trachten’. Het is een streven gericht op een doel. Poging en bedoeling zijn dan ook nadrukkelijk met elkaar verbonden. Wanneer ik iets poog, heb ik een bedoeling. En met bedoeling is het begrip ‘intentie’ verbonden, waarmee ‘verantwoordelijkheid’ een rol gaat spelen. Er is dus al met al een sterke relatie tussen denken, willen, voornemen en handelen, wanneer we over poging spreken.

Ligt de oplossing van ons probleem dan niet in het feit dat ze het allebei hebben gepoogd (weer een middenoplossing dus)? Kunnen ze derhalve wanneer we niet kunnen kiezen tussen Ronald en Herbert als moordenaar niet beide veroordeeld worden wegens poging tot moord (nou…er is wel een dode, dus dat lijkt toch onmogelijk…)?

Poging tot misdrijf is immers strafbaar, wanneer het voornemen van de dader zich door een begin van uitvoering heeft geopenbaard (artikel 45 Sr, lid 1). Met andere woorden, in beide gevallen kunnen we stellen dat de mannen een begin van uitvoering hebben gemaakt. Ook wordt duidelijk hoe de subjectieve component van het pogen door de wetgever geobjectiveerd wordt door een zichtbaar begin van uitvoering te verlangen. Dit lijkt erop dat het kwade zich moet tonen en het onvoldoende is enkel het kwade te willen om tot een juridische veroordeling te komen. Zowel Herbert als Ronald hebben duidelijk een begin van uitvoering laten zien. Maar ontstaat er dan niet het probleem van de mislukte poging? In hoeverre is namelijk de poging van Herbert die het water vergiftigde uiteindelijk een mislukte poging en die van Ronald een gelukte poging?

Er is duidelijk sprake van een kwade wil bij Herbert, maar zijn poging mislukt. Of bedenk eens dat zijn poging ondeugdelijk zou zijn: vergelijk de casus indien Herbert slangengif had gebruikt wat buiten zijn weten om volstrekt onschuldig zou zijn geweest indien Simone het had gedronken. Weten we eigenlijk wel zeker dat Simone aan het gif was overleden? Hoeveel gif was het eigenlijk – was het voldoende? Ronalds poging is duidelijk: noch mislukt noch ondeugdelijk.

Hoe moeten we een poging tot moord kwalificeren die mislukt op basis van toeval? Het is immers toevallig dat buiten Herbert om Ronald de tank laat leeglopen. Het gaat dus ook om de vraag of we op de een of andere manier Herbert toch een flinke straf kunnen geven, omdat hij voor ons gevoel niet deugt. Maar een moordenaar zal hij niet zijn: wie zegt immers niet dat Simone had kunnen struikelen en haar water zo had gemorst? Een poging blijft staan, maar haar dood is niet aan zijn poging te wijten.

Of is Herbert toch de uiteindelijke moordenaar? Heeft Ronald haar niet gered per toeval? En is dit niet hetzelfde toeval dat in het voordeel spreekt van Ronald, als het eerdergenoemde toeval in het voordeel zou kunnen spreken van Herbert (dat hij door toeval niet als moordenaar kan worden aangewezen)?

Ten slotte
Simone is overduidelijk door het handelen van een van beide mannen om het leven gekomen. Als ze niets hadden gedaan, dan was ze net als zij gered geweest. Als alleen Ronald had gehandeld, was ze dood geweest. Als alleen Herbert had gehandeld was ze dood geweest. Als Ronald eerder was geweest met het laten leeglopen van de watertank, dan had Herbert ontdekt dat vergiftiging niet meer nodig was geweest. Dan zouden we in dat geval ook geen begin van uitvoering van handeling bij Herbert hebben kunnen ontdekken. Dat maakt hem moreel niet beter, maar juridisch gezien zou hij daarmee ontsnappen. Maar stel dat Simone had geweten dat het water vergiftigd was door iemand, dan was ze eveneens gestorven door uitdroging, net als feitelijk nu het geval is.

