De NAVO hielp de rebellen tegen de ernstige wreedheden van Muammar Gaddafi en zijn aanhangers, nu begaan de rebellen ernstige wreedheden tegen de aanhangers van Gaddafi. Zal de NAVO hen nu helpen tegen de rebellen?
De NAVO hielp de rebellen tegen de ernstige wreedheden van Muammar Gaddafi en zijn aanhangers, nu begaan de rebellen ernstige wreedheden tegen de aanhangers van Gaddafi. Zal de NAVO hen nu helpen tegen de rebellen?
Bert en Ernie gaan niet met elkaar trouwen. Ze zijn namelijk niet homoseksueel. Overigens ook niet hetero of bi: het zijn poppen. Dat heeft de Sesame Street Workshop vandaag bekendgemaakt. (ad.nl)
In een wereld die in de fik staat, die zucht onder financieel geweld en telkens haar eigen ondergang lijkt in te luiden, zijn er gelukkig ook nog zaken die er werkelijk toe doen. Recent hoogtepunt daarin is de vraag of Bert en Ernie met elkaar moeten trouwen. Onlangs werd er een petitie gestart waarin mensen werden opgeroepen te stemmen voor een huwelijk tussen de beide vrienden. Het zou namelijk bijdragen aan de ontwikkeling van kinderen homo’s op jonge leeftijd te accepteren.
Hoezeer dit echter ook als een progressief idee mag worden beschouwd, dat is het in geen enkel opzicht. Op de eerste plaats ken ik geen huwelijk dat door middel van een petitie tot stand is gekomen, tenzij we teruggaan naar de middeleeuwen en de tijd van uithuwelijking. Op de tweede plaats vraag ik me ernstig af wat de leeftijd is van Ernie en Bert. Zijn zij feitelijk niet minderjarig en is daarmee een huwelijk per definitie illegaal?
Men zou zich wat dat betreft beter kunnen afvragen of het niet tijd is voor een petitie waarin wordt opgeroepen Ernie te bekeren tot de islam of een petitie waarin Bert zijn sympathie uitdrukt voor het feminisme. Want de dominante mannelijke wereld waarin Bert en Ernie zich bevinden, zou sterk als een belediging kunnen worden opgevat aan het adres van vrouwelijke kijkers.
De reactie van Sesame Street Workshop is overigens even wonderlijk als de petitie ze te laten trouwen: poppen kennen geen seksuele voorkeur. Maar ze kunnen wel van bananen houden en een voorkeur hebben voor gele badeendjes. Bovendien zijn het toch ook gezworen vrienden. ‘Houden van’ is daarmee weer een filosofisch begrip gebleken.
Iedereen die is opgegroeid met Bert en Ernie kan beamen dat ze op allerlei manieren de fantasie prikkelen van het kind en zoals nu weer blijkt ook van de volwassene (getuige ook de talloze parodieën die op internet te vinden zijn.) Dat is precies de functie die ze hebben en die ze altijd moeten blijven houden. Zodra men om welke redenen dan ook Bert en Ernie gaat inzetten voor ideologische doeleinden, heft men feitelijk Bert en Ernie op. Hun existentie staat simpelweg niet toe dat ze een specifieke groep zouden vertegenwoordigen, evenmin als dat Donald Duck in een verhaal plots beseft dat hij maar een getekende eend is en het zat is dat Katrien hem steeds aan het lijntje houdt. Nee, Bert en Ernie blijven Bert en Ernie. En dat wisten de petitiemakers maar al te goed toen ze hun roep om homo-acceptatie de wereld in zonden.
Het laatste nieuws is dat Bert en Ernie een petitie zijn gestart om een einde te maken aan petities over Bert en Ernie.
Wordt ongetwijfeld vervolgt….
___________
https://www.metronieuws.nl/extra/2015/05/boete-voor-bakker-na-weigeren-homotaart
De ongeregeldheden in Engeland hebben een interessante vraag blootgelegd: wat is het verschil met de opstanden in het midden Oosten? En wat is het verschil als Assad van Syrië zegt met harde repressie de vandalen te onderdrukken en als de Engelse premier dat zegt? Ik zal hier geen analyse geven op deze vraag, maar ik durf te wedden dat u intuïtief allerlei antwoorden kunt bedenken (met daarin woorden als democratie, vrijheid, onschuldige burgers enzovoorts-maar bedenk in hoeverre dat een antwoord is).
Er is op dit moment geen beter boek dat de Engelsen ter hand kunnen nemen als dat van hun eigen filosoof Thomas Hobbes uit 1651. In de 47 hoofdstukken tellende Leviathan spreekt Hobbes respectievelijk over de toestand van de mens, de rol van de staat, de grenzen van christelijke politiek en over verkeerde interpretatie van heilige teksten. Met name de beschouwingen over de eerste twee onderwerpen hebben hem wereldberoemd gemaakt (ondanks het feit dat vooral de theologische uiteenzettingen in zijn dagen de meeste opwinding veroorzaakte).
Wanneer de mens voor zijn zelfbehoud geheel op zichzelf is aangewezen, stelt Hobbes, is er sprake van een natuurtoestand. Angst, wantrouwen en gewelddadigheden hebben de overhand in deze staat. Het leven is hier ‘eenzaam, armoedig, afstotelijk, beestachtig en kort.’ Gelukkig is er de mogelijkheid om aan deze ellende te ontsnappen, en dat is niet dat iedereen alles maar mag doen waarmee zijn zelfbehoud is gediend (want daarmee wordt het een oorlog van allen tegen allen, wat nooit in iemands voordeel kan zijn), nee, dat is beseffen dat men er verstandig aan doet individuele belangen in handen te geven van het algemeen belang- de soevereine staat waarin alle mensen aan elkaar gelijk zijn. En dat zo zegt Hobbes, is iets wat iedereen kan inzien aangezien het besloten ligt in de rede die iedereen van nature gegeven is (evenals het adagium dat je een ander moet behandelen zoals je zelf behandeld wil worden. Dus geen winkel plunderen, mensen beroven, huizen in de fik steken en iemand klappen geven).
Anno 2011 is een verklaring voor het geweld in Engeland, als ik Hobbes een beetje volg, misschien wel deze: dat ondanks het bestaan van de soevereine staat het leven nog steeds ‘eenzaam, armoedig, afstotelijk, beestachtig en kort’ is. En dat bij een gebrek aan rede en redelijkheid bepaalde mensen hun toevlucht zoeken tot dat wat ze wel kunnen en waar ze wel onderdeel van kunnen zijn, namelijk vanuit de kracht van de groep een fysiek overwicht uitoefenen. Waardoor voor even het gevoel bestaat ertoe te doen, erbij te horen, recht te hebben zich iets toe te eigenen, het gevoel van macht te hebben enzovoorts. Normale menselijke verlangens die op een gewone manier in een georganiseerde staat blijkbaar voor grote groepen niet is weggelegd. En daarmee is de mens inderdaad weer op zichzelf aangewezen.
Uiteindelijk geloof ik wel dat Hobbes gelijk heeft en dat iedereen die zich schuldig maakt aan wanorde (hoe soms ook begrijpelijk de motivatie die daaraan ten grondslag ligt ook is), zichzelf er geen enkel plezier mee doet. En dat is dan toch stiekem een antwoord op de vraag van de eerste alinea. Dat in een georganiseerde westerse democratische vrije staat massa-geweld altijd ten nadele is van het individu, terwijl dat in een (on)georganiseerde autoritaire dictatoriale onvrije staat ten voordele is van het individu (al kan dat enige tijd duren, en is ‘individu’ een breed begrip). Dat is althans de stelling die ik in een langer betoog wel zou kunnen verdedigen.
Rest voor nu een laatste vraag, die me ook al enige tijd dwarszit en die zeker niet minder relevant is: Wat is er toch in vredesnaam gebeurd met de komkommertijd?
“WHY I AM NOT A CHRISTIAN”
EEN FILOSOFISCHE ANALYSE VAN EN EEN KRITISCH COMMENTAAR OP DE LEZING VAN BERTRAND RUSSELL, GEGEVEN OP 6 MAART 1927 IN DE BATTERSEA TOWN HALL, LONDEN.
Door Stephan Wetzels
Dit essay heeft geen andere bedoeling dan om vanuit een filosofische stellingname inhoudelijk aan te vallen. Eenieder die de repliek bevooroordeeld, onjuist of religieus/filosofisch te kort vindt schieten, wordt uitgedaagd inhoudelijk te antwoorden.
In dit essay zal ik de belangrijkste argumenten die Bertrand Russell aandraagt in zijn lezing[1], en die hij gebruikt als verantwoording om aan te geven waarom hij geen Christen is, analyseren en vervolgens beantwoorden. Ik zal onderzoeken of zijn gebruikte argumenten een redelijke rechtvaardiging vormen voor het uitgedragen standpunt. Dit essay richt zich niet zozeer op het samenvatten van de argumenten van Russell[2], maar eerder op het commentaar erop. Toch zal ik proberen de standpunten van Russell beknopt weer te geven.
Russell zet zijn betoog als volgt uiteen. Op de eerste plaats bekijkt hij wat precies onder een Christen verstaan moet worden. Daarna gaat hij uitvoerig in op het weerleggen van een aantal argumenten dat als bewijs zou dienen voor het bestaan van God, te weten het zogenaamde eerste oorzaak argument, het argument van de natuurlijke wet, het argument van ontwerp, het morele argument voor God en tenslotte het argument van rechtsherstel met betrekking tot onrechtvaardigheid. Vervolgens schenkt Russell aandacht aan het karakter van Christus, aan de gebreken die hij constateert in Zijn leer en aan een hiermee samenhangend moreel probleem. Tenslotte zet Russell nog een aantal algemene argumenten uiteen die betrekking hebben op religie als emotionele factor, de kerk als remmende factor op vooruitgang en angst als de grondslag van religie. Hij besluit met een korte schets waarin hij naar aanleiding van het voorgaande stelt wat we moeten doen. Aan het laatste punt zal ik hier geen aandacht besteden.
What is a Christian?
Voordat Russell aan de kern van zijn motivatie en argumentatie begint, stelt hij eerst vast wat hij onder een Christen verstaat. Hij noemt twee volgens hem redelijk essentiële eigenschappen die iemand moet bezitten, wil hij zichzelf een Christen noemen. De eerste eigenschap is dat een Christen moet geloven in het bestaan van God en in onsterfelijkheid. De tweede eigenschap die Russell vrij essentieel acht voor een Christen, is dat hij een of ander geloof heeft in Christus. Russell stelt dat er minstens het geloof moet zijn dat Christus, zo niet goddelijk, de beste en meest wijze man onder de mensen moet zijn geweest. Op basis hiervan zal hij zijn betoog uiteenzetten: waarom hij niet gelooft in God en in onsterfelijkheid en waarom hij niet denkt dat Christus de beste en meest wijze man onder de mensen is geweest.
Commentaar: What is a Christian?
Er valt veel te zeggen voor de zeer beperkte definitie die Russell geeft aan een Christen. De eerste eigenschap acht ik evenals Russell noodzakelijk, hoewel de Christelijke God meer is dan slechts Zijn bestaan, en onsterfelijkheid een zeer specifieke plek inneemt binnen Christelijke geloof.
