Stephan Wetzels
Denken en Zijn

Het aanhoudende gevecht tegen kwade trouw bij Jean-Paul Sartre

Of: een academische verdediging tegen een foutieve opgave voortvloeiend uit een verkeerde eindterm in het CE Havo filosofie 2018

Soms interesseert een kwestie zo weinig mensen, dat je jezelf moet afvragen hoeveel uren je moet besteden voor praktisch enkele lezers die als ze de moeite nemen een en ander te overwegen, het de vraag is of ze niet volharden in eigen overtuigingen – hoe dan ook. Zo’n kwestie bespreek ik in deze korte verhandeling over het begrip ‘kwade trouw’ (mauvaise foi) bij de Franse denker Jean-Paul Sartre (1905-1980). Omdat ze tegen het principiële aan schuurt.

Hoewel ik wat betreft het existentialisme uitstekend op de hoogte ben van voornamelijk Kierkegaard, is ook Sartre een redelijk door mij bestudeerde denker, al moet ik daarbij overal lezen dat hij ‘uit de mode zou zijn’ en met name zijn filosofische werk ‘wollig is en moeilijk leesbaar’. Dat laatste is zonder meer het geval overigens. Maar dat ter zijde.

De kwestie die ik hier wil bespreken vloeit voort uit een opgave van het centraal examen filosofie voor havo-leerlingen waar een zekere kennis van Sartre wordt verlangd, waarvan het mijn overtuiging is dat de vraag zoals gesteld onmogelijk zo gesteld kan worden omdat ze iets impliceert over Sartre wat niet het geval is. Deze overtuiging is logisch te onderbouwen en dat zal ik hier laten zien.

Het komt erop neer dat een jong meisje genaamd Laura Verstraeten zelfbewust kiest om mee te willen doen aan de Mini Miss België-verkiezing, en daarbij op het podium wil laten zien wie ze is. Ze las in de krant en wist: “Daar doe ik aan mee! Ik sta graag op een podium. Ik wil laten zien wie ik ben en wat ik kan. Wat andere mensen daarover te zeggen hebben, boeit me niet.” (https://www.standaard.be/cnt/dmf20160506_02277138)

De opgave is nu dat uitgelegd moet worden dat Laura ondanks haar zelfbewuste, authentieke keuze die is af te leiden uit haar opmerkingen, toch onvermijdelijk te kwader trouw is volgens Sartre. Dit volgens Sartre stelt dus dat Sartre zelf deze onvermijdelijkheid voor zijn rekening neemt.

Het antwoord wat gegeven had moeten worden luidt:

Je bent volgens Sartre te kwader trouw als je je keuzevrijheid opgeeft. Dit gebeurt onvermijdelijk wanneer je een keuze maakt en handelt, want daarmee sluit je andere keuzemogelijkheden uit. Laura is te kwader trouw op het moment dat zij beslist mee te doen aan een mini-missverkiezing.

Dit antwoord impliceert dus dat ieder mens op ieder moment wanneer hij kiest (en laat ik er voor het gemak van uitgaan dat hij ook nog eens authentiek, reflexief en zelfbewust kiest) onvermijdelijk te kwader trouw is (Kwade trouw wordt veelal begrepen als: ‘the denial of one’s total freedom and making the choice to behave inauthentically’ (Zie Mary Efrosini Gregory (2012). Free will in Montaigne, Pascal, Diderot, Rousseau, Voltaire and Sartre. p.165). Kwade trouw is volgens Sartre zelfbedrog.  Volgens de strekking van het antwoord ben ik eenvoudig gezegd op dit moment te kwader trouw omdat ik ervoor gekozen heb om in plaats van een heleboel andere zinvolle dingen te doen met mijn tijd, me bewust en authentiek bezig te houden met het begrip kwade trouw. En zo bent u, netelige lezer te kwader trouw omdat u ook in de zon had kunnen liggen. Had u dat overigens gedaan dan was uw lot hetzelfde: onvermijdelijk te kwader trouw, net als Laura’s lot.

En hier ontstaat er kortsluiting.
Is dit hetgeen wat Sartre in zijn werk met instemming en overtuiging betoogt over kwade trouw? De vraagt suggereert namelijk dat Laura volgens Sartre onvermijdelijk te kwader trouw is, ondanks haar authentieke keuze.

In een nadere verantwoording zoals deze is gegeven tijdens een examenoverleg tussen docenten wordt er als volgt geredeneerd. De (nummering) is van mijn hand.

De onderbouwing is dat het door Sartre in ‘Het Zijn en het Niet’ benoemde permanente risico op kwade trouw voortvloeit uit de structuur van de menselijke vrijheid (1). De door Sartre in een voetnoot (2) aangekondigde uitleg hoe je door authenticiteit aan de kwade trouw zou kunnen ontsnappen (einde van hoofdstuk over kwade trouw), ontbreekt in het werk van Sartre (3). En op de laatste bladzijde stelt Sartre dat een vrijheid die zich als vrijheid wil, ervoor kiest zichzelf te ontvluchten. Volgens Sartre gaat het hier om fundamentele kwade trouw of misschien om een andere fundamentele verhouding die nog onbekend is en in een volgend werk zal moeten worden onderzocht. Maar dat doet Sartre vervolgens niet (3b). Daarmee lijkt kwade trouw onvermijdelijk (4).

(5) Daarnaast is er vorig jaar nog een thesis verschenen van K. Galstaum (correct is: Kas Galstaun, SW) getiteld ‘Kwade trouw in Jean-Paul Sartres Het Zijn en het Niet’ waarin wordt verdedigd dat kwade trouw een fundamentele betekenis in heeft in Sartres filosofische gedachtegoed. Kwade trouw moet gezien worden als een fundamenteel bestanddeel van Sartres bewustzijnsbegrip. (6) Het bewustzijn is voor Sartre namelijk absoluut vrij, en het is precies deze vrijheid die leidt tot de onvermijdelijkheid van kwade trouw. 

Deze interpretaties rechtvaardigen de eindterm en de uitleg in het examencahier (p. 113) dat kwade trouw bij Sartre onvermijdelijk zou zijn. Leerlingen moeten dit daarom ook als zodanig kunnen beantwoorden in het examen.

Ik zal nu aantonen dat deze hele verantwoording eigenlijk precies mijn punt bevestigt -en voor zover dat niet het geval is zal dit uit andere bewijzen blijken-, namelijk dat je niet kunt beweren dat er volgens Sartre onvermijdelijk sprake is van kwade trouw. En daarmee is dus de vraagstelling foutief en kan deze ook niet beantwoord worden.

(1) Allereerst is een ‘permanent risico’ iets volkomen anders dan een onvermijdelijk gevolg. Een risico brengt altijd een zekere kans met zich mee. Iets zou zich permanent kunnen voordoen als mogelijkheid, maar dan is er nog steeds een mogelijkheid om aan het risico te ontsnappen! Maar laten we zeggen dat dit ongelukkig gekozen of ondoordachte woorden zijn.

(2) Inderdaad geeft Sartre in een voetnoot aan in Het Zijn en het Niet (mijn uitgave 2003, p. 136):

Als het er niet toe doet of men te goeder of te kwader trouw is, omdat de kwader trouw zich weer meester maakt van de goede trouw en naar de oorsprong zelf van haar project glijdt, dan wil dat niet zeggen dat men niet radicaal aan de kwade trouw kan ontkomen. Maar dat veronderstelt dat het verrotte zijn weer greep op zichzelf krijgt, wat we authenticiteit zullen noemen en voor de beschrijving waarvan dit niet de geschikte plaats is.

Hier zegt Sartre feitelijk letterlijk dat het niet gezegd is dat kwade trouw onontkoombaar is. Dit kan in talloze studies worden teruggevonden. ‘This alleged inescapabilty of bad faith makes it very difficult to understand how human beings might ever  attain anything approaching authentic existence – a possibility which, as Sartre reminds us, he does not deny and which he describes in a short, enigmatic footnote as a kind of “self-recovery (reprise) of being which was previously corrupted’. (Lees het zeer verhelderende verhaal van Weberman, D.: Sartre on the Authenticity, Required if My Choices Are to Be Truly Mine. In: FILOZOFIA 66, 2011, No 9, p. 883. Mijn onderstreping. Zie ook L. Stevenson. Self-Knowledge in Kant and Sartre. In: Comparing Kant and Sartre. Ed. Sorin Baiasu (2016): ‘Sartre claims that we live most of our lives in “bad faith”, not clearly or reflectively aware of our own motives, and he says that “what we might call everyday morality is exclusive of ethical anguish”. But he wants to insist that bad faith is not inevitable, that we can face up to ethical anguish, perhaps in response to Socratic questioning, and use our potential for purifying reflection.’ p. 128. Mijn onderstreping).