Hoe dan ook, het tragische einde van Simone verlangt stevige vergelding – of is het denkbaar dat beide heren vrijuit gaan?

___________________________________________________

Zie voor enkele Engelse commentaren en discussies:
https://www.debate.org/forums/Philosophy/topic/27255/
https://forums.civfanatics.com

 

Indrukken bij de eerste druk V: Martin Heideggers Sein und Zeit uit 1927

Indrukken bij de eerste druk (deel V): Heideggers Sein und Zeit uit 1927
-Voor die ene die het weten wil-

Wie goed en actief zoekt, wil nog wel eens tegen een bijzonder boek aanlopen voor een vriendelijke prijs. Zo liep ik tegen een eerste druk aan van misschien wel het meest invloedrijke filosofische werk van de 20e eeuw: Martin Heideggers Sein und Zeit. Volgens alle bekende inleidingen is het boek van wezenlijke invloed geweest op Arendt, Leo Strauss, Gadamer, Sartre, Levinas, Merleau-Ponty, Badiou, Marcuse, Derrida, Foucault en Stiegler. Kortom, op vrijwel iedereen die in de 20e eeuw in de filosofie iets te betekenen had (Als ik Russell, Wittgenstein en de analytische filosofen even buiten beschouwing laat).

Kort gezegd wil Heidegger de vraag naar zijn, naar de zin van zijn, beter stellen en grondiger ontleden. Daarvoor moeten we er echter eerst van overtuigd worden dat deze vraag gesteld moet worden, en moeten we vervolgens bekijken hoe zo’n vraag eigenlijk gesteld en beantwoord kan worden. Dat is Heideggers project. (klik voor een nadere inleiding)

Jahrbuch für Philosophie und phänomenologische Forschung 1927

Jahrbuch VIII 1927

De uitgever is Max Niemeyer (Halle an der Saale; in 1960 verhuist naar Tübingen, in 2005 overgenomen door De Gruyter), in 1870 opgericht door de boekverkoper Maximilian David Niemeyer, en gaf zowel Husserls Jahrbuch als de Sein und Zeit (sonderdruck) uit.

Oplage?
Zoals gebruikelijk heeft mijn zoektocht op antwoorden naar de oplage van de eerste druk niet bijzonder veel opgeleverd. Allereerst schreef ik een Duitse kenner aan, met een bibliografisch relevante Heidegger-website.

Dear sir,

do you happen to know how many copies of the first edition of Sein und Zeit (sonderdruck 1927) appeared? Seems to be hard to find information. Any further info about the first print would help me out.

Thanks in regard,

Stephan

Hij antwoordde me, enigszins wat verrassend:

Hi Stephan,

I tried to track that information down ten years ago, and didn’t have any luck. There was a silly claim at the time that Sein und Zeit had been issued to German soldiers in WWII and I thought that an easy way to refute the claim was to find the numbers of copies printed. I assume the best chance to get that information would be to contact the publishers? I did find out that Sein und Zeit was not printed during the war, because paper was requisitioned for military purposes – although in France they allocated paper to publish Sartre’s L’être et le néant.

Good luck in your search,

Pete

Ik probeerde het ook nog even bij Mark Wildschut, verantwoordelijk voor de eerste integrale Nederlandse vertaling die in 1999 verscheen bij SUN:

Geachte heer Wildschut,

Ik schrijf u aan als grote Heidegger-kenner. Vanuit filosofische interesse, maar vooral ook als liefhebber, ben ik van plan een eerste druk aan te schaffen van Zijn en Tijd. Ik hoop dat u uw deskundige licht zou willen werpen op de volgende vragen:

Wat beschouwt u als de meest begerenswaardige editie? Is dit de editie zoals deze is verschenen in 1927 in het Jahrbuch für philosophie und phänomenologische forschung (VIII), of is dit toch de daaruit voortvloeiende losse uitgave eveneens gepubliceerd in 1927?