De tweede eigenschap echter, namelijk het geloof in Christus, is ronduit dubieus in zijn nadere uitleg. Het lijkt alsof Russell Jezus van Nazareth en Jezus Christus eenzelfde status toekent, terwijl Jezus van Nazareth gezien zou kunnen worden als de beste en meest wijze man die onder de mensen is geweest, terwijl die predikaten hem nog geen Christus maken. De ‘status’ Christus[3], hangt per definitie samen met het goddelijke (the divine) en kan niet los gezien worden van het Oude Testament noch van de opstanding en derhalve het onderschrijven van het gehele oude en Nieuwe Testament als Gods woord. Iemand die in God en in onsterfelijkheid gelooft, maar Jezus slechts ziet als de beste en meest wijze man die onder de mensen is geweest, lijkt mij op deze gronden geen Christen: sterker nog, hij spreekt zichzelf tegen. Immers, als Jezus de beste en meest wijze man was die onder de mensen is geweest, betekent dit logischerwijs dat men zijn leer serieus neemt. In alle vier de evangeliën wordt gezegd dat Jezus wist dat hij de Messias was en tevens Gods enig geboren Zoon[4]. Door een dergelijke definitie zo op te bouwen lijkt Russell hier een zelfde soort fout te maken als die Pascal constateerde bij Mohammed: “De Koran stelt dat Mattheüs een rechtschapen, eerlijk man was. Maar als Mohammed dit zegt van Mattheüs, de schrijver van het Christelijke evangelie, dan is hij een valse profeet, want óf hij aanvaardt wat Mattheüs geschreven heeft over Jezus Christus, óf hij noemt een bedrieger een eerlijke, rechtschapen man.”[5]
Een veel beter uitgangspunt om te duiden wat onder een Christen verstaan zou kunnen worden, lijkt mij het onderschrijven van een individu van ten minste de Apostolische Geloofsbelijdenis[6], met verstand en hart[7]. Russell heeft het zich op dit punt niet zo gecompliceerd willen maken, en bouwt zijn betoog op op basis van zijn eigen definitie. Het creëren van eigen definities is echter een gevaarlijke bezigheid en kan erg misleidend zijn, zowel voor degene die hem opstelt als voor degene die kritiekloos definities aannemen. Men kan immers een definitie zo formuleren dat ze naar eigen inzicht te weerleggen is. De definitie van een Christen is echter nu niet anders dan zij in de tijd van de apostel Paulus[8] was -die daar tevens zelf vrij duidelijk over schreef-, en is derhalve ook niet vaag, zoals Russell aanvoert. Het is de vraag of Russell op basis van deze assumpties die hij maakt van een Christen niet een bij voorbaat vals betoog gaat voeren. Immers, als de uitgangspunten verkeerd zijn, is de rest van het betoog waardeloos. Toch zal ik hier ook zijn overige argumenten, die hij opvoert naar aanleiding van deze definitie, bestuderen.
The existence of God
In dit gedeelte van zijn betoog komt Russell aan bij de vraag van het bestaan van God. Hij behandelt in eerste instantie niet zozeer de vraag op zich, maar hij richt zich eerder op enkele Godsbewijzen die de katholieke kerk als dogma handhaaft en gebruikt als argumentatie voor het bestaan van God in antwoord op zogenaamde “Freethinkers”, die argumentaties aandroegen die bestaan van God zouden ontkennen.
Russell beschouwt deze Godsbewijzen en neemt er vervolgens stelling tegen.
The First-Cause Argument
Het eerste Godsbewijs dat Russell behandelt is het “First Cause Argument”, ook wel bekend als het kosmologische godsbewijs.
Russell legt dit argument uit als dat alles wat we in deze wereld zien een oorzaak heeft, en al teruggaande in de ketting van oorzaken moeten we wel bij een eerste oorzaak uitkomen, die we God noemen.
Commentaar: The First-Cause Argument
Het is niet verwonderlijk dat Russell zijn versie (de werkelijke versie van het kosmologisch godsbewijs stelt dat alles dat een begin heeft een oorzaak kent, in plaats van door Russell hier gesteld dat alles een oorzaak kent) van dit argument met eenvoudige bewijsvoering weerlegt. Kant[9] deed dit voor het eigenlijke kosmologische godsbewijs (Ein ganzes Nest von dialectischen Anmassungen[10]) immers al eerder op overtuigende wijze en ik zal derhalve hierop niet verder ingaan.
Echter, los van het feit dat het kosmologische godsbewijs filosofisch gezien niet te handhaven is, maakt Russell toch een aantal dubieuze opmerkingen. Zo is de vraag die hij zichzelf stelt “Who made God?” feitelijk niet los te zien van een vraag als ”Wie is God?”. Russell voert de vraag echter aan als een directe reden om het kosmologische godsbewijs als een drogreden te beschouwen, terwijl hier zelf sprake is van een drogreden. Immers, God is geen wezen dat wordt “gemaakt” of een begin zou kennen. De vraag is derhalve niet valide. God is binnen het kosmologisch godsbewijs de “Onbewogen Beweger”.
Verder komt Russell nog op de proppen met een ongepaste vergelijking van het kosmologisch godsbewijs met een al oud inzicht van de Hindi (de aarde steunt op een olifant in de olifant staat op een schildpad…… maar, waar staat de schildpad op?). Ik ga er vanuit dat dit bedoeld is als een geestige, cynische, maar niet serieus bedoelde illustratie, voor de toeschouwer die zijn voorgaande argumentatie nog niet begrepen zou hebben; daarom zal ik er geen aandacht aan besteden.
The Natural Law Argument
Het tweede godsbewijs dat Russell behandelt is het “Natural Law Argument”.
Dit argument neigt naar het teleologische “argument uit de wereld” van Aurelius Augustinus[11] of het bekende fysicotheologisch bewijs[12]. Het fysicotheologisch bewijs richt zich op verschijnselen in het bijzonder, op hun schoonheid en doelmatigheid, om daardoor tot de ordenende macht achter deze verschijnselen door te dringen. Russell legt het argument hier uit als wetenschap die processen waarneemt en daaraan de conclusie verbindt dat bepaalde zaken altijd verlopen volgens een bepaalde manier.
Commentaar: The Natural Law Argument
Ook hier lijkt Russell het godsbewijs niet volledig in zijn oorspronkelijke vorm weer te geven. In zijn argumentatie die het argument zouden moeten weerleggen, zitten verschillende voorbeelden die op het eerste gezicht aannemelijk lijken, maar bij nader inzien eigenlijk geen stelling nemen tegen het werkelijke Natural Law Argument. Het Natural Law Argument stelt namelijk dat er een wet moet zijn die het universum bestuurt. Indien deze er niet is, hoe valt het dan te verklaren dat we enige orde zien in het universum? Er moet derhalve een universele wet zijn die zaken als bijvoorbeeld graviteit en beweging van planeten verklaard. Deze hoogste en eeuwige wet is God.
Het is dus niet zo dat deze ‘natuurlijke wet’ beschrijft hoe het universum werkt, zoals de wetten van Newton dit doen. In het geval van atomen bijvoorbeeld, gaat het niet om de wetenschappelijke wet die beschrijft hoe atomen zich bewegen onder bepaalde omstandigheden, maar om wat daarachter ligt: wat is de oorzaak dat atomen zich überhaupt bewegen? Ieder voorbeeld wat Russell aandraagt dat als bewijs moet dienen voor het weerleggen van dit godsbewijs, is feitelijk vals. Het zijn namelijk geen voorbeelden die betrekking hebben op het werkelijke Natural Law Argument, maar op zijn eigen versie ervan.
De relevantie van dit godsbewijs is feitelijk in de loop van de tijd niet veranderd; het is niet minder krachtig geworden door ontwikkeling van de wetenschap zoals Russell beweert. Hij kan dit beweren omdat hij het argument verkeerd uitlegt. Kant wees er eerder op in zijn Kritik der reinen Vernunftdat dit argument een zeer sterk argument is. Hij erkende tevens, dat het niet alleen een troosteloze, doch ook een vergeefse onderneming zou zijn dit bewijs van zijn aanzien te willen beroven. Kant wees er echter wel op dat men met dit argument nooit tot apodictische zekerheid kan komen en dit bewijs dus niet tot dogmatische beweringen mag verleiden.
Argument from Design
Het derde godsbewijs dat Russell behandelt is het Argument from Design. Russell omschrijft het als volgt: alles in de wereld is zo gemaakt zodat wij in staat zijn erin te leven, en als de wereld slechts een klein beetje anders was dan hij is, zouden we nooit in staat zijn er in leven.
Commentaar: Argument from Design
Ik zal hier niet wederom een betoog gaan houden over het feit dat Russell het argument niet juist weergeeft[13]. Ik zal hier wel een aantal misvattingen aan de kaak stellen die zijn voorbeelden om het argument te weerleggen behelzen.
Allereerst wordt de evolutietheorie naar voor geschoven als een zeker bewijs om te stellen dat er van een ontwerp geen sprake kan zijn: “(…..), because since the time of Darwin we understand much better why living creatures are adapted to their environment. It is not that their environment was made to be suitable to them but that they grew to be suitable to it, and that is the basis of adaptation. There is no evidence of design about it.” (p.7). Ook hier is er sprake van drogreden. Even daargelaten of de evolutietheorie überhaupt verklaringskracht heeft[14], bewijst ze in ieder geval niet dat, omdat levende schepselen zich aanpassen naar hun omgeving, er geen ontwerp aan ten grondslag ligt, zoals Russell hier beweert.
Een tweede misvatting die Russell maakt om het argument te weerleggen, die ik toch wel zeer ernstig vind, is dat hij stelt dat als er sprake zou zijn van een almachtige ontwerper, deze in al die miljoenen jaren toch wel iets beters had moeten voortbrengen dan de Ku-Klux-Klan of de Fascisten. Het doet vermoeden dat Russell de vrije wil van de mens totaal ontkent en God (die gezien dit argument, daarom juist niet bestaat; immers, als God goed is dan kan de wereld nooit slecht zijn) als het ware de schuld geeft van de Ku-Klux-Klan of de Fascisten. Het lijkt mij niet dat Russell zou accepteren dat moeder Theresa, Mandela of Gandhi het bewijs zou leveren voor een goede God, terwijl dit argument op geen enkele wijze minder is dan dat van Russell. Als Russell het Christendom bovendien serieus had willen aanvallen, dan had hij zeker rekening moeten houden met het begrip zondeval. Getuige Genesis 1, was de wereld goed; de mens heeft echter de keuze gekregen te doen met de wereld wat hijzelf wil. Bovendien kan ik mij geen Christen voorstellen die beweert dat deze wereld perfect is, juist omdat zij er in leven.
Wat Russell precies met zijn laatste argument beoogt, namelijk dat het leven op aarde uiteindelijk op zal houden, is onduidelijk. Ik zie niet in wat dit te maken heeft met zijn betoog tegen het bestaan van God en ik zie geen reden om deze argumentatie te ontkrachten; hij sluit hier zelfs aan bij het boek Openbaring[15].
The Moral Arguments for Deity
Russell is nu aangekomen bij de morele argumenten voor het bestaan van God.
Hij draagt Kant aan als de uitvinder van een dergelijk moreel argument. Hoewel er vele varianten zijn, is een populaire variant dat er geen goed of kwaad kan bestaan tenzij God bestaat. Waar het Russell hier om gaat is, los van de vraag of er überhaupt een verschil bestaat tussen goed en kwaad, of, aangenomen dat er een verschil bestaat tussen goed en kwaad, dit verschil is toe te schrijven aan Gods goedkeuring. Dit zou betekenen dat het kwaad voorafgaat aan God, aangezien God vanuit zijn goedheid het kwaad nooit gemaakt kan hebben; dit maakt het morele argument voor God onhoudbaar volgens Russell.
Commentaar: The Moral Arguments for Deity
Russell heeft hier een troef in handen, die echter volledig samenhangt met het begrip van goed en kwaad, wat Russell gemakshalve overslaat. Men zou eenvoudig kunnen denken dat kwaad diametraal tegenovergesteld is aan goed[16]. Bedenk echter eerst dan eens dit: wat als het goede volledig ontbreekt? Van welke toestand is er dan sprake? Juist, een kwade toestand. Kwaad is dus niet het tegenovergestelde van goed, maar het ontbreken ervan. Zoals in goed is 10 en kwaad is 0, niet – 10. God kan nooit de oorzaak zijn van het kwade[17], wel van een vrije wil die in staat is om het goede te laten.
Russell maak hier gebruik van de opvatting, die veel mensen redelijk voorkomt en gemakkelijk overgenomen zou kunnen worden, dat kwaad inderdaad een tegenhanger van goed is en baseert daarop zijn weerlegging van het morele argument. Voordat men dit echter doet, is het verstandig eerst het eenvoudige boven beschreven gedachte-experiment uit te voeren.