Dat deze self-recovery (reprise) vervolgens nergens naar de zin van wie dan ook wordt uitgewerkt -al is dat sterk de vraag-, doet niet ter zake (3). Sartre zoekt op zijn minst nadrukkelijk via de authenticiteit naar de ontkoombaarheid of de opschorting van de kwade trouw. Sartres philosophy has always aimed at avoiding bad faith. Secundaire literatuur loopt over van die notie: ‘Much of the recent secondary literature on Sartre’s ethics is devoted to looking at how in fact Sartre (mostly in his later writings) does try to get himself out of this apparently insoluble knot (Paul Vincent Spade (1995). Being and Notingness. Class Lecture Notes. P. 147). Zie o.a. ook Thomas C. Anderson, The Foundation and Structure of Sartrean Ethics, Francis Jeanson, Sartre and the Problem of Morality en David Detmer, Freedom As A Value: A Critique of the Ethical Theory of Jean-Paul Sartre. Het is één zaak om theoretisch in de knoop te raken, een geheel andere om hoe dan ook die knoop aan te blijven vallen.

Het is voorts helemaal niet vreemd dat het begrip authenticiteit bij Sartre niet is gedefinieerd.
Authenticiteit is de sleutel tot het ontkomen aan kwade trouw. Maar als het gedefinieerd zou zijn -in een ethiek bijvoorbeeld- dan zou het juist de openheid van zijn karakter verliezen wat Sartre in heel zijn werk uitdraagt (en wordt er een nieuwe paradox gecreëerd nota bene). We zien dat vaker in het existentialisme en bovenal bij Kierkegaard (Vgl. Sheridan Hough (2015). Kierkegaard’s Dancing Tax Collector: Faith, Finitude, and Silence: ‘Sartre’s ideas of avoiding ‘bad faith’ (mijn onderstreping), acknowledging the ‘self’ as a condition always in the balance, and, above all, the importance of freedom-all of these notions are first worked out in Kierkegaard’s corpus.’ p. xi) dat door middel van spel en ironie een zekere stemming wordt aangedragen, die nooit als definitie is gegeven (‘Sartre’s work is also deeply Kierkegaardian: the Sartrean picture of the structure of the self (in L’Être et Le Néant) as the opposition of ‘facticity and transcendence’ is surely a one-dimensional rendition of Anti-Climacus’s three-fold set of ‘relata’ that describes the human situation in terms of opposed capacities.’ Ibid, mijn onderstreping. Zie ook: The concept of authenticity van Sayers: ‘Moreover, at least on the account he gives in Existentialism and Humanism (Sartre 1948), freedom also provides the standard for authenticity. Our freedom is something that we must exercise alone and individually, with no authoritative principles or rules to guide us, in`abandonment’ and `isolation’. To the extent to which we do this consciously, avoiding`bad faith’ and accepting the responsibility and anxiety this brings with it, we are acting authentically.’ (Philpapers.org/rec/SAYTCO-3). Dit in strijd dus mogelijk met opvattingen in Het Zijn en het Niet).

Het is eerder dat Sartre ons uitdaagt om ons nooit neer te leggen bij een nooit eindigende strijd tegen de kwade trouw. Dat kun je beschouwen als het permanente risicovolle karakter en dat is de paradox (A similar philosophy is often attributed to Kierkegaard, who talks of the need of the authentic self to make a `leap of faith’, a purely individual commitment which cannot be rationally justified or explained (Sayers, The concept of authenticity). Dat is wat er gebeurd als het zelf immers een verhouding is die zich tot zichzelf verhoudt. Het zelf is niet de verhouding, maar dat de verhouding zich tot zichzelf verhoudt. Maar er is wel sprake van strijd in die verhouding en juist niet van overgave! ‘He wants the notion of authenticity in his philosophy. He is aiming to find room for it.’ (Cursivering en onderstreping auteur. Paul Vincent Spade (1995). P. 147. Overweeg ook de eerder genoemde Weberman: ‘I hope to have shown in this paper that authenticity is not a hopeless notion. We can make sense of it without falling victim to the dubious notion of a pre-given self. Sartre’s account of reclaiming oneself through one’s situation so as to do justice to the balance and tension between our facticity and transcendence can make sense of a notion of authenticity which would seem to be pre-supposed by any robust conception of what it is to choose effectively and act freely.’ p. 888. Mijn onderstreping).

(4) De speculatieve conclusie dat kwader trouw onvermijdelijk lijkt, dus in ieder geval niet volgens Sartre is, is voorbarig en bezwijkt al onder zijn eigen mogelijkheid in plaats van zijn eerdere stelligheid. Want inderdaad, je kunt altijd zeggen: ‘Het is een kwestie van mogelijkheid’. Net zoals je kunt zeggen dat mogelijk Kierkegaard een atheïst is, John Henry Newman tot het eind van zijn leven een protestant en Plato een democraat in hart en nieren. Het wordt echter zeer problematisch wanneer een van deze auteurs zelf aangeeft dat dit niet het geval is. Dat is precies wat Sartre doet: hij zit in zekere zin gevangen – hoewel je over de aard van die gevangenis kunt redetwisten- maar hij geeft aan dat je door middel van authenticiteit aan kwade trouw kunt ontsnappen. Dat dit vervolgens ogenschijnlijk ontbreekt in zijn werk (3b), betekent niet dat hij dus beweert dat kwade trouw onvermijdelijk is. Het kan mogelijk volgen uit hetgeen hij beweert, maar dat is iets anders dan dat hij het zelf zo beweert of spreekt van een onoplosbare spagaat (aldus de merkwaardige uitleg op p. 113 in: De Bruin et al. (2017). Ik. Filosofie van het zelf.) We lezen immers dat hij eraan wil ontsnappen en zijn werk ademt poging tot ontsnapping. De vraag is niet voltooid. Dat is zelden zo in de filosofie.

(3) Dat ontbreken is overigens zeer relatief. Sartre belooft inderdaad een positieve ethiek van de authenticiteit aan het einde van zijn werk Het Zijn en het Niet. Hoewel dat wederom een bewijs is dat hij kwade trouw tracht te ontkomen/overkomen, is het eigenlijk nog sterker:

The concluding sentence of Being and Nothingness famously promises an ethics, in which one might expect to find Sartre’s positive account of authenticity. The work never materialized, but Sartre’s extensive notes on the subject, dating from 1947–8, were published after his death as Notebooks for an Ethics (Sartre 1992). He soon abandoned the project in favor of a Marxian ethic of social revolution, but the Notebooks confirm what is hinted at in Being and Nothingness, namely, that authenticity must consist in somehow keeping firmly in view the “double simultaneous aspect of the human project, “that is, its transcendence and facticity, and in the end its arbitrariness and futility (Sartre 1992: 481, mijn onderstreping). Whereas “Being and Nothingness is an ontology before conversion,” then the Notebooks describe a “new, ‘authentic,’ way of being oneself, which transcends the dialectic of sincerity and bad faith” (Sartre 1992: 6, 474).
(Taylor Carman. The Concept of Authenticity. In: A Companion to Phenomenology and Existentialism. (2009). Ed. H.L. Dreyfus & M.A. Wrathall. p. 238)

Sartre heeft wel degelijk aan een ethiek van de authenticiteit gewerkt. Dit boek is verschenen onder de titel Cahier pour une morale (1983 postuum) en vertaald door David Pellauer in het Engels onder de titel Notebooks for an Ethics (1992) zoals we lezen. In dit werk schetst Sartre contouren van wat authenticiteit kan zijn.

Rather than aspiring to be anything, the authentic self aims only at transcending itself in an immediate engagement with the world: “The only meaningful project is that of acting on a concrete situation and modifying it in some way” (Sartre 1992: 475). The authentic consciousness no longer strives to be God, then, but commits itself instead to “a radical decision for autonomy” (Sartre 1992: 478). Of course, being authentic in this sense will still mean being engaged and autonomous, but only as an aspect of one’s facticity, not in-itself, not as a finally settled matter of fact to which one aspires selfconsciously in transcending oneself toward the world.
(Ibid. p.239)

Het is duidelijk dat de complexiteit van dit begrip, ook (juist) in deze uitleg voor veel studie vatbaar is. Deze korte studie heeft me ook nogmaals bewust gemaakt van de enorme hoeveelheid beschikbare literatuur rondom het begrip authenticiteit. In het licht van hetgeen ik hier beoog voert het echter te ver om er dieper op in te gaan. Er is aangetoond dat Sartre in zijn oeuvre zich nergens neerlegt bij het idee – ik heb ze althans niet gevonden en hier het tegendeel opgevoerd- dat kwade trouw onvermijdelijk behoort te zijn. Dat maakt dat de vraagstelling “Leg vervolgens uit dat Laura volgens Sartre toch onvermijdelijk te kwader trouw is” foutief is. Het wordt overigens allemaal nog merkwaardiger als we in ogenschouw nemen dat de eerste zin van de opgave luidt: “Volgens Sartre is te kwader trouw zijn een bedreiging voor authenticiteit.” Het antwoord wat moet worden gegeven in het tweede deel suggereert vervolgens dat authenticiteit helemaal niet mogelijk is -maar toch ook weer wel dus, want hoe kan het immers anders bedreigd worden…

(5) Dat er tenslotte een scriptie is verschenen (voor mij niet beschikbaar) waarin door een student wordt verdedigd dat kwade trouw een fundamentele betekenis heeft in Sartres filosofische gedachtegoed, is een open deur evenals dat kwade trouw een fundamenteel bestandsdeel is van Sartres bewustzijnsbegrip. De laatste zin (6) van deze verantwoording is een non sequitur. De conclusie volgt niet logisch uit hetgeen er is aangevoerd. Deze scriptie lijkt eerder een stroman. Daar kan ik dus ook geen aandacht aan besteden, buiten hetgeen ik reeds heb aangevoerd dat het niet blijkt uit Sartres intentionaliteit. En dan nog: alles is dan ambivalent, wat de stelligheid sowieso onder druk zet.