Heeft u enig idee of het te achterhalen is, of wellicht weet u het zelf, wat de oplage -ongeveer desnoods- is geweest van het Jahrbuch für philosophie und phänomenologische forschung (1927, VIII) en wat de oplage is geweest van de losse uitgave?

Ik dank u hartelijk voor de moeite bij voorbaat,

Stephan Wetzels

Hij antwoordde:

Beste Stephan Wetzels,

Met dit soort bibliografische vragen kan ik u absoluut niet helpen. Het spijt me. En binnen mijn netwerk is zeker niemand die iets van deze bibliografische dingen afweet.

Vriendelijke groet,

Mark Wildschut

Wat is de échte eerste druk van Sein und Zeit?
Jahrbuch für Philosophie und phänomenologische Forschung 1927
Volgens de internationaal gerespecteerde antiquair Lynge & Søn uit Denemarken met wie ik ook een mailwisseling had, en die volgens mij de meest vooraanstaande collectie filosofische originele drukken in bezit heeft, worden zowel het los verschenen boekwerk (de ‘sonderdruck’) als het als ‘artikel’ verschenen werk in het Jahrbuch als eerste druk beschouwd. Volgens deze antiquair is de losse uitgave geen hele grote zeldzaamheid (zoals dat bijvoorbeeld wel geldt voor de Engelse eerste druk van Wittgensteins Tractatus met stofomslag). Vanwege de importantie echter en het feit dat het een zeer gewild boek is, wordt er gretig gezocht naar exemplaren en zijn daarom eerste uitgaven slecht te vinden. In The Genesis of Heidegger’s Being and Time (1993) merkt Theodore Kisiel op: ‘It seems as if the Jahrbuch version appeared after the separate work (Sonderdruck) of SZ began to be distributed. (p. 565)’

Lynge & Søn heeft zelf twee exemplaren in de aanbieding voor ongeveer $ 4000 (zie foto beneden).

Ze spreken in de omschrijving van een stofomslag bij de originele druk, maar daar is mij niets van bekend noch is een dergelijk exemplaar voorhanden.

Theodore Kisiels The Genesis of Heideggers Being and Time
Dit boek zou eigenlijk uitkomst moeten bieden over de oplage. Het is een gigantisch werk waar Kisiel ruim tien jaren aan schreef en de ontstaansgeschiedenis van Heideggers hoofdwerk in kaart brengt.

Het boek van Kisiel bevat een ‘appendix C’ genaamd A Documentary Chronology of the Path to the Publication of Being and Time, 1924-27. Hoewel er bijzonder interessante informatie in terug te vinden is, vinden we ook hier niets over de oplage. Voor de aardigheid vertaal ik hier enkele relevante passages uit zijn boek van de publicatie-chronologie die Heidegger aan ons overgeleverde, en door Kisiel uitvoerig is weergegeven.

22 maart 1927 – Laatste verbeteringen aan de proefdruk aangebracht.

18 april 1927- Heidegger aan Karl Jaspers: ‘Enige tijd geleden heb ik met de uitgever afgesproken dat er een exemplaar van Zijn en Tijd naar je toegezonden zal worden.’

Op 1 mei bevestigt Jaspers dat hij het boek heeft ontvangen. Sein und Zeit is daarmee voor het eerst verschenen eind april 1927, niet zoals de latere Heidegger zich zal herinneren in februari 1927.

29 mei – Heidegger aan Elisabeth Blochmann over een verlaat verjaardagscadeau: “Mijn boek is verschenen. Eén exemplaar is bedoeld voor je verjaardag van 14 april jl.”