The Argument for the Remedying of Injustice
Een volgend moreel argument voor het bestaan van God dat Russell niet plausibel acht is het volgende: God moet wel bestaan opdat er gerechtigheid zal komen in de wereld die onrechtvaardig is.
Commentaar: The Argument for the Remedying of Injustice
Dit argument is enigszins anders dan de voorgaande, omdat het niet zozeer een intellectueel als wel een puur geloofsargument is. Immers, als de Christelijke God bestaat, zal er gerechtigheid zijn omdat hij immers de levenden en de doden oordeelt.[18] Russell probeert het argument echter wel intellectueel aan te vallen[19]; ik zal hier geen intellectueel antwoord geven, aangezien ik het beschouw als een geloofsargument.
We staan er te weinig bij stil, denk ik. De mens is een riet, maar wel een denkend riet[20]. Wij zijn in staat om te geloven in een transcendente God die de mens een vrije wil gegeven heeft waarmee hij zich kan richten op dat wat waar is; de waarheid die verlangt dat de mens zich op haar richt-omdat ze waar is. Dezelfde vrije wil kan kiezen om dit niet te geloven. De consequenties die hieraan verbonden zijn, indien het geloof waar is, zullen intellectueel beschouwd altijd in duister gehuld blijven.
The Character of Christ
Russell verlaat nu de argumenten voor het bestaan van God en richt zich op Christus zelf. Voor het eerst zal hij hier enkele bijbelse passages gebruiken- in dit geval om aan te tonen dat Christus niet de beste en meest wijze man was onder de mensen. Hiervoor citeert hij achtereenvolgens uit Matteüs 5:39[21], Matteüs 7:1[22] en Marcus 10:21[23].
Commentaar The Character of Christ
Allereerst wil ik enkele algemene opmerkingen maken met betrekking tot het gebruik van bijbelse passages. De bijbel[24] bevat vele boeken en teksten, die niet lichtzinnig gebruik mogen worden, noch in filosofisch opzicht noch in theologisch opzicht. Dit betekent dat naar de volledige context gekeken moet worden en te allen tijde naar, wat ik noem de Hoogste Principes[25].
Doordat de bijbel grote autoriteit bezit, komt een mens gemakkelijk in de verleiding om bepaalde passages voor eigen gewin te gebruiken. Talloze voorbeelden zijn bekend sinds het ontstaan van de bijbel. Ik wil hier niet beweren dat Russell een gelijksoortige fout begaat; zijn werkwijze is echter zeer beperkt en het is mijns inziens absoluut ongeoorloofd om op deze wijze uitspraken te doen over het karakter van Christus. Desalniettemin zal ik hier toch de moeite nemen Russell te antwoorden.
Russell maakt een aantal behoorlijke valse claims in dit gedeelte. Een daarvan springt bijzonder in het oog: “I think that there are a good many points upon which I agree with Christ a great deal more than the professing Christians do. (…..) I could go with Him much farther than most professing Christians can.” (p.11). Deze grove generalisatie lijkt mij op geen enkele wijze te rechtvaardigen en getuigt van ongepaste hoogmoed. Het is te vergelijken met een uitspraak als: “ik denk dat ik over het algemeen gesproken een stuk intelligenter ben dan Britse filosofen”.
Russell gebruikt dan Matteüs 5:39 als eerste tekst om te bewijzen dat Christus niet de beste en meest wijze man onder de mensen was. Het is op zich niet zo relevant, dat Russell stelt, dat dit principe eerder verkondigd werd door Loa-Tse en Boeddha zo’n 600 jaar voor Christus[26]; dit zou hooguit de waarde ervan aantonen. Hij legt het echter zo uit alsof geen enkele Christen dit principe in de werkelijkheid zou accepteren of handhaven. Dat niemand het principe zou handhaven zegt echter niets over het principe zelf[27]. Christus eist hier niet een beter rechtsprincipe, maar een houding ten opzichte van de naaste, die, als zij consequent aanwezig is, alle rechtspraak overbodig maakt. Er is geen aanwijzing in deze tekst te vinden dat er een tegenstelling zou bestaan tussen het afzien van het eisen van recht voor zichzelf en het erkennen en handhaven van de rechtsorde, het recht in het algemeen, omwille van de gemeenschap[28] zoals Russell doet vermoeden.
Vervolgens komt Russell op de proppen met Matteüs 7:1. Hij citeert de passage correct, maar de vergelijking die hij maakt om het argument onderuit te schuiven is vals. Russell past deze tekst toe als ware het van toepassing op de rechtspraak. Christus spreekt hier echter over oordelen die geschieden vanuit het menselijke hart[29]; dit staat volledig los van oordelen die geschieden op basis van rechtspraak en betrekking hebben op ongeoorloofde handelingen. Er is geen enkele reden om aan te nemen dat Christus hier het strafrecht bedoelt, laat staan dat Hij het zou verwerpen[30].
Tenslotte citeert Russell uit Marcus 10:21. Het probleem met dit citaat is dat het op zichzelf zo te gebruiken is naar eigen inzicht. Als we het citaat echter in de context bekijken, dan blijkt dat er iets heel anders bedoeld wordt, dan Russell hier uitlegt. Christus geeft hier geen algemene regel, maar een persoonlijke opdracht: het gaat hier immers over het verhaal van de rijke jongeman[31]. De uiterlijke daad die Christus van de man vraagt, is dus een toetssteen van zijn innerlijke gesteldheid.
De poging van Russell om op basis van bovengenoemde citaten het karakter van Christus te beschrijven is volledig mislukt; sterker nog, hij heeft feitelijk niets beschreven over het karakter van Christus: hij verwijst telkens naar fouten die Christenen maken op basis van zijn interpretatie van de genoemde passages. Dit hoofdstuk mag dan ook niet als uitgangspunt dienen voor welk bewijs omtrent het karakter van Christus dan ook. In het voorwoord van Romano Guardini’s “De Heer” lezen we: “Wie het onderneemt, over de persoonlijkheid en het leven van Jezus Christus spreken, moet zich duidelijk ervan bewust zijn wat hij wil en welke grenzen hier aan alle pogen zijn gesteld”[32]. Guardini was zich 700 bladzijden lang bewust van die grenzen, Russell overschrijdt ze in een enkele pagina.
Defects in Christ’s Teaching
Russell zet in dit hoofdstuk een argument uiteen wat volgens hem bewijst dat Christus zonder meer niet de beste en meest wijze man was onder de mensen. Hij doet dit op basis van twee passages uit Matteüs, te weten 10:23b[33] en 16:28[34] en een gedeelte van Matteüs 6:34[35]. Hij gebruikt deze passages om aan te tonen dat Christus onhoudbare uitspraken heeft gedaan.
Commentaar Defects in Christ’s Teaching
Ook hier geldt dat voorzichtigheid geboden is. Russell trekt gemakkelijk conclusies uit de teksten zonder enige andere mogelijkheid toe te lichten of enig voorbehoud te maken. Het is zeer de vraag of Christus hier claimt binnen een generatie terug te komen, zoals Russell het voorstelt. Een belangrijke uitspraak van Christus moet in dit verband genoemd worden, namelijk die in Matteüs 24:36[36]: “Maar wanneer die dag of dat uur aanbreekt, weet niemand: de engelen in de hemel niet, de Zoon niet, maar alleen de Vader.”[37] ‘Die dag’ (hemeras ekeines) is de dag des Heren, een dag van oordeel, maar ook van heil[38]. Over die dag wordt in ieder geval niets beweerd in Matteüs 10:23b. Verder is het van belang dat de Opstanding van Christus, een zeer belangrijk en essentieel onderdeel van het Christendom, niet over het hoofd gezien wordt; ook dit kan hier bedoeld worden in 10:23b. Bovendien houdt Russell geen rekening met het feit dat hier ook over de heilige geest gesproken kan worden. De Christelijke God is namelijk een 3-enige God. De komst van de heilige geest, als ‘onderdeel’ van de drie enige God is inderdaad binnen één generatie gekomen[39].
Het gaat hier niet om de juiste verklaring te vinden voor woorden die Christus hier spreekt, het gaat erom dat Russell op basis van deze uitspraak onmogelijk kan beweren dat Christus niet de beste en meest wijze man was onder de mensen. Russell maakte dezelfde fout voor Matteüs 16:28. Ik zal hierop verder niet ingaan, maar ik volsta met het verwijzen naar een uitgebreide studie van Bette et all.[40]
Ik verwerp alle conclusies die Russell vervolgens maakt, en waarvoor hij Matteüs 6:34 volledig buiten de context beziet en bovendien onvolledig gebruikt. Er is geen enkele aanwijzing die het rechtvaardigt te concluderen dat deze tekst verband houdt met de Wederkomst, waar Russell eerder over sprak.
Russell komt tenslotte nog met een voorbeeld van een persoon die hij kende, die zijn leven liet leiden door de gedachte dat de wederkomst ieder moment zou kunnen aanvangen. Ik zie niet in, wat dit voorbeeld bijdraagt aan Russell’s poging Christus te ontmaskeren; het enige wat dit aantoont is dat er veel mensen zijn die zich laten misleiden door verkeerde uitleg van Bijbelpassages; evenzo als Russell ons hier misleid door de zwakke bijbelstudie die hij presenteert, voor te stellen als waarheid.
The Moral Problem
Russell richt zich in dit gedeelte op het morele karakter van Christus[41], wat voor hem onacceptabel is omdat Christus gelooft in de hel. Russell vindt dat geloof in eeuwige straf onacceptabel en vergelijkt Christus in deze met Socrates. Bovendien zet Russell zijn stelling kracht bij door wederom te verwijzen naar enige bijbelse passages.
Commentaar: The Moral Problem
Ik wil hier niet wederom alle door Russell gebruikte bijbelse passages uitgebreid gaan analyseren. Ik heb in de voorgaande commentaren voldoende aangetoond welke mankementen de door Russell gebruikte wijze van citeren met zich meebrengt. Deze mankementen gelden ook hier.
Ik wil wel stilstaan bij de conclusie van Russell dat Boeddha en Socrates hoger staan dat Christus[42]. Russell maakt hier een oneerlijke vergelijking. De leer van Boeddha en van Socrates worden op geen enkele wijze bestudeert. C.S. Lewis[43] heeft eerder uitdrukkelijk gesteld dat iedere vergelijking van Christus met andere grote leraren mank gaat[44]. Niet alleen is Christus van een volstrekt andere orde dan bijvoorbeeld Socrates, tevens gelden er hele andere uitgangspunten in de leer.
Het lijkt alsof Russell niet kan accepteren dat Christus bij vlagen vermanend toesprak. Ook de aanwezigheid van het geloof in de hel, zoals eerder uitgelegd de afwezigheid van God, is niets anders dan een eerlijke assumptie vanuit de leer, die volledig te rechtvaardigen is en feitelijk niet intellectueel te weerleggen, zoals Russell hier probeert. Dat het hem niet aanstaat, is een tweede.
The Emotional Factor
Russell is nu toegekomen aan het uiteenzetten van enkele algemene bezwaren tegen de religie. Hij begint met te stellen dat hij denkt dat de ware reden waarom mensen religie accepteren niets te maken heeft met argumentatie en rede. Religie wordt geaccepteerd op louter emotionele gronden. Verder stelt Russell dat er bijzonder veel ellende door het Christendom de wereld is ingebracht, en verwijst hier onder meer naar de inquisitie. Hij eindigt hier zijn betoog met de conclusie dat iedere vorm van morele vooruitgang die er in de wereld geweest is, consequent is tegengewerkt door de georganiseerde Christelijke kerk.
Commentaar: The Emotional Factor
Het lijkt hier Russell zelf te zijn die onredelijk is. Talloze intellectuelen[45] hebben hun geloof naast hun wetenschappelijke en wijsgerige denken een plaats gegeven, zelfs hun geloof met filosofische zekerheid en redelijkheid kunnen verantwoorden[46], en het is een zeer grove generalisatie van Russell, die verder niet sterk onderbouwd wordt, om te stellen dat religie niets te maken heeft met argumentatie en rede. Ik zal hier nu echter meer aandacht besteden aan een ingewikkeldere kwestie.