Wie tenslotte mij desondanks kan laten zien waar Sartre exclusief aangeeft in het eind van zijn werk onvermijdelijk aan kwade trouw te zijn overgeleverd en zich daar aan overgeeft, die zal ik met veel belangstelling proberen te begrijpen. Maar tot die tijd is dat voor mij onbestaanbaar.

Het vernietigde geheim van Anne Frank

Anne FrankAnne Frank heeft in haar dagboek enkele pagina’s afgeplakt omdat ze niet bedoeld waren om te lezen. Maar nu zijn deze pagina’s toch zichtbaar gemaakt door middel van moderne technologie.

Het is bekend dat Plato veel van zijn geschriften verbrandde, niet in de laatste plaats omdat hij er geen enkel vertrouwen in had dat generaties na hem het op juiste waarde zouden kunnen schatten. Franz Kafka verscheurde veel eigen werk en verzocht aan Max Brod zijn nalatenschap te vernietigen (die dat overigens niet deed) en Claude Monet versnipperde vele schilderwerken die hij had gemaakt. Ze wilden hun geheimen hebben. Dit zijn slechts enkele van de vele voorbeelden waarbij de auteur zichzelf kon verhouden tot zijn eigen werk. Anne Frank heeft dat zeer beperkt gekund. In haar dagboek lezen we wel een passage waarin ze aangeeft een beroemd schrijfster te willen worden. Op donderdag 11 mei 1944 noteert ze:

Je weet al lang dat mijn liefste wens is eenmaal journaliste en later een beroemd schrijfster te worden. Of ik deze grootheidsneigingen (of – waanzin?) ooit tot uitvoering zal kunnen brengen, zal nog moeten blijken, maar onderwerpen heb ik tot nu toe nog wel. Na de oorlog wil ik in ieder geval een boek getiteld Het Achterhuis uitgeven. Of dat lukt blijft ook nog de vraag, maar mijn dagboek zal daarvoor kunnen dienen.

In zekere zin is ze die beroemde schrijfster geworden, maar dan niet vanwege haar literaire kwaliteiten, maar dankzij de ongelooflijk tragische omstandigheden en haar haast uniek ontwapenende manier waarop ze daarmee is omgegaan. Anne Frank heeft ter voorbereiding van publicatie haar dagboek nog wel wat kunnen redigeren. Dat is echter niet meer dan een eenvoudige tekstredactie, waarbij ze soms hele stukken weglaat. Die vindt zij te privé en zijn dus niet bedoeld voor andermans ogen.

Het is nu een interessante kwestie hoezeer we ons na iemands dood schaamteloos kunnen verhouden tot diens werk. Er zijn geen heldere regels en er lijkt nauwelijks nog sprake van ethiek. Zijn er grenzen? Ik ontdekte er één in mezelf, nu bekend is geworden dat twee pagina’s uit de dagboekpapieren van Anne Frank zijn geopenbaard, die zij aan haar nalatenschap heeft geprobeerd te onttrekken omdat ze zich ervoor schaamde en het geheim wilde houden. De twee pagina’s ‘78 en 79’, komen uit het eerste bekende roodgeruite dagboekje dat Anne Frank schreef op 28 september 1942.

Directeur Ronald Leopold van de Anne Frank Stichting benadrukt dat de stichting zich verplicht voelde om de afgeplakte teksten openbaar te maken. “Het dagboek van Anne Frank wordt door miljoenen mensen gelezen. We vinden dat we nieuwe informatie moeten delen.”

Juist hier stuit ik op die grens. Deze argumentatie deugt niet. Zij schuurt zelfs. De schaamte van een jong meisje, dat naïef poogt deze te verhullen en wordt gelogenstraft door de techniek en de niet aflatende zucht naar ont-dekking dient niet tot vermaak van anderen. Ook niet voor miljoenen. Want waar komt deze ‘verplichting’ vandaan? Wat maakt het dat iemand zich verplicht voelt om de schaamte van een jong meisje te openbaren? De Anne die er toen was, wilde niet dat iemand het zou lezen, waarom kan dat niet gerespecteerd worden? Heeft ze ons niet genoeg te denken gegeven? Mag zij geen geheimen hebben?

Het is zelfs pervers te bedenken dat omdat het door miljoenen gelezen wordt, het daarom moet worden gedeeld. Alsof we te maken hebben met louter voyeurs die in dit hedendaagse tijdperk waarin er niets meer verborgen mag blijven en alles moet worden gedeeld, dit pathologisch exhibitionisme ook aan de geschiedenis moet worden opgedrongen.

Een jong meisje tegen de modernste technologie en de knapste onderzoekers, een vreselijke strijd. Niets zal geheim blijven en alles moet worden geopenbaard: ‘Alles op alles zetten we om je diepste geheimen bloot te leggen en je grootste schaamte.’

Het tegendeel zou hier echter het geval moeten zijn. Juist omdat miljoenen mensen dit lezen, moet je het verborgen houden omdat dit de wens van Anne Frank was. Het zou van een schitterend inzicht getuigen om een dertienjarig meisje daadwerkelijk een kwetsbaar dertienjarig meisje te laten zijn en niet te grabbel te gooien aan de nieuwsgier van al die lezers. Deze ontdekking -voor zover ze ont-dekt had moeten worden- had weer verborgen moeten worden, juist om ook onze verbeelding te behouden naar de leefwereld van een dertienjarige Anne Frank. Het ontwapenende van Annes schrijven zit er tegelijkertijd in dat ze ook geheimen kan hebben en zich schamen mag -hoe belegen ook-, zoals wij ons schamen, onze geheimen hebben en dit alles verborgen houden. Dat maakt haar menselijk, dat maakt haar uniek. Dat moet je zo laten.

Dit nu alles met veel trots openbaren, is daarom absoluut geen eerbetoon en het vergt slechts een weinig geestkracht om met Anne in gesprek te gaan en haar te vragen: ‘Waarom heb je dat afgeplakt Anne?’ Waarop ze antwoordt: ‘Opdat jij het niet lezen zal en het mijn geheim blijft.’
‘Akkoord, dat respecteer ik…

De homo-troef als marketingmachine. Of de hysterie van de vrije provocatie

Een polemiek voor dovemansoren

Wie filosofisch of maatschappijkritisch naar de samenleving en haar hysterische beslommeringen kijkt, treft al te vaak het tragische lot om slechts nog op de puinhopen tussen de optrekkende rook iets verstandigs te kunnen roepen hooguit aan een enkeling die het verstaan wil, maar vaak eerder aan dove herrieschoppers die meer geïnteresseerd zijn in de mogelijkheid van een volgende opwinding.

De gewraakte advertentie

Dat is niet anders het geval nu het voorheen nauwelijks bekende merk Suitsupply enige tijd geleden op het idee kwam marketing te bedrijven met homoseksualiteit. Natuurlijk niet omdat ze hun winst vervolgens doneren aan organisaties ter bevordering van homoseksuele emancipatie -daar is werkelijk geen aanwijzing voor te vinden-, maar omdat ze beseffen dat het niet hele moeilijke psychologie is te begrijpen hoe je misbruik kunt maken van domme mensen met basale principes die zich laten leiden door beroepsprovocateurs.

Wie niet sterk is moet immers slim zijn. Het is oneindig eenvoudiger om aandacht te genereren met stereotype, oppervlakkige, platte, seksuele of te verwachten aanstootgevende content, dan met het tegenovergestelde daarvan. Suitsupply parasiteert op de doorgeslagen seksualisering van de samenleving en de hypergevoeligheid van de gelijkheidsprofeten, en dat onder het opzichtig valse alibi alsof het een commercieel bedrijf om de discussie van homoseksuele acceptatie te doen zou zijn. Dat is een grove belediging voor ieder weldenkend mens zou je zeggen, maar het wordt gegeten als zoete truffel.