De uitgave zelf
De uitgave die in mijn bezit is, verkeert in goede staat, vanzelfsprekend zonder stofomslag, die vele latere edities kenmerkt. Op de voorkant zijn wat vlekjes aan te treffen aan de rechterkant, wat ook geldt voor de eerste pagina’s en de laatste pagina’s aan de binnenzijde. Ook de rug is in goede staat en toont het originele plakkaat waarop te lezen valt ‘M. Heidegger Sein U. Zeit I’. De ‘I’ verwijst naar ‘eerste deel’, maar er is nooit een tweede deel verschenen, hoewel dit het oorspronkelijke plan was van Heidegger en waar hij geregeld over rept in correspondentie. Verschillende voetnoten in Sein und Zeit suggereren ook een tweede te verschijnen deel (o.a. SZ 319n, 363n, 427n).

Helaas is een redelijk aantal pagina’s van mijn exemplaar onderstreept; ik schat zo’n 10% van de in totaal 438 pagina’s. Een aantal met een lichtrood potlood en een aantal met pen.

Op de eerste pagina aan de binnenzijde, tref ik eveneens geschreven met rood potlood de initialen ‘K H M’ aan, met daaronder de datum ‘mei ‘29’. Het boek is dus twee jaar na het verschijnen aangekocht, te bedenken dat er in 1929 een tweede druk verscheen.

De antiquair bij wie ik dit boek aanschafte, wist te melden dat dit exemplaar in het bezit is geweest van de invloedrijke Nederlandse protestants theoloog Kornelis Heiko Miskotte (1894-1976). Het boek bevond zich na diens dood in het bezit van zijn zoon Hermannus Heiko Miskotte (1932), die het beheer kreeg over de uitgebreide bibliotheek die zijn vader naliet. Het verhaal is dat hij geregeld boeken verkoopt uit deze bibliotheek, waarvan mijn Sein und Zeit er één van is. Ik had het in de familie gehouden – maar daar zijn dus waarschijnlijk geen liefhebbers.

KH Miskotte in 1925

KH Miskotte in 1925

Het ligt voor de hand dat de rode onderstrepingen in de tekst van K.H. Miskottes hand zijn; of dat voor de pennestreken geldt is niet te zeggen. Misschien zijn die van zijn zoon. Het is op zichzelf wonderlijk genoeg dat tot het einde toe onderstreept is, wat zoveel betekent als dat tenminste één iemand dit boek in dat taaie Heideggeriaanse Duits helemaal gelezen heeft. Want dat valt warempel nog niet mee. Het toeval wil verder dat Miskotte in hetzelfde jaar stierf als Heidegger zelf (1889-1976).

Titelblad
Na een pagina waarop staat ‘Sein und Zeit Erste Hälfte’ (waarbij opvalt dat de Duitse ‘s’ lijkt op een ‘f’) komen we bij de titelpagina. Meestal de belangrijkste pagina van een beroemde uitgave. Helemaal omdat vele volgende drukken geen wijzigingen hebben ondergaan. We lezen daar wederom de titel Sein und Zeit, maar nu met de toevoegingen ‘von Martin Heidegger Marburg a. L. Erste Hälfte’.

Dan volgt er iets merkwaardigs:

Sonderdruck aus: “Jahrbuch für Philosophie und phänomenologische Forschung”, Band VII herausgegeben von E. Husserl – Freiburg i. B.

Waarom is dit merkwaardig? Omdat Sein und Zeit in Band VIII verscheen. Ik heb nader gezocht naar hoe Heidegger kon verwijzen naar Band VII, maar ik heb daar geen goede reden voor kunnen vinden. Zover ik weet is Sein und Zeit niet verschenen in Band VII. Het lijkt dus te kloppen dat de losse uitgave eerder op de markt was dan het jaarboek. Maar dan blijft het een merkwaardige fout. Ik zou 25,- willen geven voor degene die een verklaring kan aandragen die aantoont dat er nog een logische gedachte zit achter deze fout. Ik geloof van niet.

Tenslotte treffen we nog het logo van de uitgever aan en de uitgever zelf: Max Niemeyer, Verlag, Halle a. d. S. / 1927.