De Christelijke traditie geeft stem aan het menselijke verlangen naar een geweldloos leven, maar ook aan de even menselijke verleiding wraak te nemen[47]. Wraak is echter niet iets dat de mens, vanuit het Christendom, toe komt. Toch vernietigt de mens “In de naam van God” eigenhandig het schepsel Gods en daarmee zichzelf, terwijl hij de rechtvaardiging van zijn daad juist haalt uit God. Deze paradoxale situatie is op zich al een ingewikkelde kwestie[48], daarnaast is het tevens vrijwel onmogelijk om binnen het huidige beeld van de katholieke Christelijke God enige vorm van geweld te kunnen rechtvaardigen[49].
De ‘donkere kant van God’[50], het mysterium tremendum, past niet in onze hedendaagse visie op de wereld of de Christelijke traditie[51]. Het contrast tussen enerzijds tussen het beeld van de Goede, Barmhartige God[52] (en de door mij genoemde Hoogste Principes als absoluut uitgangspunt) en het mysterium tremendum schijnt onoplosbaar strijdig en onderhevig aan tijdsgeest en menselijke interpretatie. Dit mag ons echter niet verleiden tot eenzijdige conclusies, zoals die van Russell, die het geweld verklaren vanuit het Christendom en niet vanuit de mensheid. De bijbel geeft aanleiding tot de mogelijkheid van interpretatie tot het gebruik van geweld, maar spreekt naar mijn oordeel sterker, over het absoluut tegengestelde daarvan[53]. Het is daarom, dat ieder mens een persoonlijke keuze moet maken in zijn relatie met God en de verhouding naar de wereld vanuit deze relatie.
How the Churches Have Retarded Progress
In dit gedeelte staat Russell expliciet stil bij het instituut kerk, in het bijzonder de katholieke kerk, die, zo stelt hij, een remmende factor is op algemene ontwikkeling en de oorzaak is van onnodig menselijke lijden.
Commentaar: How the Churches Have Retarded Progress
Russell richt zich hier op het instituut kerk, in plaats van op de Christelijke kerk die haar oorsprong vindt in Matteüs 16:18[54]. Het betreft hier een universele gemeente, het nieuwe volk van God, dat uit alle ware gelovigen van alle tijden en alle plaatsen bestaat, dus niet zoals vaak gedacht de georganiseerde vorm[55]. Talloze denkers, waaronder Pascal[56], hebben voor Russell al gewezen op de scheuringen die de kerk teisteren van binnenuit en van buiten uit, maar hielden wel rekening met het oorspronkelijke begrip van kerk. Russell heeft zonder meer gelijk als hij stelt dat vanuit het instituut kerk vele verkeerde beslissingen werden en worden genomen. Er zijn echter vele voorbeelden te geven van situaties waarin mensen oorspronkelijke ideeën misbruiken of verkeerd uitwerken[57]. Er moet dan niet de fout gemaakt worden om op basis van deze uitwerking het oorspronkelijke idee te veroordelen, zoals Russell hier doet[58]. Russell neemt in dit geval niet de moeite om het oorspronkelijke idee te bestuderen en op basis daarvan een kritiek te formuleren. Hij bewijst dit overigens zelf door een voorbeeld aan te dragen, wat betrekking heeft op een huwelijk met een jong meisje en een aan syfilis lijdende man. Russell vergeet hier voor het gemak de eigen verantwoordelijkheid van de man om te vertellen over zijn geslachtsziekte aan het meisje. De oorspronkelijke katholieke[59] kerk zou nooit een huwelijk inzegenen wat gebaseerd is op leugens.
Fear, the Foundation of Religion
Het slotakkoord van Russell handelt over de primaire basis van het ontstaan van religie, namelijk angst. Angst voor het mysterie, angst voor verslagenheid, angst voor de dood. Russell stelt dat angst de vader is van geweld en dat het derhalve niet verwonderlijk is dat geweld en religie hand in hand samengaan. Russell introduceert dan de wetenschap als een oplossing voor deze angst.
Commentaar: Fear, the Foundation of Religion
Wat is er verkeerd aan angst? Russell geeft angst in een paar pennenstreken een bijzondere negatieve lading. Een veel beter overwogen analyse over angst men bij bijvoorbeeld Kierkegaard[60]. Ieder mens moet de leerschool van de angst doormaken, zo stelt Kierkegaard en hij beschrijft het als een pedagogische weg[61]. Kierkegaard laat onder meer zien dat angst niet beschouwd moet worden als een vijand, maar juist in het onder ogen zien van de angst, daar ligt de kans op overwinning[62].
Alvorens men conclusies trekt over het primaat van de angst, doet men er verstandig aan angst eerst te begrijpen zodat men zich niet laat leiden door onvolledige en valse voorstellingen van angst. Daar waar Russell angst in het algemeen voorstelt als de vader van ellende en dit bovendien weer koppelt aan religie, laat bijvoorbeeld Pascal zien dat het hier een zeer bijzondere vorm van angst betreft die Russell bedoeld[63], en in de woorden van Pascal bezien is Russell zelf de angstige.
Bovendien bekijkt Russell ook hier niet de oorspronkelijke Christelijke grondslag met betrekking tot angst[64] en draagt hij wederom een argument aan dat niets zegt over het Christendom an sich noch over het feit waarom hij geen Christen is, maar meer over de wereld waarin hij leeft en de ellende die de mens zichzelf aandoet. Dat dit vervolgens op religie wordt geprojecteerd is intellectueel een zwaktebod en niets meer dan een persoonlijke keuze.
Conclusie
Bertrand Russell is een gerespecteerd en niet onbesproken filosoof, die grote faam geniet op het gebied van de logische analyse en de humanistische en sociale filosofie. De compromisloze schoonheid van de wiskunde is voor Russell altijd de inspiratiebron geweest bij zijn genadeloze speurtocht naar de waarheid. Op tal van andere terreinen is hij bovendien in zijn lange leven actief geweest en heeft daar een bijzondere bijdrage geleverd.
Wat dan te denken van betoog als dit? Ik kan het me moeilijk voorstellen dat Russell dit als een redelijke verantwoording ziet om geen Christen te zijn. Zeker, hij is gerechtigd om een persoonlijke verantwoording te geven en te laten horen, en hij heeft meer geschreven over het Christendom dan dit. Maar als filosoof en juist als logicus heeft hij de verantwoordelijkheid te allen tijde kritisch reflexief te zijn.
De oprechte gelovige zal niet onder de indruk zijn van de argumenten van Russell; doch velen lezen dit werk, wellicht onder de indruk van zijn autoriteit en zijn scherpzinnige intellect, en zien het als een intellectuele verantwoording om zich af te keren van het Christendom. Russell heeft hier echter voor zichzelf een waas van argumenten opgetrokken die, zoals ik voldoende heb aangetoond, geen intellectuele verantwoording mogen en kunnen zijn om het Christelijke geloof in zijn grondslagen te verwerpen. Russell lijkt te worden gedreven door iets anders dan door zijn verstand in de discussie die hij hier voert tegen het Christelijke geloof[65]. Hij toont een vorm van afgrijzen ten opzichte van de Christelijke religie, afgrijzen gevoed door de ellende die ze veroorzaakt heeft, en verliest daardoor zijn redelijkheid ten opzichte van de werkelijkheid.
Blaise Pascal onderscheidde ooit een ‘esprit de géometrie’ en een ‘esprit de finesse’[66]. Dat Russell esprit had zal niemand ontkennen. Door zijn oogkleppen is het bij ‘esprit de géometrie’ gebleven, daar waar Pascal in zijn korte leven blijk gaf beide te bezitten en waarna iedere filosoof onophoudelijk dient te streven.
NOTEN
[1] Russell, B. (2004). Why I am not a Christian. And other Essays on Religion and related subjects. New York: Routledge Classics. Paginaverwijzingen in deze tekst, hebben betrekking op dit boek. (klik de link voor de volledige tekst)
[2] Dit artikel kan alleen in samenhang met de originele tekst volledig begrepen worden. Tekst is als appendix aanwezig.
[3] Het woord Christus betekent in het Grieks hij die gezalfd is. Dit woord heeft dezelfde betekenis als Messias, hij die gezalfd is, in het Hebreeuws. Dus Christus en Messias hebben dezelfde betekenis.
[4] Zie bijvoorbeeld Johannes 10:30; 14:6; 14:9; Lucas 22:70; Marcus 14:61-62; Matteüs 10:32,39; 11:28-30.
[5] Pascal, B. (2003). Pensées. New York: Dover.
[6] Credo in Deum, Patrem omnipotentem, Creatorem caeli et terrae.Et in Iesum Christum, Filium eius unicum, Dominum nostrum:qui conceptus est de Spiritu Sancto, natus ex Maria Virgine,passus sub Pontio Pilato, crucifixus, mortuus, et epultus, descendit ad inferos, tertia die resurrexit a mortuis,ascendit ad caelos, sedet ad dexteram Dei Patris omnipotentis,inde venturus est iudicare vivos et mortuos.Credo in Spiritum Sanctum, sanctam Ecclesiam catholicam,sanctorum communionem, remissionem peccatorum, carnis resurrectionem,vitam aeternam. Amen.
[7] Zie bijvoorbeeld Romeinen 10:9; Hebreeën 3:1-6.
[8] Zie Handelingen der apostelen 11 ev.
[9] Zie bijvoorbeeld Snethlage, J.L. (1931). De Godsdienstphilosophie van Immanuel Kant. Van Gorcum-Huis-Assen: De Wachttoren. P. 74 ev.
[10] Kant, I. (1998). Kritik der reinen Vernunft; nach der ersten und zweiten Orig.-Ausg. hrsg. von Jens Timmermann. Hamburg: Meiner.
[11] Augustinus, A. (1979). De stad Gods: in haar begin en voortgang, bevattende eene verhandeling over Gods kerk of de stad Gods ; alsmede eene verdediging der Christelijke religie tegen de dwalingen en lasteringen der heidenen en andere vijanden: op vele plaatsen met voortreffelijke historiën vermengd: voorzien van uitgebreide aanteekeningen. Dordrecht: Van den Tol. Bk XI, hfdst 4: Door de strenge wetmatige veranderlijkheid en beweging in de natuur en de buitengewoon mooie verschijningsvorm van alle zichtbare dingen getuigd de wereld zelf dat zij geschapen is en dat ze alleen geschapen kan zijn door de onzegbaar en onbereikbaar grote en onzegbaar en onbereikbaar schone God.
[12] Voor een uitgebreide bespreking van dit argument inclusief kanttekeningen zie Snethlage, J.L. (1931). De Godsdienstphilosophie van Immanuel Kant. Van Gorcum-Huis-Assen: De Wachttoren. P. 77-80.
[13] Zie voor een uitgebreide en waarheidsgetrouwe weergave van dit argument hoofdstuk 2 van Kreeft, P. (1988). Fundamentals of the Faith:
Essays in Christian Apologetics. Boston: Ignatius Press.
[14] Ook in de tijd van het schrijven van “Why I am not a Christian” was de Evolutietheorie geenszins onomstreden. De strijd is sinds die tijd nauwelijks van aard veranderd. Eén van de vele moderne tegengeluiden, vindt men bij Behe, M.J. (1996). Darwin‘s Black Box: The biochemical challenge to evolution. New York: The Free Press.
“No one at Harvard University, no one at the National Institutes of Health, no member of the National Academy of Sciences, no Nobel prize winner–no one at all can give a detailed account of how the cilium, or vision, or blood clotting, or any complex biochemical process might have developed in a Darwinian fashion. But we are here. All these things got here somehow; if not in a Darwinian fashion, then how?” P. 187. Zie bijvoorbeeld ook: Johnson, Ph.E. (1991) Darwin on Trial. Washington, D.C.: Regnery Gateway.
[15] Bijvoorbeeld Openbaring v. Johannes 14:6-7.