Nu is het de vraag wat aanstootgevender is. Een bedrijf dat dweept met homoseksualiteit waarbij je je werkelijk moet afvragen of ze de homogemeenschap er een dienst mee bewijst –je zult immers maar de ongevraagde onoprechte steun van een pantalonverkoper in je gezicht geduwd krijgen-, of de ontstellende hitserigheid van de lui die hier een rel van maken en hun hele existentie ontlenen aan de mogelijkheid het onrecht van de daken te kunnen schreeuwen.

Ik neig naar het laatste. Zeker, het is pervers om homoseksualiteit te misbruiken voor commerciële aandacht, maar ach – dat is in andere gevallen ook al zo vaak gebeurd en het is nu eenmaal hoe reclame experimenteert binnen de grenzen van de wet. Maar de ondraaglijk lichte voorspelbaarheid van de mensen die zogenaamd aanstoot nemen aan ‘de intolerantie’ ten aanzien van homoseksualiteit en daarvoor op de een of andere merkwaardige wijze altijd een breed podium weten te vinden, is toch het werkelijke probleem wat deze kwestie blootlegt. Want er is toch inmiddels een niet meer te ontkennen maatschappelijk mechanisme aan het werk waardoor ieder onbeduidend minderheidsfenomeen met een opgewonden en opgeklopte mensenrechtensaus wordt overgoten, waardoor een eigenlijk vraagstuk niet anders als een karikatuur kan worden bekeken in plaats van een reëel probleem.

Ik geloof overigens net zomin als in de oprechtheid van deze schreeuwers tegen dit zogenaamde onrecht als ik in de oprechtheid van de hemdenverkopers geloof. Naar verluid zijn er maar liefst 30 van de 5000 posters beklad of vernield. Meer krijg ik niet boven water. Dat komt dus neer op zo’n 0,6 % en dat is klaarblijkelijk meer dan genoeg aanleiding om de sociale media op gang te trekken en de met geweeklaag omklede vraag te poneren waarom we toch zo’n homofoob land zijn en hoezeer toch de emancipatie van homoseksuelen nog ergens in de middeleeuwen is blijven hangen. Dat levert dan weer ontiegelijk veel reacties op en zo is weer een nieuwe hysterie geboren waarbij iedere nuance wordt overschreeuwt door middelmaat van gedachteloze doorlinkers en meelopers die niet beseffen dat ze voor de kar van een commercieel bedrijf zijn gespannen en de mensen die bestaan bij de gratie van clicks.

Van die 0,6% gemolesteerde posters is het sowieso de vraag hoeveel daarvan daadwerkelijk gemotiveerd is door homofobie. Ik acht de kans vele malen groter dat in die 0,6% een hoop aandachtszieke gevallen zitten die door de media-aandacht zijn gegenereerd. Het is immers oneindig veel interessanter om iets te slopen wat oneindig veel aandacht oplevert, dan om iets te slopen waar niemand naar om kijkt en het plaatselijke suffertje nog niet haalt. Verder maakt het ook allemaal niet uit of de mannen in de advertentie homoseksueel zijn, of wat de relatie is tussen de fabrikant en homoseksualiteit. En ieder tegengeluid met betrekking tot de samenleving die al haar onschuld offert aan de openlijke seksualisering van mannen en vrouwen, wordt vakkundig overschreeuwd en overladen met drogredenen of anders wel overspoelt door pavlov-reacties op sociale media.

Het blijft voor mij de vraag of het mogelijk is om dit mechanisme een halt toe te roepen desnoods met het wapen van de ironie, of dat we zijn overgeleverd aan die constante zinledige opwinding, waarbij het geschreeuw en de dwangmatigheid iedere vorm van nuance of bedenking vernietigt en alles van waarde weerloos maakt. Ik ben er somber over en ik heb ook geen idee waar de oplossing begint. We lijken terecht te zijn gekomen in een oververhitte zelfbewuste door egologie gedreven samenleving, waarbij de gelijkheidsgeilheid zelfs als er nauwelijks ernstige aanleiding voor is toch alle ruimte krijgt om breed uit het ego bevestigd te krijgen. Het ergste is dat het ten koste gaat van werkelijke problemen die vele lagen dieper liggen dan het slopen van een paar posters en dat de mensen die onder echte homofobie te lijden hebben gevangen zitten tussen enerzijds de commercie en anderzijds de karikatuur van de vrije provocatie. Zie daar: Emancipatie anno 2018.

 

___________________________________________________________________________

Nederlandse media over het protest. Een kleine greep.

De Gelderlander – Demonstratie op Keizer Karelplein tegen posters Suitsupply: ‘Het grenst aan porno’
Algemeen Dagblad – Demonstratie in Nijmegen tegen posters Suitsupply: ‘Het grenst aan porno’
Jalta – Homofobe katholieken krijgen kusje van eigen deeg
Reformatorisch Dagblad – Protest tegen zoenende mannen Suitsupply
Nederlands Dagblad – Protest tegen zoenende mannen op poster
Metro – Zoenend tegengeluid voor anti-Suitsupply protest
Elsevier – Nog altijd oproer door Suitsupply-poster: voor- en tegenstanders demonstreren
De Gelderlander – Nijmeegse tegenactie blaast protest tegen ‘vulgaire’ posters Suitsupply weg
PowNews – Anti-homoprotest draait om naar pro-homoprotest.
GeenStijl – ChristenUnie haat gays. Hugo Bos haat gays
Joop.nl – Protest conservatieve katholieken in Nijmegen tegen homovriendelijke zoenposters
Reformatorisch Dagblad – Nijmeegse lhbt’ers verjagen rooms-katholiek protest tegen Suitsupply
Pauw – Campagne Suitsupply leidt tot demonstraties in de straten van Nijmegen
GaySite.nl – Protestacties voor en tegen ‘homoposters’

Buitenlandse media over het protest. Een kleine greep.

De Standaard – Heisa in Nederland: ‘Wij vinden het gewoon erg dat hier twee homoseksuelen staan te zoenen’
Objektiiv.ee – Seksuaalhälvikud ründasid Hollandis sodomiitliku reklaamikampaania vastu meelt avaldanud katoliiklasi
TFP.org – LGBT Activists Disrupt Peaceful Demonstration Against Homoerotic Ads
PCh24.pl – Holandia: agresja „piewców tolerancji” wobec obrońców rodziny
Kultur und Medien Online – Niederlande: Christliche Demonstranten massiv von LSBTI-Aktivisten bedrängt
ChurchMilitant.com – Dutch Catholics Brave Gay Activist Blitz
LifeSiteNews.com – LGBT activists physically attack Dutch Christians protesting erotic ads

Ik kan uw grap nog zo misselijkmakend vinden, maar ik zal uw recht verdedigen om die te uiten

Aan verlichtingsdenker Voltaire (1694-1778) wordt vaak het gezegde Ik kan uw mening nog zo weerzinwekkend vinden, maar ik zal uw recht verdedigen om die te uiten toegeschreven. Ten onrechte, want nergens wordt het bij Voltaire aangetroffen. Dat is ook niet erg, want het gezegde heeft een grote vrijdenker nodig om als citaat indruk te maken op momenten dat het nodig is. Dan maakt het eigenlijk ook niet veel uit dat Voltaire zelf nogal selectief was in datgene wat hij verdedigde.

Geheel naar de maatstaven van de 21e eeuw en met de discussie van vandaag de dag, zou ik echter zo vrij willen zijn -om als vrijdenker- het gezegde iets aan te passen in de richting van de humor:

Ik kan uw grap nog zo misselijkmakend vinden, maar ik zal uw recht verdedigen om die te uiten.

Ik sluit overigens niet uit dat Voltaire dat zo gezegd heeft, want de nodige satire en plat leedvermaak waren hem niet vreemd. Ik zou het echter ook zelf kunnen beweren, wat mij ertoe brengt dat ik het moet opnemen voor een bijzondere casus die de verdedigende pen verlangt. Wat is namelijk het geval?

Foto: NOS.nl

Foto: NOS.nl

Afgelopen tijd was er volop aandacht voor Bo van Spilbeeck. Voor wie dit hoe onwaarschijnlijk ook heeft gemist: deze man is bekend van de Belgische televisie en heeft aangekondigd voortaan als vrouw door het leven te gaan. Dat daar ongelooflijk veel media-aandacht voor moet zijn is een hele andere discussie, maar de heren van Voetbal Inside hadden bedacht hier een parodie aan te hangen. Zodoende zat op enig moment analist René van der Gijp als ‘zijn nieuwe zelf’ Renate met een blonde pruik aan tafel. Het ging zelfs nog enkele minuten serieus over voetbal.

De kritiek op deze vertoning is enorm en ik schrijf dit nog voor de uitzending die dadelijk begint (5/2/18). Sponsoren zouden hun handen af moeten trekken van het programma. RTL zou de heren de laan uit moeten sturen. Een publiekelijke knieval en oprechte excuses zouden passen roept D66. Ik zou een hele bloemlezing kunnen geven van allerlei boze bekende Nederlanders die hun afkeuring hebben uitgetwitterd over deze vertoning. Dat is tijdverspilling, maar ik waarschuw al die mensen wel zich niet richting het Zuiden te begeven komende dagen, want de kans dat ze daar door allerlei vormen van parodie worden gekwetst is te groot.