De pagina die daarop volgt tenslotte toont de toenmalige vriendschapsband tussen Heidegger en Husserl:

Edmund Husserl
In Verehrung und Freundschaft zugeeignet
Todtnauberg i. Bad. Schwarzwald
Zum 8. April 1926

Hier gaat een bekend tragisch verhaal achter schuil. In Sein und Zeit (1927) breekt Heidegger ironisch genoeg namelijk met Husserl op filosofisch vlak. Een tragische periode brak daarmee aan in het leven van Husserl. ‘Als jood en als wereldvreemde geleerde raakte hij steeds meer geïsoleerd. Op voordracht van de nazi’s werd Heidegger benoemd als rector van de universiteit van Freiburg. Wat later werd het Husserl verboden nog langer onderwijs te geven aan een Duitse instelling.’ Dat Heidegger zelf uiteindelijk niet aanwezig was op de begrafenis van Husserl noemt hijzelf ‘een menselijke fout’, waarover hij zijn spijt heeft betuigd aan de weduwe Husserl. Ook Heidegger was gewoon………een mens.

Zie voor andere indrukken bij de eerste druk:

HLA Hart The concept of law uit 1961

John Henry Newman The grammar of assent uit 1870

Derek Parfit Reasons and persons uit 1984

Soren-Kierkegaard Frygt og baeven uit 1843

Bibliografisch fragment uit Kisiels boek

Bijzondere eerste editie van Sein und Zeit in de aanbieding (april 2014)

https://www.stephanwetzels.nl/zt1.jpg

Zijn en Tijd 1e druk bij Herman Lynge

https://www.stephanwetzels.nl/zt2.jpg

Zijn en Tijd 1e druk nogmaals bij Lynge

Het Wilders-dilemma

Het Wilders-dilemma

Zelfs nu de PVV (en niet Wilders, al zijn dat tegenwoordig synoniemen) maar in twee gemeenten meedeed met de raadsverkiezingen, wist ze toch hét nieuws van de avond te genereren. De inmiddels veelbesproken bijeenkomst in Den Haag waar het aanwezige publiek werd gevraagd of ze meer of minder Marokkanen in de stad wensten (en de kudde riep: ‘minder, minder’) zal nog wel even het gesprek van de dag blijven.

De vraag is echter wat schokkender is: de vraag stellen of er meer of minder Marokkanen in een stad horen, of de vraag luidkeels beantwoorden met ‘minder, minder’. Ik denk dat dat laatste de meeste mensen meer heeft geschokt, dan de vraag zelf of de er op volgende uitleg. Een roepende massa is namelijk iets anders dan een begaafde politieke clown: massaliteit toont veel meer de ernst van wat er aan de hand is en wekt angst voor wat er nog komen kan. Bovendien is in tegenstelling tot een individuele politicus op een roepende massa nauwelijks grip te krijgen.

Ik denk overigens dat de voornaamste reden waarom Wilders dit heeft gedaan erin schuilt dat hij in beide steden geen enkele trek heeft in coalitievorming. Deze actie sluit alle raadsleden (als ware het synoniemen van Wilders) uit van het College van Burgemeester & Wethouders. Want besturen lijkt niet het doel te zijn van Wilders merkwaardig genoeg. De enige kans die hij heeft gehad, en waar hij in een landelijke gedoogzetel de politiek best denkbare uitgangspositie had, liep uiteindelijk uit in een fiasco (inclusief dierenpolitie) en een fors zetelverlies in de daaropvolgende verkiezingen.

Maar dat is de kudde alweer lang vergeten. Want voor de kudde is het politieke landschap vergelijkbaar met de Tinder-app: een minuutje keuren, en dan naar de volgende mogelijkheid. En het aardige van oppositie voeren is nu eenmaal dat je jezelf als mogelijkheid kunt presenteren. En het mogelijke is bijna altijd beter te verkopen dan het werkelijke. Want het mooie van het mogelijke is dat alles mogelijk is.