[16] Dit hangt samen met de voorstelling van de hel als tegenovergestelde van de hemel, terwijl de hel ook voorgesteld zou kunnen worden als het volledig afwezig zijn van God; de climax van de keuze die men op aarde gemaakt heeft om te leven zonder God, terwijl God op aarde wel aanwezig was.
[17] Als we de Christelijke leer handhaven.
[18] Zie bijvoorbeeld 1 Petrus 4:5: “Maar zij zullen daarvan rekenschap moeten afleggen aan Hem die gereed staat om levenden en doden te oordelen.” Willibrordvertaling 1995, katholieke bijbelstichting.
[19] Hij lijkt zichzelf overigens tegen te spreken in zijn intellectuele argumentatie aangezien hier zijn conclusie luidt dat er overal in het Universum onrechtvaardigheid heerst, terwijl hij eerder bij zijn argumentatie tegen het Natural Law Argument stelde dat er geen orde bestaat in het Universum.
[20] Pascal, B. (2003). Pensées. New York: Dover. “Man is but a reed, the most feeble thing in nature; but he is a thinking reed. The entire universe need not arm itself to crush him. A vapour, a drop of water suffices to kill him. But, if the universe were to crush him, man would still be more noble than that which killed him, because he knows that he dies and the advantage which the universe has over him; the universe knows nothing of this at all.”
[21] Russell citeert uit de New King James Version: “Resist not evil: but whosoever shall smite thee on thy right cheek, turn to him the other also.”
[22] Russell citeert uit de New King James Version: “Judge not lest ye be judged.”
[23] Russell citeert uit de New King James Version: “If thou wilt be perfect, go and sell that which thou hast, and give to the poor.”
[24] Voor een wetenschappelijke studie over ontstaan en gezag van het Nieuwe Testament, vanuit een Christelijke inslag zie Brink, G. van den (1999). Op betrouwbare grond. Heerenveen: Barnabas.
[25] Een voorbeeld van een dergelijk Hoogste Principe is bijvoorbeeld te vinden in Exodus 20:13, waarin God zelf zegt: “Gij zult niet doden”. Een ander voorbeeld is te vinden in Romeinen 9:1-5, waarin Paulus het gebod van Christus zelf (Heb uw vijanden lief en bidt voor wie u vervolgen) in de praktijk brengt met betrekking tot de Joden/Israëlieten, die hem hebben proberen te vermoorden (Handelingen der Apostelen 14:5, 19-20; 2 Korintiërs 11:25). Een fundamenteel probleem blijft echter de interpretatie van bijbelse principes en welke status daaraan toegekend moet worden. Zie ook noot 42.
[26] Een uitgebreide analyse van Christus als authentiek persoon, inclusief talloze verwijzingen naar historisch onderzoek, is te vinden in Sire, J. (1994). Why should anyone believe anything at al? Illinois: InterVarsity Press. Sire concludeert dat in het geval van Matteüs 5:21-47 Christus hier expliciet verschilt van eerdere leraren doordat Hij zijn eigen gezag boven dat van leraren stelt die hem voorgingen.
[27] Deze manier van redeneren is vrij consequent aanwezig in het betoog van Russell en wordt hier expliciet duidelijk. Hij verbindt eenvoudig conclusies aan principes of wetten naar aanleiding van zijn analyse van de uitvoering ervan.
[28] Vgl. hiertoe Romeinen 13:1-7 met 1 Korintiërs 6:1-10.
[29] Bijvoorbeeld: “jij bent een slecht mens”.
[30] Vgl. hiertoe o.m. Matteüs 5:7, 5:21, 18:34 en Jacobus 2:12-13. Zie ook noot 30.
[31] Zie voor het volledige verhaal Marcus 10:17-22; Matteüs 19:16-22 en Lucas 18:18-23.
[32] Guardini, R. (1962). De Heer. Beschouwingen over de persoon en het leven van Jezus Christus. Het Spectrum: Antwerpen. In een uitgebreide theologische en filosofische studie probeert Guardini een indruk te geven van de persoonlijkheid van Christus.
[33] Russell citeert uit de King James Version: “Ye shall not have gone over the cities of Israel, till the Son of Man comes into His kingdom”.
[34] Russell citeert uit de New King James Version: “There are some standing here which shall not taste death till the Son of Man comes into his Kingdom”.
[35] Russell citeert uit de New King James Version: “Take no thought for the morrow”. De volledige passage luidt: “Take no thought for the morrow: for the morrow shall take thought for the things of itself. Sufficient unto the day is the evil thereof.”
[36] Willibrordvertaling 1995, katholieke bijbelstichting.
[37] Deze uitspraak van Christus maakt duidelijk dat het geen enkele zin heeft voorspellingen te doen over de Wederkomst van Christus, of het einde der tijden, zoals velen getracht hebben.
[38] Vergelijk onder meer 1Thessalonicenzen 5:2,4; Amos 5:18-20; Jesaja 13:6-16; Joël 1:15.
[39] Zie Handelingen der Apostelen 2.
[40] Bette, J.C., Brink, G. van den & Courtz, H. (1989). Het evangelie van Mattheüs. Soest: Ter Welle.
[41] De beste toepassing van de morele leer van Christus en het verstaan ervan is feitelijk te vinden bij apostel Paulus (in het bijzonder in de brief aan de Romeinen), die Russell hier niet gebruikt.
[42] Een zeer uitgebreide en gedocumenteerde analyse van het Christendom in verhouding met andere wereldreligies is te vinden bij Küng, H. (1976). On Being a Christian. New York: Doubleday & Company.
[43] Lewis, C.S. (1982). Gott auf der Anklagebank. Brunen: Giessen Basel.
[44] Bovendien zijn er vele voorbeelden op te stellen die bewijzen dat Christus in vergelijking met Socrates of Boeddha moreel sterker staat. Zie hiertoe bijvoorbeeld pagina 456-460 van Guardini, R. (1962). De Heer. Beschouwingen over de persoon en het leven van Jezus Christus. Het Spectrum: Antwerpen.
[45] Voor een studie van het intellectuele leven als roeping voor een Christen zie Sire, J. (2000). Habits of the Mind. Illinois: InterVarsity Press.
[46] Newman, J.H. (1955). An Essay in aid of a Grammer of Assent. London: Longmans, Green en Co. Newman geeft hier in een kritisch filosofisch betoog een fundament voor intellectueel geloven.
[47] Ruard Ganzevoort, R. Theologisch Debat 1/1 (2004).P.5-14.
[48] Zie Girard, R.N. (1972). La Violence et le Sacré. Parijs: Grasset, voor een uitgebreide verhandeling over deze kwestie.
[49] Zie hiertoe ook noot 27. Het is zeer lastig voor te stellen hoe geweld verstaan moet worden in het licht van het Nieuwe Testament: vergelijk hiertoe bijvoorbeeld Jacobus 1:17 en 1:20-21 waarin wordt gesteld dat de woede van een mens niet leidt tot gerechtigheid voor God.
[50] Dit zou als uitgangspunt kunnen dienen voor gewelddadigheden. Zie hiertoe bijvoorbeeld Genesis 4:5; Exodus 4:24-26; Exodus 17:14-16; Handelingen 5:1-11; Openbaring 16.
[51] Ruard Ganzevoort, R. Theologisch Debat 1/1 (2004).P.5-14.
[52] Een verdediging van God als goede God is te vinden bij Van den Brink, J.E. (2004). De Waarheid over God. Stichting Uitgeverij Rhemaprint: Gorinchem.
[53] Een bewijs hiervoor lever ik bezien in het licht van de binnen het Christendom gezaghebbende Romeinenbrief van Paulus -een vertaling van de evangeliën naar de praktijk-. Op grond hiervan is geen enkele vorm van geweld richting de ander te rechtvaardigen. Nu zou men kunnen redeneren dat iedere vorm van geweld gevoerd onder Christelijke vlag geen essentieel Christendom inhoud, juist omdat het tegen de essentie, die in de Romeinenbrief beschreven wordt, ingaat. Deze redenering veronderstelt het principe dat men een essentie niet kan weerleggen op basis van enkele teksten die geen onderdeel uitmaken van de essentie. Een ander bewijs voor het gegeven dat het werkelijke Christendom geweld uitsluit is te vinden in de essentie van de negen gaven van de Heilige Geest, te weten liefde, vreugde, vrede, geduld, vriendelijkheid, goedheid, trouw, verstandigheid, ingetogenheid. Vanuit de apostolische geloofsbelijdenis bezien, waarvan ik heb gesteld dat het oprecht belijden hiervan het werkelijke Christendom inhoud, zal men de Heilige Geest als Hoogste Principe moeten aannemen en derhalve is geweld richting de ander uitgesloten.
[54] “Ik zeg jou: jij bent Petrus; op die steenrots zal ik mijn kerk bouwen, en de poorten van het dodenrijk zullen haar er niet onder krijgen.” Willibrordvertaling 1995, Katholieke Bijbelstichting.
[55] Bette, J.C., Brink, G. van den & Courtz, H. (1989). Het evangelie van Mattheüs. Soest: Ter Welle. P.387.
[56] “De kerk heeft drie soorten tegenstanders: de joden die nooit bij de kerk gehoord hebben; de ketters die de kerk verlaten hebben; en de slechte Christenen die de kerk van binnen verscheuren (…).” Pascal, B. (2003). Pensées. New York: Dover.
[57] De ‘positieve’ werkelijkheids-, kennis-, taal-, en mensopvatting van Nietzsche bijvoorbeeld heeft velen geïnspireerd; maar was tevens aanleiding tijdens het Nazi-regime in Duitsland voor misbruik van zijn gedachtegoed ten faveure van het Arische ras.
Een ander voorbeeld is te vinden bij Darwin. Zijn oorspronkelijke evolutietheorie werd later gebruikt door onder meer Herbert Spencer, die er een sociologie van maakte en zo het sociaal darwinisme uitvond om de zwakkeren uit de samenleving te bannen.
[58] Zie noot 27.
[59] “Katholieke’ moet gelezen worden als ‘algemene’.
[60] Kierkegaard, S. (1980). The concept of anxiety. A simple psychologically orienting deliberation on the dogmatic issue of hereditary sin. Princeton, New Jersey: Princeton University Press.
[61] “Opvoeding in de angst is een opvoeding door het mogelijke, door mogelijkheid, in overeenstemming met het oneindige.” Ze doet ons beseffen dat we ten opzichte van het leven niets in de melk te brokken hebben en dat het verschrikkelijke, de ten ondergang, en de annihilatie, naast de deur van ieder van ons leeft. Hij die de zwaarte van het mogelijke heeft leren verdragen, zal het staan in de actualiteit als iets lichts beschouwen. Kierkegaard gebruikt hier het begrippenpaar oneindig, c.q. staan in het mogelijke, met eindig, c.q. staan in de actualiteit. De leerschool van de oneindigheid staat geen ontsnapping toe, die van de eindigheid (nog) wel – namelijk doordat er op je ingepraat wordt, doordat er onderhandeld wordt en doordat je jezelf naar de zijlijn kan manoeuvreren.
Om dit alles te verdragen heeft de mens geloof nodig. Geloof, zo zegt Kierkegaard hier in navolging van G.W.F. Hegel, is de innerlijke zekerheid die vooruit loopt op de oneindigheid. De tegenwerping van hen die zeggen dat het heel goed mogelijk is te leven zonder angst, duidt op het “geestloos” zijn van de betreffende persoon.
Het voert nu te ver om hier een volledige analyse of samenvatting te geven van dit werk van Kierkegaard. Alvorens men uitspraken doet over angst is het echter goed om de analyse van Kierkegaard te bestuderen.
[62] Een overwinning, die bij Kierkegaard een bijzonder ondubbelzinnig Christelijk karakter kent.
[63] “Superstition and lust. Scruples, evil desires. Evil fear; fear, not such as comes from a belief in God, but such as comes from a doubt whether He exists or not. True fear comes from faith; false fear comes from doubt. True fear is joined to hope, because it is born of faith, and because men hope in the God in whom they believe. False fear is joined to despair, because men fear the God in whom they have no belief. The former fear to lose Him; the latter fear to find Him.”