Op de een of andere manier proberen mensen hier dus druk uit te oefenen om repressieve censuur voor elkaar te krijgen. Zoals in de middeleeuwen bepaalde clowntjes terechtgesteld werden omdat de koning ze eerder beledigend vond dan geestig, zo moeten de mannen van Voetbal Inside hangen omdat een aantal mensen hun humor niet pruimt. Dezelfde mensen die de mond vol hebben van progressieve emancipatie, gedragen zich dus als middeleeuwse koningen. Dat is natuurlijk volkomen absurd!

En juist in het absurde schuilt hier het begrip voor dit voorval. Allereerst geloof ik niet dat hier werkelijk een individu wordt aangevallen. Zeker, het verwijst weliswaar naar Van Spilbeecks comming out, maar de  grap gaat meer over het fenomeen op zich: als man na jaren van gezinsvorming als vrouw te willen leven. Dat is een bijzondere en ongetwijfeld oprechte keuze (en ik zou Voltaire weer in een variant kunnen aanhalen), maar het is voor de buitenstaander ook iets onwerkelijks, iets wat strijdig met lijkt de rede, iets volkomen absurds. Let wel goed op: De keuze is niet absurd, maar hoe die keuze gemaakt kan worden.

Dat is hetgeen waar velen niet bij kunnen. Dat is iets bijzonders, iets excentrieks en welhaast iets ongemakkelijks. En waar de spreektaal bij het ongemakkelijke spoedig haar grens bereikt, begint die van de satire. Dat is een taal waarmee men zich veel eenvoudiger verhoudt tot het ongemakkelijke en het onbegrijpelijke. Het kan dus goed een vorm van onbeholpenheid zijn -want dat was het natuurlijk-, maar het is vooral volstrekt ongevaarlijk. Men aanvaardt simpelweg het absurde met humor, omdat het op zijn eenvoudigst niet anders kan.

Het is veel gevaarlijker dit de kop in te willen drukken. De enige mening die niet te verdedigen is, is dat men ergens de draak niet mee mag steken. Want zo iemand van man tot vrouw wil worden, zo moet ook daar de draak mee kunnen worden gestoken. Vele mensen, en ik geloof dat dit een van de vele gedaanten is van domheid, steken vooral hun tijd in het bestrijden van datgene wat ze niet bevalt. Het is echter juist een absolute vorm van progressief denken om van datgene wat je niet bevalt een grap te maken of veel beter nog het zelfs te verdedigen. En wat dus betreft Renate; ik weet zeker dat Voltaire er nog een schepje bij had gedaan.

 

Kijk hier het fragment terug:

Lees ook: https://www.ad.nl/binnenland/minister-wil-in-gesprek-met-derksen-over-homo-uitspraken-doet-veel-mensen-pijn~a3a409e2/

Het kan natuurlijk ook helpen vooral niet de zaak te blijven voeden 😉

Determinisme, perfecte voorspellers en een spelletje schaak

Determinisme, perfecte voorspellers en een spelletje schaak

Nadenken over determinisme is een garantie voor discussie. Niet alleen is het een oneindige bron voor verwondering en fantasie, maar ook voor verwarring en bevreemding. Hoewel er ongelofelijk veel over gepubliceerd is, is het onderwerp voor leken op een basaal niveau spannend genoeg om eens stevig de gedachten te verzetten.

In deze bijdrage bespreek ik kort enkele van de vele moeilijkheden die samenhangen met het determinisme, waarbij ik in het bijzonder inga op de voorspellingsparadox van Ardon Lyons vergeten artikel uit 1959 (Mind 68 (272):510-517), waarin hij onder andere de proefwerkparadox oftewel de hangman-paradox becommentarieert.

Het veronderstellen van een perfecte voorspeller
Een eerste moeilijkheid die samenhangt met het harde determinisme waarbij er geen vrije wil bestaat, is dat een perfecte voorspeller moet worden aangenomen. Filosofen voeren daartoe of God op (bijvoorbeeld Anicius Boëthius) of een demon (Pierre-Simon Laplace). Deze figuur is sub specie aeternitatis considerare alwetend en kent van iedere atoom op ieder moment de exacte plaats. Als we de bezwaren van de kwantummechanica voor het gemak vergeten, dan is deze figuur in staat om voor x op moment A aan te geven wat x op moment B doet.

Het is enigszins vergelijkbaar hoe het bijvoorbeeld in de wis- en natuurkunde mogelijk is als we alle mogelijke variabelen kennen om aan de hand van een formule te voorspellen hoe een bal van een helling zal vallen. We zien dan de bal op moment A en weten dan al waar hij zich op moment B zal bevinden, ook al is hij daar nog niet aangekomen. Op basis van een formule kunnen we dus met de kennis van de variabelen de toekomst van de bal voorspellen.

Schaken met de perfecte voorspeller
Nu, het wonder geschiedt dat ik op een dag ontwaak en mij in een kamer bevind met daar op een stoel gezeten de Demon van Laplace. Deze voorziet alle toekomstige gebeurtenissen, dus ook die van mij. Op een tafel staat een schaakspel, en ik vraag aan deze vriendelijke Demon of hij een spel met mij zou willen spelen.

Laplace DemonDemon: “Graag, ik wist dat je dat zou vragen.”
Ik: “Akkoord. Ik ben benieuwd wie er gaat winnen.”
Demon: “Dat weet ik al. Ik zie immers alle toekomstige gebeurtenissen voor me.”
Ik: “Dat is waar ook. Dat was ik bijna vergeten. Goed, het lot heeft bepaald dat ik de kleur mag kiezen. Weet je welke kleur ik zal kiezen?”
Demon: “Ja, dat weet ik ook. Ik zie immers ook al jouw toekomstige handelingen.”
Ik: “Aangezien het toch al bekend is, kun je het me vast wel vertellen.”
Demon: “Natuurlijk kan ik dat. Je zult in dit spel met zwart spelen.”

Alternatieve mogelijkheden en ultieme oorzaak
Het is duidelijk welke paradox er ontstaat naar aanleiding van bovenstaande dialoog. Het lijkt alsof de Demon met zichzelf in tegenspraak raakt zodra hij mij zijn toekomstige kennis onthult. Als hij immers de toekomst voor zich ziet, waarbij ik met zwart speel, dan is het feit dat hij mij dit mededeelt voor mij voldoende om met wit
te gaan spelen. Om dan te zeggen dat hij dit voorzag, is in strijd met het feit dat hij voorzag dat ik met zwart zou spelen.

Ardon Lyons oorspronkelijke argument, dat iets soortgelijks voorstelt met een kaartspel, stelt dan dat ik een vrije keuze heb, waarbij mij een hoeveelheid mogelijkheden voor ogen staan, waarbij ik zelf de ultieme oorzaak ben van mijn handelen. Dat betekent dus dat de Demon niet kan weten wat ik kies, omdat ik zelf niet in een causale relatie sta. Ik ben een onbewogen beweger: met mijn vrije wil kies ik op enig moment een handeling, die nooit door iemand voorzien kan worden, behalve door mijzelf. En als die wel voorzien zou kunnen worden, dan daag ik daarbij deze voorziener uit zijn kennis met mij te delen. En hoewel deze voorziener dit had voorzien, zal hij moeten erkennen dat het beantwoorden van deze vraag betekent dat hij met zichzelf in tegenspraak raakt. Wat mij vervolgens tot de conclusie brengt dat de toekomst klaarblijkelijk niet vastligt, want die zou onafhankelijk moeten zijn van welke gebeurtenis dan ook.

Enkele bezwaren kort uiteengezet
Het is de vraag of de bovenstaande paradox ook daadwerkelijk vrije wil aantoont of slechts de beperking van de Demon: het determinisme is waar, maar de perfecte voorspeller moet daartoe eeuwig zwijgen.

Aan de andere kant, de perfecte voorspeller heeft nog wel meer problemen dan alleen het eeuwige zwijgen. Als ik bijvoorbeeld een bal wil wegen, dan moet ik dat op een weegschaal doen. Stel dat die weegschaal tot in de gram nauwkeurig is en hij het gewicht van de bal aangeeft als 371 gram, dan is dat helder, maar wellicht niet voldoende om er perfecte voorspellingen mee te doen. Daarvoor moet ik namelijk het exacte gewicht van de bal weten. Met andere woorden, ik heb een nauwkeurigere weegschaal nodig. Maar bestaat die weegschaal wel? Telkens wanneer ik de weegschaal in zijn nauwkeurigheid aanpas bijvoorbeeld tot 10 nullen achter de komma, ontdek ik dat het nog nauwkeuriger kan: tot in het oneindige. Zelfs als we aannemen dat de perfecte voorspeller een perfecte weegschaal tot zijn beschikking heeft, dan is het nog maar de vraag of mijn eigen complexiteit überhaupt te wegen is: misschien voorziet de Demon wel mijn toekomstige handeling, maar slechts binnen een microseconde omdat ik oneindig complex ben en daarom onvoorspelbaar ben voor de langere termijn. Misschien is het denken een ongrijpbare variabele die de demon telkens ontsnapt.