Dus als je jezelf overal weet buiten te sluiten zoals de PVV dat magistraal kan, de schuld daarvan weet te leggen bij anderen, dan ben je gegarandeerd van de oppositie, waar je jezelf weer kunt verkopen als mogelijkheid. En dat trekt de kiezer, zoals we ook hebben gezien met de grote winst van SP en D’66. Een SP die nog nooit regeringsverantwoordelijkheid heeft gedragen, en D’66 die dat wel eens deed bij tegenwind en daarna bijna opgeheven kon worden.

En dat brengt ons tot het Wilders-dilemma of misschien wel de Wilders-paradox. Om hem politiek aan te pakken, moet je hem juist mee laten doen en hem daarin geen ontsnappingsroute aanbieden. Om de kiezers van de PVV niet nog dieper in zijn handen te drijven, moet je gekke uitspraken juist niet bij het Openbaar Ministerie neerleggen, maar moet je ze in de publieke en politieke arena op een beschaafde manier bevechten. En nu precies het tegenovergestelde heeft Wilders weer voor elkaar: politiek wordt hij uitgesloten en allerlei gehaaste lui roepen om vervolging vanwege het ‘schenden van de vrijheid van meningsuiting’ en wat niet meer is.

Maar een vervolging zou weer zo ontzettend veel aandacht voor deze politicus genereren, dat hij er zelfs bij een kleine veroordeling (want wat verwacht men toch in vredesnaam van de rechter!) alleen maar garen bij spint. Bovendien wordt het geblaat dat dit dan racisme zou zijn vermoeiend zolang men niet wil begrijpen welk pijnpunt Wilders blootlegt en waar hij gek genoeg allang een belachelijk zware prijs voor betaalt. Aan dat laatste doet een eventueel strafje van de rechter niets af en doet het probleem dat zijn kiezers massaal aantrekt echt niet als sneeuw voor de zon verdwijnen. Het lost kortom he-le-maal niets op.

Want laten we tenslotte niet vergeten, dat de miljoenen (potentiële) kiezers natuurlijk niet zomaar meeschreeuwen met Wilders, maar dat daar achter wel degelijk problemen schuilgaan. En één zo’n probleem dat klaarblijkelijk concreet aansluit bij persoonlijke ervaringen van mensen, is echt niet zo moeilijk te doorzien. Laat ik dat illustreren met een voorval waar ik getuige van was en me nogal trof.

Een jongen fietst nadat hij van een trappetje is gelopen verder en wordt in het voorbijgaan bespuugt door twee Marokkaanse jongens die hem ook iets onverstaanbaars toeroepen. Een van de Marokkaanse jongens rent nog achter zijn fiets aan en trapt tegen het achterwiel aan. Ik zie de jongen verder fietsen, maar plots houdt hij op een veilige afstand halt, en roept: “Wacht maar klootzakken –  ik stem Wilders!!”

De woede waar zo’n jongen mee verder fietst, en die hij gekoeld ziet in een stem, rechtvaardigt geenszins de gebeurtenissen in Den Haag bij de PVV- bijeenkomst. Maar verwacht niet dat zo’n jongen niet ‘minder, minder’ gaat roepen, want naar alle waarschijnlijkheid kunnen deze twee Marokkaanse jongens hem gestolen worden. Dit is waar hier ‘minder’ naar verwijst, en nergens anders na.

Daarom, geef Wilders de ruimte. Wees niet bang, heb vertrouwen in onze goed gefundeerde democratie en maak geen domme vergelijkingen met 70 jaar geleden. Laat een rechter een onoplosbaar probleem niet proberen op te lossen. Sluit Geert in de armen of bestrijdt hem met scherpe ironie. Durf de redenen van zijn populariteit eens echt te doorzien en geef hem bovenal veel verantwoordelijkheid. Alleen dan is het mogelijk dat zijn stijgende populariteit een halt wordt toegeroepen. Al het andere is alleen maar koren op zijn molentje.

Abonneren


 

Verschenen

Copyright 2024 Stephan Wetzels © All Rights on Texts Reserved.
Bezoek aan dit persoonlijke archief is gehouden aan de voorwaarden te vinden onder "Over deze website"