[64] Als we de bijbel als uitgangspunt nemen voor het Christelijk geloof dan zien we vele passages die betrekking hebben op angst. Zie bijvoorbeeld Psalmen. 116: 3/ Hebreeën 2:15 (angst voor de dood), 1 Johannes 4-18 (angst voor straf), Spreuken 29:25 (angst voor mensen), Psalmen 107 (angst voor omstandigheden), Genesis 15:12 (angst en de slaap), Lucas 21:28 (angst voor de toekomst)- 1 Samuel 16:14 (angst voor boze geesten), Job 15:20 (angst voor goddeloosheid), Lucas 21: 25-26 (angst voor eindtijd). Verder blijkt -en dit is van groot belang voor het Christendom- dat angst (en schaamte) de eerste gevolgen zijn van de zondeval (Genesis 3:10) en tevens dat juist de religie, het geloof in God de oplossing is voor de angst. Gods oplossing voor angst is nabijheid (Jesaja 41:10) en het Christelijk antwoord voor angst is Liefde (1 Johannes 4:18, Lucas.22:14, Hebreeën 5:7).
[65] Hoe verklaren we het gegeven dat hij bijvoorbeeld Pascal in zijn grote overzicht van de westerse wijsbegeerte slechts één keer op denigrerende wijze noemt of dat hij dezelfde denker ooit tijdens een college noemde als het beginpunt van een lijn die via Rousseau rechtstreeks naar Hitler liep? Zie Hartmans, R. Een aristocratisch axioma. De Groene Amsterdammer, 9 oktober 1996.
[66] De Esprit de géométrie staat voor rationaliteit, logische consistentie, voor rekenen en meten, voor exactheid. De Esprit de finesse staat voor “de rede van het hart”, de sensitiviteit, het inlevingsvermogen, de intuïtie.
Terrorisme is het plegen van gewelddaden (individuele of collectieve aanslagen, gijzelingen, verwoestingen) ter demoralisering van de bevolking om een politiek doel te bereiken. Volgens Anders Behring Breivik, of Anders B. zoals hij genoemd zou moeten worden, is hij geen terrorist. Sterker nog, hij vindt zichzelf überhaupt niet schuldig aan een misdrijf. En zo zal er komende weken nog veel meer waanzinnige onzin over ons worden gekieperd.
Als we iemand een appel zien eten, terwijl hij ontkent dat hij een appel eet (en er oprecht van overtuigd is), hoe moeten we dan met hem in discussie gaan? Op geen enkele manier. Zo iemand is verloren. Waarom? Omdat hij de realiteit ontkent waarin wij leven, en dat is een noodzakelijke voorwaarde om met wie dan ook een basis te hebben voor een gesprek. Dat hij onze realiteit ontkent (en dat is de realiteit waarin 99,999% van de mensen op eenduidige wijze een appel weet aan te wijzen), betekent echter niet dat zijn eigen werkelijkheid niet logisch is. Dat is zij namelijk volkomen.
En dat is precies waarom het ook geen zin heeft om in discussie te gaan. Hij houdt altijd zijn gelijk. Iemand die opgenomen is in een gesticht, maar tegen zijn arts zegt dat hij undercover is namens het Ministerie (en de arts als enige vertrouweling nodig heeft) met als taak te contoleren hoe er dagelijks omgegaan wordt met alle gekken om hem heen, heeft een sterk verhaal.
En velen zullen gefascineerd blijven komende weken. Velen willen alles van die waanzinnige leefwereld weten. Velen willen motieven en verklaringen, achtergronden en analyses. Maar ik zou zeggen: laat dat aan je voorbij gaan en vraag je af: waarom wil ik er meer van weten? Wat heeft dat voor een zin?
We zouden hem, zover dat binnen ieders mogelijkheid ligt, geen enkel podium moeten geven. Geen Wikipedia-pagina voor Anders. Hooguit korte zakelijke krantenberichtjes met simpele feiten. Geen analyses over dat gekke manifest wat hij heeft gemaakt (O, hij heeft Nederland enkele malen genoemd!). Want alle aandacht die hij krijgt, is een bevestiging van de waarheid van zijn werkelijkheid, waarin hij een intellectueel revolutionair is, die de wereld heeft geschokt en veranderd met een grootse daad.
Maar dan ontvouwt zich de paradox: al kwijnt hij weg in de gevangenis en wordt hij door iedereen vergeten, hij blijft de Grote Veranderaar. Want in zijn wereld is dat volkomen voorzien. Als een journalist over 40 jaar in een gesprek hem wijst op het feit dat hij helemaal niets voor elkaar heeft gekregen en dat zijn leven geen enkele significante betekenis heeft gehad voor de samenleving, doet hem dat niets. En hij verwijst met jeu naar Marx, die hij nu zo innig haat, ‘ook die stierf zonder dat hij zijn revolutie had meegemaakt.’
Tijdens een lange dag sport, willen ze zich nog wel eens duidelijk als herhaling aan ons openbaren: de reclame die tussen iedere onderbreking 1x terugkomt.
Eén van de meest irritante in dat rijtje is zonder meer de Thuisapotheek.
Dat de meerwaarde van deze organisatie bij henzelf ook onduidelijk is, blijkt wel uit hun zogenaamde sterke punt wat ze proberen te benadrukken: dat je niet hoeft te wachten op je medicijnen. Want het wordt namelijk thuisbezorgd! De overdreven lange wachtrij en het feit dat de kinderen tot diep in de nacht nog staan te wachten op een moeder voor een schooltje, heeft natuurlijk niets met de werkelijkheid te maken en al helemaal niets met de gemiddelde wachttijd in een apotheek. Bovendien: je zult maar moeten gaan zitten wachten op de postbode. Die hebben tegenwoordig een afleverrange van een halve dag.
Maar het meest ergerlijke aan deze irritante reclame is wel het dubbelzinnige motto. De thuisapotheek– daar zit niemand op te wachten. Nu lijkt mij dit de meest onzinnige dubbelzinnigheid die ik de afgelopen jaren heb gehoord. Want wie verzint dit? Welk reclamebureau dacht, dit is een dubbelzinnigheid die gaat scoren bij de mensen. En welke baas heeft toestemming gegeven om deze ronduit negatieve associatie aan zijn organisatie te verbinden? Als grap niet leuk, als dubbelzinnigheid veel te negatief.
Nee, de thuisapotheek is een revolutie in de reclameland. Want een organisatie die reclame maakt voor het feit dat ze volstrekt overbodig is en niets toevoegt, dat mag toch wel als een behoorlijke prestatie worden beschouwd. Met de vele uren aan Tour komende weken, wordt het in ieder geval de plas ophouden tot de reclameblokken.
In De remedie van Epicurus heeft Marcel Verweij zich een nobel doel gesteld: de Griekse denker Epicurus in volle glorie laten stralen. In zes korte hoofdstukken legt hij uit wat Epicurus te vertellen heeft en hoe Epicurus van waarde is voor onze tijd. Verweij toont zich vanaf de eerste bladzijde een verliefde fan en lijkt niet van plan ook maar een enkele kritische noot tegen zijn held te dulden.
Epicurus (341 – 270 v.Chr) is een denker die zonder meer tot de verbeelding spreekt. Geboren op Samos, kennen we hem van zijn beroemde filosofische tuin in Athene, waar hij met een bonte verzameling karakters over uiteenlopende onderwerpen filosofeerde. In het licht van voorgangers als Leucippus en Democritus en gegrondvest op empirische en harde materialistische principes ontwierp hij een eigen ethiek en atoomleer.
Hoewel de filosofie bij vele Grieken kon rekenen op nieuwsgierigheid, leverde ze vooral vele tegenstanders op, waaronder Theodorus, Cicero en later vrijwel de gehele rooms-katholieke kerk. Door de goden de macht over de wereld te ontzeggen en de nadruk te leggen op (weliswaar sober) genieten, had Epicurus het zichzelf ook niet eenvoudig gemaakt.
Genotzucht
Verweij probeert aan te tonen dat het negatieve imago dat Epicurus heeft opgelopen voornamelijk valt te wijten aan vileine gelovigen zoals Hieronymus en Calvijn. De collectieve geschiedvervalsing en het bewust portretteren van Epicurus als het kwaad door de christenen, heeft er toe bijgedragen dat we het Epicurisme tegenwoordig nog steeds associëren met genotzucht, terwijl het zoveel méér is dan dat.
Zo staat Epicurus voor vrijheid, rechtvaardigheid, onafhankelijkheid en vriendschap. Angst voor de dood is bovendien onnodig: de rust van het Niets is juist een beloning. Ook voor een straffende God hoeft niemand te vrezen. Dat idee berust slechts op een ongegronde mening. De hoop op de gelukzaligheid na dit bestaan, zoals Kant dat beschreef, kunnen we gerust laten varen. De gelukzaligheid moeten we vooral in het hier en nu zoeken. Carpe diem dus.
Kritiekloosheid
Hoewel Verweij een aandoenlijke poging doet om het Epicurisme voor de moderne lezer als levensstijl aantrekkelijk te maken, ontstijgt het werk als geheel niet het niveau van een propedeuse-essay filosofie. De opsomming van de leerstellingen van Epicurus, waarbij het telkens onduidelijk is of Epicurus’ leer doorklinkt of de mening van de auteur, irriteren door de kritiekloosheid ervan. De zogenaamde tegenwerpingen die Verweij wel opwerpt, worden zo zwak uiteengezet dat ze alleen maar dienen om er genadeloos mee af te rekenen, zodat de ster van Epicurus nog meer kan stralen.
Ook de poging Epicurus te verbinden aan vier hedendaagse vraagstukken strandt in oppervlakkigheid. Met een uitermate ingewikkeld vraagstuk als euthanasie rekent Verweij in twee simpele alinea’s af: het lijden is immers onnatuurlijk, dus een kwaad. Waarom zouden we dat dan in stand willen houden door mensen euthanasie te ontzeggen?
Oppervlakkigheid
Daarnaast bevat het boek een ontstellend aantal taal- en stijlfouten. Waar ‘woorden’ moet staan, staat ‘worden’, waar ‘crisis’ moet staan, staat ‘crises’ en waar ‘Engelse’ moet staan, staat ‘Engelsen’. Verder is het notenapparaat bijzonder amateuristisch en selectief te noemen en bevat het betoog vreemde onjuistheden. Zo zou Willem van Ockham in de achttiende eeuw zijn ‘theorie van het scheermes’ hebben ontwikkeld, terwijl hij toen al zo’n vierhonderd jaar dood was.
Ernstiger dan alle taalfouten is dat Verweij nauwelijks weet af te rekenen met de naturalistische drogredenering die aan het Epicurisme kleeft, en zoals die door G.E. Moore in zijn Principia Ethica uiteen is gezet. Moore waarschuwt terecht dat we een normatieve term als ‘goed’ niet moeten willen definiëren door middel van een gelijkstelling met een niet-normatieve term zoals ‘aangenaam’. Goed en aangenaam, kwaad en onnatuurlijk lijken echter synoniemen binnen het denken van Epicurus zoals Verweij het presenteert, zodat de onbevangen lezer – waar het boek zich sterk op richt – de begrippen al spoedig met elkaar gaat verwarren, met alle denkfouten van dien.
Op de achterkant van het boek valt te lezen dat we hier te maken hebben met een overtuigende rehabilitatie van de antieke wijsgeer en dat het boek zeker stof zal doen opwaaien in filosofieland. De illusie dat dat met dit boek daadwerkelijk zal gebeuren, moeten we Verweij maar niet ontnemen. Als eerbetoon en rehabilitatie verdient de veelzijdige Epicurus beter dan deze matige verdediging geschreven op een roze wolk, al zal Epicurus zelf daar in het Niets weinig om geven.