Hoe dat ook zij, eenieder mag zich vrij voelen zijn eigen gedachten hierover te laten gaan!

Het failliet van de groet: de NS en haar ‘Beste Reizigers’

Of: Hoe het waanzinnige tot waanzin drijft

Om luid voor te dragen, bij voorkeur in de Stiltecoupé

De Nederlandse Spoorwegen bieden veel schitterends om over te klagen. Stiltecoupés waar mensen je klappen willen verkopen als je ze vriendelijk vraagt hun domme klep te houden voor 5 minuten. Een spoorbeheerder die niet klaar is voor de winter en er één schaamteloze bende van maakt. Treinmachinisten die bij het verkeerde spoor staan te wachten en je weer een aansluiting mist. Eindeloze vertragingen, altijd onverwacht, altijd onbegrijpelijk en altijd ongelegen. Vervelend, heus!

Voor mij is dat echter om te lachen. Haha! Kinderspel, kan gebeuren!

Maar nu hebben ze me toch te pakken lijkt het. In hun zoektocht me tot krankzinnigheid te brengen, moet ik bekennen dat ik begin te kraken. Maanden heb ik getracht me te vermannen, maar het gaat niet. Zoals Grote Broer in Orwells 1984 Winston Smith op de knieën kreeg, begin ik mezelf te verliezen. Laat ik ter zake komen en beloof me dat u het ernstig neemt. Het is oprecht.

Ik verdraag de weerzinwekkende computerstem van de NS niet. En dan vooral niet die afgrijselijke groet die ze aanhoudend uitkotst. De belegen stem die iedere mededeling begint met “Beste reizigers” en dan vervolgt met “Dit is een bericht voor reizigers naar (…)”. Als het toontje klinkt voor het moment dat ze gaat spreken, breekt mij het zweet al uit en ontwaar ik in mijzelf agressieve neigingen, eenzaamheid en wanhoop. Heb medelijden en stel de volgende situatie voor:

Het is met grote regelmaat een chaos op Utrecht Centraal. Uitvallende treinen, kapotte wissels, onduidelijke storingen, het bekende werk. Onlangs en niet voor het eerst moest ik een half uur wachten op Utrecht vanwege zo’n onduidelijke storing waar het hele land last van had. Dat betekende dat ik in 30 minuten tijd een aaneenschakeling van wel vijftig maal hoorde “Beste reizigers”. “Beste reizigers!”. “Beste reizigers!!”. “Beste reizigers!!!”

Er kwam geen einde aan. Wee de ongelukkige die zijn werk heeft op een station! De ene na de andere zinledige mededeling werd aan elkaar geregen en allen vingen ze aan met deze zelfde idiote groet die mij telkens harder in de oren klonk. Ik waande me in A Clockwork Orange waarin ik op een gruwelijke manier geconditioneerd diende te worden door het Systeem, behalve dat ik toch een brave jongen ben. Wat heb ik verkeerd gedaan? Zeg het me dan! Zeg het me dan toch! Hoe stop ik deze waanzin!

In de duizenden malen dat voor mij het “Beste reizigers” klonk, heb ik schichtig en vlot om me heen gekeken naar al die andere ongelukkigen die overspoeld worden met de opperste lelijkheid van de vreselijkste herhaling. Maar ik zie niets. Ik zie geen vertwijfeling, ik zie geen wanhoop. Ik krijg geen oogcontact, geen hoofdschuddend knikje wat alles goed maakt.

Hoe is het mogelijk dat mensen hier zo gelaten over lijken? Is dat het gevolg van lang geoefende totale afzondering in de openbare ruimte? Is dat waar die lege blik vandaan komt van al die mensen die naar een scherm turen en hun oren bedekt hebben met grote koptelefoons? Is dat de enige manier om de lelijkheid te ontsnappen, middels een gruwelijk masker? Ik begrijp niet wat de mensen doen. Hoe vullen ze hun leven? Kun je eigenlijk wel het leven vullen?

In een dieper moment heeft het me nog even gebracht tot het wezen van de groet. Maar naarmate ik daar langer over nadacht, werd ik meer ontredderd. Dit “Beste reizigers” heeft niets van doen met een groet. Het is het failliet van de groet. Het is belaste opdringerigheid. Het is de absolute anti-groet. Het is niet oprecht, het is niet hartelijk, het is niet functioneel, het is niet zinvol en het is al helemaal niet gedragen door het personeel.

Want in al die lucht en leegte, hoor ik telkens met scherpe en niet aflatende belangstelling de conducteur aan in zijn omroepberichten in de trein. Het warme “Dames en heren, goedendag!” klinkt daar nog vrijwel consequent als een klok door de luidsprekers. En dan vooral omdat het een stil protest is tegen de dwingende en drammerige elite.

Ik sprak er pas een conducteur over aan bij het uitstappen. “Ja, erg he?” zei hij. “Alsof ze allemaal gek zijn geworden!”
Hij klonk als een verzetsstrijder. “Nou, ik laat me niet gek maken!” riep hij, en beende vastberaden verder.

Ik hoop dat ik zo sterk ben als deze man en dat ze me er niet onder krijgen. Ik wil niet gek worden! Ik ben echter bang dat de enige manier is me volledig af te zonderen in de openbare ruimte. Blik op oneindig. Oren dicht.

Maar dan hebben ze misschien al gewonnen. Dan hebben ze gewonnen…

__________________________

Lees ook: Nadere bedenkingen bij genderneutrale begroeting

Filosofische kruimels XXIV

Voor de filosofiekalender van het filosofiemagazine, verschenen in 2017 weer 12 kruimels van mijn hand. Voor wie ze gemist heeft, er nooit tegenaan is gelopen of gewoon nog eens na wil lezen, hier de teksten integraal. Deel XXIV van XXIV.

En toch kan het niet

‘Morele oordelen zijn over het algemeen het resultaat van snelle, automatische evaluaties, ook wel intuïtie genoemd.’
Jonathan Haidt in The Emotional Dog and Its Rational Tail: A Social Intuitionist Approach to Moral Judgment (2001)

Veel theorieën over ethiek gaan ervan uit dat morele oordelen stoelen op redenen. Moraliteit leunt dan op ons vermogen om een weloverwogen, rationele keuze te maken. In de sociale psychologie wijst verschillend onderzoek er echter op dat redenen helemaal geen grondslag vormen voor ons morele oordeel, maar dat iets als intuïtie dat doet.

Neem het volgende voorbeeld uit een artikel van Jonathan Haidt (1963-). Julie en Mark zijn broer en zus en reizen samen door Frankrijk. Tijdens een nacht bij het strand besluiten ze dat het interessant en leuk zou zijn als ze met elkaar naar bed gaan. Julie slikt al de pil, maar Mark gebruikt voor de zekerheid een condoom. Het blijkt voor beiden een erg fijne ervaring, maar ze besluiten het nooit meer te doen. Ze beschouwen die nacht als hun gezamenlijke geheim, waardoor hun band nog sterker is geworden. Is het in orde dat ze met elkaar naar bed zijn geweest? Veel mensen vinden van niet, maar redenen blijken ze er niet voor te kunnen geven. Immers, zwangerschap en emotionele schade zijn uitgesloten. Wat rest is morele intuïtie: ‘Ik kan het niet uitleggen. Ik weet gewoon zeker dat dit verkeerd is.’ Weet u het ook zeker?

___________________

Algemeen denken is Katholiek begraven

‘Waarom is er überhaupt iets en niet eerder niets? Deze vraag heeft Leibniz gesteld, en Schelling heeft ze gesteld en Heidegger heeft ze opnieuw gesteld. Maar ook deze vraag moet men niet stellen. Maar men kan ze stellen.’
Bernhard Welte (1979). Die Frage nach dem Warum –die Frage nach Gott? In: Der Atheismus: Rätsel, Schmerz, Ärgernis; Antwort des Glaubens.

Bernhard Welte (1906-1983) was hoogleraar christelijke religiefilosofie aan de Universiteit van Freiburg. In het Engels is zijn werk nauwelijks vertaald en in het Nederlands vindt men hooguit enkele vertaalde katholieke meditaties. Volgens Welte-kenner Bernhard Casper (1931-) echter is het werk van Welte één van de belangrijkste ingangen om de religieuze betekenis van de wereldwijd vertaalde filosofie van Martin Heidegger (1889-1976) te begrijpen. Welte interpreteert Heidegger als een religieus zoekend denker, waar de hedendaagse interpretatie van Heidegger vooral zijn humanistische en seculiere filosofie lijkt te benadrukken. Heidegger, hoewel ooit voorbestemd om katholiek priester te worden, had eind jaren 20 afstand genomen van het christendom. Toch, Heidegger werd op eigen verzoek op katholieke wijze begraven in 1976. En het was Bernhard Welte die op uitdrukkelijke wens van Heidegger de grafrede uitsprak.