De oorzaak van de besmettingen met de EHEC-bacterie ligt weer volledig open. Op twee Spaanse komkommers in Hamburg, die aanvankelijk werden gezien als de bron van ziekteverwekkers, werden wel EHEC-bacteriën gevonden – maar niet de variant O104 die momenteel honderden mensen ziek heeft gemaakt en tot doden heeft geleid. (vk.nl)
Het is de vraag of dit nu om te huilen is, of om het uit te schreeuwen, dit komkommercomplot (Van Dale: woord van het jaar 2011!). Maar nu de hele Nederlandse, Duitse en Spaanse komkommermarkt op zijn komkommer ligt, is 1 ding wel duidelijk: iemand moet het kwaad hebben voorgehad met het waterige hoopje groen…maar wie?
Hier word ik toch zo moe van! Allemaal huilende InHollanders die er nu zogenaamd achter komen dat hun diploma Vrijetijdsmanagement niks waard is. Waarom lees ik nergens iets over hun verantwoordelijkheid? Alsof ze niet hun vreugde onder elkaar deelden als ze weer op een goedkope manier aan een voldoende waren gekomen.
Hoe eenvoudig ben je als je niet doorhebt dat je opleiding niet zoveel voorstelt? Of zie ik iets over het hoofd? Nee, ik geloof het niet.
Voor iemand die er van overtuigd is dat hij een kuikentje is, is niets gewoner dan dat. Het zijn juist alle anderen die het niet meer helder hebben. Of voor iemand die gelooft dat alle mensen tegen hem samenzweren, helpt het niet te zeggen dat iedereen dat ongetwijfeld zal ontkennen, want dat is nu precies wat samenzweerders plegen te doen!
Wie denkt dat deze mensen zich ver buiten onze leefwereld bevinden, heeft het mis. Ze zijn zelfs erg dichtbij. Denk bijvoorbeeld aan docenten die na decennia onderwijs niets anders meer hebben dan hun eigen vak en zich volledig hebben teruggetrokken in een duistere, vrijwel ontoegankelijke wereld, waar alleen nog maar eigen regels en wetten gelden. Immuun voor computers of bijscholing zogezegd. Of aan bazen die hun hart hebben verpand aan een afdeling en geloven dat ze daar een heilige missie uitvoeren. Volledig in paniek rakend als iemand een pragmatische afweging maakt, buiten hen om.
De vraag is nu: bestaat er nog ergens een mogelijkheid om de leefwereld van dit kuikentje binnen te treden? Dat is een uiterst lastige onderneming. Het is als Frodo die zich begeeft in het land Mordor. Om te beginnen zul je moeten afdalen tot zijn eigen wereld. Het vreemde moet gewoon worden, het onredelijke redelijk. Vermoed alles wat je nooit had kunnen vermoeden. Praat met hem mee, prijs onzinnige voorstellen en toon respect voor ondoorgrondelijke beslissingen. Dit alles is werkelijk levensgevaarlijk, want je zou zomaar meegezogen kunnen worden in het Absurde, waar vandaan niemand ooit meer heeft weten te ontsnappen…
Maar bedenk dat het voor een nobele zaak is! Een zaak waar de ernst af en toe verlaten kan worden voor een grap, waar ruimte is voor zelfspot, waar regels niet heilig zijn en waar gezond verstand weer de baas is! Maar misschien ben ik wel te optimistisch en zijn echte kuikentjes gewoon verloren voor de wereld, is het onmogelijk ze een spiegel voor te houden al ga je nog zo ver met ze mee, en zullen we ermee moeten leren leven. Of -en de schrik slaat me om het hart-..….misschien ben ikzelf wel het kuikentje…….
Wat zijn de kenmerken van goede literatuur? Goede literatuur is altijd actueel en blijft altijd actueel. Ze wordt niet gedragen door een plotselinge hype of trend. Ze waait niet over, maar verovert een plek in de wereldgeschiedenis. De kwaliteit en het succes ervan wordt niet bepaald door de hoeveelheid mensen die het lezen. Goede literatuur staat op zichzelf. Ze steunt niet op een commercieel netwerk van merchandise. Goede literatuur wordt gekenmerkt door een uitzonderlijk gebruik van de ‘natuurlijke stijl’. Wanneer we deze natuurlijke stijl zien, zijn we volledig verrast, verbaasd en enthousiast, want we verwachtten een auteur te zien, maar we vinden een mens…. Goede literatuur is dus verrassend, diepzinnig, verbazend en vertellend, kwetsbaar en oprecht. Het is vol contrasten en toch symmetrisch.
Goede literatuur is te begrijpen en te volgen, maar tegelijkertijd intelligent en wijs. Het creëert geen ‘nieuwe’ kaders, regels, doelen, systemen en vormen vanuit een persoonlijk inzicht, maar zoekt de waarheid vanuit een onbevangen openheid, zonder iets te beperken of strategisch in te vullen. Goede literatuur nodigt lezers uit en is confronterend vanuit zichzelf. Het claimt niets, maar heeft wel een duidelijke inhoud en een heldere boodschap. Het leent zich niet gemakkelijk voor parodieën of persiflages en wie het belachelijk maakt, maakt zich eerder zelf belachelijk of wekt tenminste de ergernis van anderen. Goede literatuur wisselt inhoudelijk niet van kwaliteit, heeft geen duidelijke zwakke plekken en vergt van een lezer niet dat hij in staat is de goede stukken eruit te halen. Ze is consequent en betrouwbaar, heeft, indien nodig, een goede bronvermelding en geeft méér antwoorden dan ze vragen oproept of dan je had verwacht.
Op het moment dat er nog niet eens fatsoenlijke waardering voor bevoegde docenten is, laat staan voor universitair geschoolde of gepromoveerde, heeft de Onderwijsraad het nodig gevonden de lat alvast nog onvindbaarder te verstoppen. In een van de zotste ideeën sinds de invoering van het onderwijs stelt zij namelijk voor “excellente” leraren op school te laten fungeren als rolmodel. “Als excellente leraren de ruimte krijgen hun kwaliteiten te ontwikkelen en die van collega’s te bevorderen, verbetert de onderwijskwaliteit en daarmee verbeteren de prestaties van leerlingen.” (p.7)
Wie het integrale rapport leest, kan zich niet anders dan verbazen over zoveel vals en verspild denkwerk. Het hele advies ploetert op gênante wijze voort en zucht en kreunt onder zijn eigen wolligheid. Er klinkt haast een aandoenlijke roep in door: “als we dit nu doen, dan wordt het echt vast een keer beter, echt!” Tussen de regels door wordt het echter zelfs voor leken duidelijk dat deze dagdroom een zoveelste poging is het onderwijs bedrijfsmatig te benaderen. Grootste probleem daarbij, is dat het begrip excellentie in een onderwijsorganisatie zo onwaarschijnlijk subjectief is, dat de Onderwijsraad van ellende een beroep doet op iets nog subjectievers: “iedereen weet wel wie op school de goede docent is” (p.18). Ja, net zoals de geschiedenis er telkens weer achter komt dat ze mensen niet op waarde wist te schatten.
De Raad legt graag de verantwoordelijkheid bij de schoolleiding om excellente docenten aan te wijzen door middel van een uiterst vaag “intersubjectief beoordelingsinstrument”, zodat als het een puinhoop wordt, zij met een nieuw advies kan komen over waarom het niet heeft gewerkt. Want hoe wil men vakken “intersubjectief” met elkaar gaan vergelijken? Hoe zit dat met de verschillende niveaus? Worden diploma’s eigenlijk fatsoenlijk meegewogen? Hoe vermijdt men vriendjespolitiek? Wie heeft in de gaten dat populariteit niet met excellentie wordt verward? Wie zegt dat een leidinggevende zelf excellent genoeg voor de klas was om überhaupt het excellente te kunnen herkennen?
Je zult maar de ongelukkige zijn die door de school wordt aangewezen als excellente leraar. Natuurlijk krijg je er wat centjes bij –een soort bankiersbonus-, maar als het schaamrood je nog niet op de kaken staat, mag je hopen dat je niet bezwijkt onder die ijdelheid. En reken er maar op dat iedereen je komt lastigvallen met nare klusjes, je scherp in de gaten wordt gehouden en op het einde denkt: waarom was ik ook alweer voor de klas gaan staan en koos ik niet voor het bedrijfsleven? Nog erger lijkt het me tenslotte voor de keihard werkende, zelfkritische, passievolle en oprechte docent, die onverklaarbaar (want ga intersubjectiviteit maar eens verklaren) niet bij de paradepaardjes zit. Want één ding is me helder: collegialiteit in het onderwijs is een groot goed, maar zelfs hier is afgunst niemand vreemd.
Ik begrijp uiteraard wel, zelfs in onderwijskundig opzicht, wat de achterliggende bedoeling is van de Onderwijsraad. Kwaliteit, maar bovenal prestige en aanzien terugbrengen naar de sector, daar waar de overheid al jaren bezig is het docentenvak zo onaantrekkelijk mogelijk te maken. Ik begrijp ook dat de zwakste broeders ongetwijfeld het hardste roepen tegen een dergelijk systeem. Maar ik zou vrij naar het aloude adagium van Ockham willen zeggen: “om verder te geraken moet men niet beginnen met iets nodeloos ingewikkeld te maken”. Gewoon terug naar de basis, en juist iedere docent die hard werkt, ploetert, zich inzet voor zijn vak en het soms moeilijk heeft waarderen zoals het hoort en hem de mogelijkheden te bieden die nu alleen voor een geforceerd eliteclubje lijken te zijn weggelegd.
Aan ieder begin van het studiejaar puilen de collegebanken weer uit met psychologiestudenten, die allemaal iets hopen te ontdekken over zichzelf en de ander. Professor Eric Rassin helpt daarbij een handje met een kritisch boek over de persoonlijkheid en trapt zowel gesloten als open deuren in.
Evenals de collegebanken uitpuilen van eerstejaars psychologie, zo puilen de boekwinkels uit met populair wetenschappelijke werkjes over het vakgebied. Er is duidelijk een gretige markt beschikbaar. Voor de moderne mens is de psychologie de nieuwe verlichting. Hoewel de titel Niemand is uniek, behalve ik doet vermoeden dat we ook hier te maken hebben met een toegankelijk, vlot geschreven sociaal wetenschappelijk werk, graaft Rassin net iets dieper, veronderstelt hij enige voorkennis van statistische begrippen en schuwt hij het vakjargon niet.
Persoonlijkheid als wetenschap
De drang naar inzicht in onze persoonlijkheid kent inmiddels talloze wetenschappelijke, esoterische en commerciële vertakkingen, waar niet zelden onredelijk veel gewicht aan wordt toegekend. In zeven behapbare hoofdstukken neemt Rassin ons mee in de wereld van het persoonlijkheidsonderzoek en beschrijft hij wat er afgelopen decennia zoal aan ontwikkeling is geweest.
Ondanks alle vooruitgang die er is geboekt, blijft de immateriële persoonlijkheid een moeilijk grijpbaar begrip, waarbij vragen rondom nature en nurture, meervoudige persoonlijkheidsstoornissen en de relatie tussen brein, gedachten en gedrag nog steeds actueel is en tot uiteenlopende opvattingen leidt.
Rorschach
De Oostenrijkse wetenschapsfilosoof Karl Popper waarschuwde een halve eeuw geleden al voor interpretatievlugge diagnostici die zo hun eigen hypothesen in stand konden houden. Rassin borduurt daarop voort en schrijft eigenlijk een lange wetenschapskritiek op de psychologie.
Illustratief hiervoor is de schets die hij geeft over de bekende Rorschach-vlekkentest. Deelnemers zien een vlek en wordt gevraagd wat ze precies waarnemen. Aan de hand van deze waarneming komt de psycholoog dan vervolgens met een persoonlijkheidstypering. De test blijkt echter zowel wat betreft betrouwbaarheid als wat betreft validiteit uiterst dubieus te zijn, maar wordt desondanks ook in Nederland nog steeds gehanteerd, onder meer binnen de forensische psychologie.
Prikkelende onderzoeken
Dat astrologie een bedroevende betrouwbaarheid heeft, of dat de psychologische test van datingsite Parship niet al te serieus moet worden genomen, zal een pientere leek ook nog wel begrijpen. Als wetenschappers echter zelf met ondeugdelijke tests werken, wat is dan nog wel een betrouwbare manier om iets over de persoonlijkheid te weten te komen?
De kracht van het boek zit in twee dingen. Op de eerste plaats vat Rassin onvermoeibaar een grote hoeveelheid aan psychologische onderzoeken samen voor de lezer. Het is leuk om mee te denken met alle wetenschappers die door middel van allerlei experimenten iets van de persoonlijkheid proberen bloot te leggen. Sommige onderzoeken zijn zo eenvoudig in hun opzet dat ze prikkelen om zelf uit te gaan voeren.
Op de tweede plaats biedt Rassin een kritisch kader om psychologisch onderzoek te nuanceren en ingesleten opvattingen over de persoonlijkheid te betwijfelen. Want dat is uiteindelijk wel het doel van het boek: daar waar psychologie gebruikt wordt om wetten te ontdekken die ons gedrag voorspellen, onze geschiktheid voor een beroep uit te wijzen of om het karakter van onze droomvrouw te onthullen, moeten we kritisch zijn.
Aloud adagium
Het mag duidelijk zijn dat persoonlijkheid geen statisch begrip is. Onder invloed van onze genen en onze omgeving blijven we ons permanent ontwikkelen en worden we op een bepaalde manier herkend, zonder dat deze herkenning een definitief oordeel over ons is. Dat de psychologie de behoefte heeft om toch de essentie van een mens bloot te leggen zegt wellicht evenveel over onszelf als over de psychologie. Het aloude adagium ‘blijf jezelf, er zijn al zoveel anderen’, wordt met dit boek terecht weer afgestoft.
In De Koran voor beginners hebben de academische islamkenners Robbert Woltering en Michiel Leezenberg zich voorgenomen een nuchtere kijk te bieden op de eeuwenoude heilige tekst. Spannend wordt het nergens, inleidend is het wel.
De islam is in de mode. Wie zich naar de boekhandel begeeft, treft daar inmiddels een keur aan (inleidende) werken aan over de godsdienst. In het licht van die mode is ook dit werkje geschreven, dat vooral een relativerende en nuancerende toon wil laten horen als tegenwicht van het negatieve beeld dat bepaalde politieke stromingen en media schetsen. De auteurs behandelen de ontstaansgeschiedenis en de theologie van de tekst, en besluiten met een korte retorische discussie waarin ze zich afvragen of de Koran nu een haatpamflet is of een heilig boek.
Heilige moeilijkheden
Het moeilijke aan de Koran is dat er 1400 jaar aan geschiedenis op leunt en dat het gaat om een tekst die op talloze verschillende manieren beleefd wordt als heilig. Dat maakt het per definitie erg lastig om deze tekst neutraal te beschouwen vanuit een academische zetel. De betekenis van geloven en de persoonlijke waarde van iets wat heilig is, is als buitenstaander namelijk nooit werkelijk te vatten. Wat de auteurs rest is een eigen interpretatie waar typische buitenstaanderzinnen als ‘om op lange termijn succesvol te zijn, moet een heilig boek polyinterpretabel zijn, en iets raadselachtigs hebben’ de boventoon voeren.
Een voorbeeld uit het boek dat aangeeft hoe moeilijk het interpreteren is, is de vraag hoe de Koran uitlegt hoe moslims moeten omgaan met ongelovigen. Naar gelang hoe je het opvat en welke passages je leest kan dat verzoenend, bekerend of met het geheven zwaard zijn. Al doen de auteurs hun best ook hier telkens de nuance aan te brengen, je krijgt als lezer het gevoel dat je feitelijk met alle nuancerende argumenten geen schijn van kans maakt tegen iemand die op grond van de Koran het zwaard wil heffen tegen ongelovigen.
In de gehele inleiding is het interpretatiespel doorlopend terug te vinden. Of het nu over homoseksualiteit gaat, de plaats van de vrouw of het opvatten van de (straf)wet. De zogenoemde ‘abrogatieleer’ maakt het allemaal nog iets ingewikkelder. Deze leer beoogt moeilijkheden met conflicterende koranverzen op te lossen door oude verzen af te schaffen ten faveure van latere verzen. Hierdoor kan het zijn dat bepaalde wetten vervallen ten kosten van nieuwe, maar ook dat verzoende verzen worden vervangen door minder tolerante opvattingen. Zoals iedere academicus dan weet en ook de auteurs: let altijd goed op de context en bekijk goed wat de opvatting toen beoogde. Maar met een goddelijke tekst is dat makkelijker gezegd dan gedaan.
Weldenkend
Het boek sluit af met een korte discussie waarin Geert Wilders een pak op de broek wordt gegeven. Dit slotstuk voegt niet heel veel toe en lijkt vooral bedoeld om het boek een actuele lading mee te geven. Ieder weldenkend mens snapt dat bij Wilders de nuancering volstrekt ontbreekt, Fitna niet bepaald een inhoudelijk hoogwaardig cinematografisch document is en alle islamretoriek voornamelijk dient als onderdeel van een politiek spel waarin hij zo opgaat dat het karikaturale op de loer ligt. Het lijkt bovendien onwaarschijnlijk dat de mensen die deze inleiding uit de schappen halen fanatieke Wildersaanhangers zijn, die soms wel wat relativering kunnen gebruiken.
De Koran voor beginners is dan ook vooral bedoeld voor mensen die iets van bagage wensen juist waar de nuance ontbreekt of ongefundeerd fanatisme en vooroordelen de discussie beheersen. Echt klaar voor het moeilijke islamdebat of een filosofische dialoog over tolerantie, verdraagzaamheid en vrijheid binnen religie is men na het lezen van dit boek echter niet, maar dat is misschien ook niet het doel van deze inleiding. Wie daar behoefte aan heeft kan altijd nog Spinoza’s Theologisch-politiek traktaat of Lockes Brief over tolerantie ter hand nemen.
De Deense filosoof, of digter, zoals Søren Kierkegaard (1813-1855) zichzelf noemde, kan inmiddels rekenen op een aanhoudende belangstelling binnen het Nederlandse taalgebied. Onder leiding van een groep Kierkegaardspecialisten wordt er hard gewerkt aan een moderne systematische vertaling van de Deense geschriften op basis van de kritische Deense uitgave Søren Kierkegaard Skrifter. Met De ziekte tot de dood is weer een deel verschenen in de reeks, maar niet bepaald het meest toegankelijke.
Kierkegaard werd in zijn geboortestad Kopenhagen meer bespot dan gelezen. Nauwelijks begrepen door zijn tijdgenoten observeerde hij de mens in de stadia op de levensweg en zo in zijn diepste wezen. Zijn uiterst scherpzinnige en prachtig geschreven teksten, waaronder zijn bekende Dagboeken, werden begin twintigste eeuw opnieuw ontdekt en begonnen langzaam maar zeker grote invloed uit te oefenen. Ondermeer de dialectische theologie van Barth en de existentiefilosofie van Heidegger en Jaspers zijn schatplichtig aan de Deen. Met De ziekte tot de dood voltooide Kierkegaard na Het begrip angst zijn tweede filosofisch-psychologische meesterproef.
Vertwijfeling
De ziekte tot de dood begint met een prikkelende aanhef, waaruit Kierkegaards schrijverstalent onmiddellijk blijkt. Hij grijpt de lezer vast met een beschouwing over de dood en opwekking van Lazarus zoals de evangelist Johannes die vermeldt. Wat baat het Lazarus dat hij uit de doden wordt opgewekt als zijn lot is uiteindelijk toch te sterven? We leren Kierkegaard kennen, of feitelijk het pseudoniem Anti-Climacus, als een christelijk psycholoog, die als tegenhanger van Johannes Climacus (‘de subjectiviteit is de waarheid’) bovenexistentieel opereert en de ‘objectieve mededeling’ niet schuwt.
Wat volgt na de aanhef zijn complexe inzichten over twijfel en vertwijfeling in verschillende lagen, waar zelfs het ondoorgrondelijke Hegeliaanse begrippenapparaat niet wordt geschuwd. Na de aantrekkelijke aanhef schrikken de ingewikkelde psychologische en antropologische uiteenzettingen wellicht af, maar wie de moeite neemt Anti-Climacus te volgen zal niet teleurgesteld worden. Bovendien leent de tekst zich uitermate om in gedeelten te lezen, omdat er in iedere alinea wel iets gebeurt dat het overdenken waard is.
Existentiële oefening
Het gehele werk biedt een constante spiegel, waarin de lezer met zichzelf wordt geconfronteerd. Het centrale doel van Anti-Climacus is dan ook de lezer zich bewust te maken van zijn existentie. Hoewel de vertwijfeling een fundamentele en onuitroeibare ziekte van de geest lijkt, die het ‘ik’ of het ‘zelf’ van zijn vrijheid berooft, is juist die vertwijfeling de redding. Net als de angst in Het begrip angst is de twijfel namelijk geen deficiënt, maar eerder een uitdrukking van de volkomenheid van de menselijke natuur. De vertwijfeling kan pas overwonnen worden, door haar in haar diepst mogelijke vorm te aanschouwen en te bevechten. Wie denkt nooit te twijfelen, heeft zichzelf als zelf nog niet ontdekt. Maar hoe ontdekt men dan zichzelf? Misschien wel door zichzelf op te geven zodat men zichzelf opnieuw kan vinden. Of, nog een stap verder, door te erkennen dat het zelf zijn grond vindt in iets buiten dat zelf.
Met dit laatste inzicht blijkt dat we te maken hebben met een uiterst christelijk werk, waarvan Kierkegaard lange tijd heeft gedacht dat het hem definitief met de staatskerk in conflict zou brengen. Met enige regelmaat verweeft Anti-Climacus verzen van het Nieuwe Testament in zijn uiteenzetting. Een terugkerende tekst die een zekere kern aangeeft in De ziekte tot de dood is bijvoorbeeld Mattheüs 16:26: ‘Want wat baat het immers een mens als hij de hele wereld wint, maar zichzelf toch voorgoed verliest?’ In het licht van de eeuwige God wordt de vertwijfelde, begerige, zoekende mens een zondig mens. En alleen in dit licht kan de mens werkelijk bouwen aan zijn leven, omdat dit zelf dat zich tot God verhoudt, bouwt op een vast fundament dat niet de willekeur kent van allerhande onderling uitwisselbare postmoderne existentiële projecten.
Indirecte apologetische dialectiek
Hoewel Kierkegaard als filosoof een grondige hekel had aan apologetiek, kan de stijl en de bedoeling van Anti-Climacus als een indirecte apologetische mededeling worden opgevat. Zelfs als Anti-Climacus uitschreeuwt dat het buitengewoon dom is het christendom te verdedigen, omdat wie dat doet er nooit in heeft geloofd, is dat juist ter verdediging van het geloof.
Kierkegaard is in dit opzicht een vriend van de hedendaagse christen die een intellectuele gesprekspartner zoekt los van de traditionele apologetische retoriek die, zeker sinds de Kantiaanse ontmaskering van de kentheoretische grondslagen van de metafysica, vaak verzandt in cirkelredeneringen. Bij Anti-Climacus is de haast paradoxale synthese van de wording van het zelf tussen het eindige en oneindige echter het uitgangspunt, evenals de religieuze sprong krachtens het absurde zoals het pseudoniem Johannes de silentio in Vrees en Beven uiteenzet. Hiermee vermijdt Kierkegaard de klassieke apologetische valkuilen, zonder dat de metafysische boodschap aan kracht inboet.
Aan het einde van de tekst wacht de lezer een uitgebreid nawoord, dat als losstaand essay een verhelderende blik werpt op de tekst en op de moeilijkheden van de pseudonimiteit, zodanig, dat beginnende Kierkegaardlezers het beter als voorwoord kunnen lezen. Daarbij kan het sowieso geen kwaad om naast De ziekte tot de dood een verklarend woordenboek bij de hand te houden, of tenminste het telefoonnummer van iemand die Kierkegaard als afstudeeronderwerp heeft. Want Kierkegaard is en blijft een kameleon in schaapskleren die graag een wolf speelt.