___________________

Kerstgedachte

‘Luister, trotse rijkaard die landgoed aan landgoed rijgt, die overal huizen, landhuizen en paleizen bouwt. (…) Als je je Vorst erkent, bij wie je in dienst bent getreden, dan moet je ook zijn voorbeeld durven volgen en je voor je eigen instelling schamen.’
Desiderius Erasmus. Uit de Parafrase van Lucas. In: Theologie (2015)

Wat we weten over de geboorte van Christus, is voornamelijk gestoeld op wat Lucas ons vertelt in zijn evangelie. De historische geloofwaardigheid van het verhaal wordt tegenwoordig tot in detail betwist. Was er een keizerlijk bevel van Augustus? Is Jezus in Bethlehem geboren? Volgens de theologische traditie is Lucas echter juist de betrouwbaarste evangelist. Volgens Ambrosius volgde Lucas meer de feiten dan de doctrine. Theophylactus van Bulgarije komt tot eenzelfde conclusie en Thomas van Aquino en Nicolaas van Lyra stellen dat Lucas kritisch historisch te werk ging. Een gelijkwaardige maar vrijere opvatting van Lucas vinden we bij Desiderius Erasmus (1466-1536). In de zogenaamde Parafrasen vertelt Erasmus het Lucasevangelie in eigen woorden. Erasmus laat het wonder van de geboorte zeker niet ongenoemd, maar maakt in zijn uitgebreide vertelling wat veel weg heeft van een commentaar, gebruik van de gelegenheid om erop te wijzen dat het kerstfeest vooral een feest van nederigheid is. Overdenk de Christus, geboren uit armoedzaaiers, verscholen in een donkere hoek van een stal!

Los van de historische betrouwbaarheid van het kerstverhaal, een tijdloze boodschap.

©Veenmedia.nl

______________________

Zie ook:

Filosofische kruimels XXIII
Filosofische kruimels XXII
Filosofische kruimels XXI
Filosofische kruimels XX
Filosofische kruimels XIX
Filosofische kruimels XVIII
Filosofische kruimels XVII
Filosofische kruimels XVI

Filosofische kruimels XV
Filosofische kruimels XIV
Filosofische kruimels XIII
Filosofische kruimels XII
Filosofische kruimels XI
Filosofische kruimels X
Filosofische kruimels IX
Filosofische kruimels VIII
Filosofische kruimels VII
Filosofische kruimels VI
Filosofische kruimels V
Filosofische kruimels IV
Filosofische kruimels III
Filosofische kruimels II
Filosofische kruimels I

Filosofische kruimels XXIII

Voor de filosofiekalender van het filosofiemagazine, verschenen in 2017 weer 12 kruimels van mijn hand. Voor wie ze gemist heeft, er nooit tegenaan is gelopen of gewoon nog eens na wil lezen, hier de teksten integraal. Deel XXIII van XXIV.

Beschaving op het rechte pad

‘Er kan geen redelijk vermoeden van schuld zijn aan een strafbaar feit wanneer een kleurling hard komt aanlopen uit de richting van een als drugscafé bekendstaande horecagelegenheid.’
Arrest Hof Amsterdam. 3 juni 1977, nj 1978, 601.

Veel ethische problemen binnen het recht hangen samen met het zogenaamde demarcatiecriterium: waar leggen we de grens? Zo is het voor velen duidelijk dat je iemand niet mag martelen om hem tot een bekentenis te dwingen. Maar mag je wel alleen dreigen met martelen? Niet volgens het Europese hof voor de rechten van de mens dat een politiecommissaris terechtwees die hierdoor achter de verblijfplaats van een (al vermoord) jongetje was gekomen. Wellicht minder ernstig, maar wat ook niet mag volgens de Hoge Raad der Nederlanden is een verdachte de steen op zijn schoot leggen waarmee hij het lijk zou hebben verzwaard. Ook mogen rechercheurs geen foto’s van vrouw en kinderen van de verdachte ophangen rond foto’s van een slachtoffer. Het doen van valse beloftes is ook omstreden (Zaanse verhoormethode) en wanneer een donker gekleurde man uit een verdacht café wegrent, dan heeft de politie geen enkele grond om hem staande te houden (arrest hollende kleurling). In het hedendaagse recht heiligt het doel niet altijd de middelen.

En misschien is dat juist wat we beschaving noemen…

___________________

Gadegeslagen door Kierkegaard

‘Op een avond zat ik na te denken over de oorsprong van het kwaad, toen ik ineens inzag dat het bij alles niet op de gedachte maar op de geest aankomt, en dat er een kwade geest bestond.’
Adolph Peter Adler (1843). Enkele preken.

Sommige mensen danken hun eeuwige roem voor wat het waard is, voornamelijk aan anderen. Zo ook de Deense theoloog Adolph Peter Adler (1812-1869). Adler was aanvankelijk een gedreven verkondiger van het gedachtegoed van G.W.F. Hegel. Na een promotie en wat colleges over objectieve logica besloot hij predikant te worden. In 1843 verscheen van zijn hand de bundel Enkele preken. Adler beweert in zijn voorwoord dat hij tijdens het schrijven een bezoek van Christus kreeg die hem inzicht gaf in de oorsprong van het kwaad. Christus gebood hem alle hegeliaanse onzin af te zweren en zich alleen nog aan de bijbel te houden. De geestelijke elite die de preken meer de uitdrukking van een krankzinnige vond dan geleid door Christus, kon het allemaal niet zo waarderen en dwongen hem tot ontslag.

Dit alles zou een curiositeit zijn geweest als het niet met veel interesse gadegeslagen was door Søren Kierkegaard (1813-1855). Kierkegaard begint in 1846 aan een studie over het fenomeen Adler en de mogelijkheid van religieuze waanzin, waar hij de rest van zijn leven aan blijft sleutelen. Pas in 1872 wordt het werk postuum uitgegeven. Het is niet uitgesloten dat Kierkegaards jarenlange fascinatie erin ligt dat hij Adler zag als zijn mislukte zelf.

___________________

Mijmeren over verdwijnen

Spion. Ik loop voortdurend te loeren of ze mijn andere ik al in de gaten hebben.’
J.A. Emmens (1980). Verzameld werk, deel I: Gedichten en aforismen.

Jan Ameling Emmens (1924-1971) was hoogleraar kunstgeschiedenis in Utrecht en is vooral bekend van zijn poëzie en kunstfilosofie. In het Verzameld werk (1979-1981) is een bundel aforismen opgenomen waar we de overpeinzer Emmens leren kennen: scherpzinnig, cynisch, zwaarmoedig,  teleurgesteld over het leven en angstig voor alles. Zo is hij bang dat anderen hardop zullen zeggen wat hij al over zichzelf weet, namelijk dat hij niets weet. Hij durft niet naar buiten. Hij voelt zich een ongewenst en emotioneel verwaarloost kind en schrijft: ‘Mijn vader was geen man, mijn moeder geen vrouw en ik geen kind.’ Het leven is bij Emmens ‘de vakantie van de dood’. Hij mijmert over een verdwijnmachine en alles wat hij vreselijk vindt, betrekt hij onmiddellijk op zichzelf.

Wie zoekt naar een lichtpuntje in de existentiële vertwijfeling van Emmens, zal verder moeten zoeken dan wat hij in zijn aforismen heeft nagelaten. ‘Ik denk dat zij denken dat ik niet besta’, schrijft Emmens, ‘maar dat wil ik ook niet, denk ik.’ Op 12 december 1971 houdt het bestaan daadwerkelijk op. Emmens stapt uit het leven door zich te verhangen aan een trapleuning.

_________________________

©Veenmedia.nl

 

Filosofische kruimels XXII

Voor de filosofiekalender van het filosofiemagazine, verschenen in 2017 weer 12 kruimels van mijn hand. Voor wie ze gemist heeft, er nooit tegenaan is gelopen of gewoon nog eens na wil lezen, hier de teksten integraal. Deel XXII van XXIV.

Pasen

‘In die tijd leefde Jezus, een wijs man, voor zover het geoorloofd is hem een man te noemen. Hij verrichtte namelijk daden die onmogelijk geacht werden, en hij was leermeester van mensen die met vreugde de waarheid tot zich namen. (…) Hij was de Christus.’
Flavius Josephus in De oude geschiedenis van de Joden (vert. 1996)

De Romeins-Joodse geschiedschrijver Flavius Josephus (37-100) publiceerde met zijn Oude geschiedenis van de Joden (94) een lijvig historisch overzicht waarin het naar eigen zeggen onontkoombaar was een substantiële hoeveelheid filosofie over het ontstaan van de wereld op te nemen. De beroemdste passage uit het werk is een fragment waar hij over Jezus van Nazareth schrijft, bekend als het Testimonium Flavianum. Sinds de 17e eeuw worden heftige debatten gevoerd over de authenticiteit van deze passage. Eén veel aangehangen hypothese komt van Louis Feldman (1926) die meent dat de passage gedeeltelijk authentiek is, maar door een christelijk kopiist met metafysische toevoegingen is bewerkt. Josephus, zelf geen christen, eindigt zijn passage door vast te stellen dat Jezus na zijn dood opnieuw levend verschenen was aan zijn leerlingen ‘die men tot op de dag van vandaag Christenen noemt’. Dat is in ieder geval een vaststelling waar ook ruim 1900 jaren na Josephus geen twijfel over mogelijk is.

____________________

Denken en brabbelen

‘De filosofen…ze beweren maar; of het waar is of niet, doet er niet toe.’
Jan Hanlo. Theologen. Psychologen. Filosofen. In: Verzameld proza. Een erwt zo groot als een voetbal is geen erwt. (2012)

De Nederlandse schrijver Jan Hanlo (1912-1969) is vooral bekend vanwege zijn poëzie en het brabbelgedicht Oote (1952). Volgens Hanlo is ‘poëzie de vakantie van de filosofie’. Desondanks mocht hij ook graag zelf filosoferen. Alsof hij dan op actieve vakantie was. Veel schreef hij over het probleem van de vrije wil, waar hij als overtuigd katholiek het moeizaam zonder God kon. Zo kwam hij ook tot de stelling dat onze ontvankelijkheid voor goed en kwaad juist een gebrekkigheid van de vrije wil toont in plaats van een wezenskenmerk. De ontvankelijkheid voor goed en kwaad is juist onvrijheid die overwonnen moet worden met de wil. Want, zo redeneert Hanlo, als vrijheid goed is, en kwaad per definitie geen goed doet, dan is een goede wil beter dan een voor het kwaad ontvankelijke vrije wil.

Of deze redenering steekhoudt en waar ze precies toe leidt, is misschien niet het belangrijkste van filosoferen. Of zoals Hanlo het zelf zei: ‘Ieders recht op expliceren en beweren is even groot. Filosofen beweren zo graag en zoveel in de hoop door een scherpere geest weerlegd te worden en dit wil ik ook laten gelden voor mijzelf.’

____________________

Wie is H. Newman?

‘Daarover een komische opmerking van H. Newman.’
Ludwig Wittgenstein. Over zekerheid (vert. 1988).

Zowel kardinaal John Henry Newman (1801-1890) als Ludwig Wittgenstein (1889-1951) hebben intensief geschreven over het begrip zekerheid. Newman een half leven lang, Wittgenstein vooral tegen het eind van zijn leven. Wanneer men echter geïnteresseerd is in studies die de twee denkers met elkaar verbinden, is het zoeken naar een kever in een doosje. Er zijn desondanks genoeg memoires (o.a. van Yorick Smythies, Norman Malcolm en O.K. Bouwsma) die prijsgeven dat Wittgenstein goed bekend is geweest met Newmans werk, waaronder A Grammar of Assent (1870). Hierin rechtvaardigt Newman hoe men zeker kan zijn van zaken zonder dat er logisch bewijs voor is. Wat Wittgenstein precies in de Grammar gevonden heeft, is gissen, net als waar nu precies de zin ‘Daarover een komische opmerking van H. Newman’ naar verwijst, die Wittgenstein noteert in een allereerste fragment van Over zekerheid. Wittgenstein becommentarieert daar G.E. Moores verdediging van het gezonde verstand. Het is ook een raadsel waarom Wittgenstein ‘H. Newman’ en niet ‘J.H. Newman’ noteert. Voor iemand die zo intensief over zekerheid heeft geschreven, laat Wittgenstein ook in dit geval de lezer voldoende verward achter.

©Veenmedia.nl

Filosofische kruimels XXI

Voor de filosofiekalender van het filosofiemagazine, verschenen in 2017 weer 12 kruimels van mijn hand. Voor wie ze gemist heeft, er nooit tegenaan is gelopen of gewoon nog eens na wil lezen, hier de teksten integraal. Deel XXI van XXIV.

Het goede mag wat kosten

‘Heinz is een boef. Maar wel een goeie boef.’
Antwoord van een 11-jarige jongen op het Heinz-dilemma, te vinden in: Lawrence Kohlberg (1981). Essays on Moral Development, Vol. I: The Philosophy of Moral Development.

Het Heinz-Dilemma is een van de meest bekende dilemma’s binnen ethische en morele discussies, en in een variant bedacht door de Amerikaanse psycholoog Lawrence Kohlberg om zijn zogeheten ‘stadiumtheorie van de morele ontwikkeling’ te illustreren. In dit dilemma is er geen eenvoudig ‘goed’ of ‘fout’ antwoord. Kohlberg had het dan ook bedacht om te zien hoe kinderen en volwassenen door middel van redeneringen tot een standpunt kwamen. Het gaat als volgt:

Er is een vrouw die vrijwel zeker zal sterven aan kanker. Er is maar één medicijn waarvan gedacht wordt dat het de ziekte kan genezen. De arts die dit medicijn heeft ontdekt rekent 10 maal de prijs die het eigenlijk zou moeten kosten. Heinz, de man van de zieke vrouw, kan dit bedrag niet opbrengen – hij heeft met alle moeite maar de helft bijeen gekregen. De arts weigert echter het medicijn voor die prijs te verkopen: ‘Ik heb het ontdekt, en ik ga er geld aan verdienen.’ Heinz is radeloos, besluit ‘s nachts in te breken in het huis van de arts en steelt het medicijn.

Zou Heinz dit hebben mogen doen?

De keuze van Heinz is actueler dan Kohlberg zou vermoeden. Zo kost het borstkankermedicijn pertuzumab ongeveer € 150.000 en levert het één jaar extra leven op. Volgens zorgbureaucraten mag een jaar extra leven echter maar € 80.000 kosten…

_________________________

Worstelen met jezelf

‘Bezinnen, dat moet je weten, kun je veel beter na dan voor de daad doen.’
Heinrich von Kleist. Over het bezinnen: een paradox. Geschriften over filosofie en kunst. In: Verzameld proza. Alle verhalen en essays. (2009).

De Duitse dichter en schrijver Heinrich von Kleist (1777-1811) is vooral bekend van zijn roman Michael Kohlhaas (1810), volgens een inleiding op zijn vertaalde verzameld proza ‘een van de spannendste verhalen ooit geschreven’ (2009). In die vertaling is ook een bundeltje geschriften over filosofie en kunst opgenomen. Von Kleist had al vroeg aanleg getoond voor de wijsbegeerte. Aan de universiteit van Frankfurt had hij kort filosofie gestudeerd en in 1801 kwam hij nog in een identiteitscrisis terecht nadat hij de geschriften van Kant had bestudeerd.

In een kort opstel over de bezinning formuleert Von Kleist een aanval op het oude gezegde ‘bezint eer ge begint.’ Immers, iemand die bezint voordat hij handelt is onmogelijk in staat het leven aan te kunnen. Een worstelaar die in een houdgreep ligt en bezint hoe hij daar toch uit zou kunnen geraken, komt er achter dat wanneer hij klaar is met die bezinning de wedstrijd allang is verloren. ‘Handel op gevoel en leer ervan’ is een beter levensadvies. Von Kleist heeft zijn eigen raad tot in het absolute opgevolgd: In 1811 pleegt hij tamelijk onverwacht samen met een vriendin zelfmoord, nadat hij zich lange tijd ziek en miskend heeft gevoeld. Zijn paradoxale onbezonnenheid heeft hem onsterfelijk gemaakt in de Duitse literaire Canon.

_________________________

De filosofie van Kierkegaard? Lachwekkend!

‘Dit werpt een meer serieuze vraag op: Wie kan redelijkerwijs genomineerd worden als de grappigste filosoof allertijden?’
Thomas C. Oden (2004) in: The humor of Kierkegaard: an anthology.

In een bloemlezing waar 300 pagina’s lang geput wordt uit teksten van de Deense filosoof Søren Kierkegaard (1813-1855) begint Thomas C. Oden (1931) zijn inleiding door de lezer uit te dagen één invloedrijke filosoof te noemen die geestiger schrijft dan Kierkegaard. Oden gelooft niet dat die er is. Zelfs als je de meest geestige overwegingen van tien invloedrijke filosofen zou bundelen, evenaart dat Kierkegaards schrijven niet. Kierkegaard staat dus waar het gaat om humor volgens Oden op eenzame hoogte. Dat is op zich merkwaardig. Hoe kan een zwaarmoedige Deen die schreef over liefdesverdriet, zonde, dood, vrees en angst zo gevat uit de hoek komen? Omdat Kierkegaard als geen ander zich kon verbergen achter de meest absurde personages. De ironie die zijn pseudoniemen hanteren fungeren tegelijk als wapen en als schild. Voor Kierkegaard wedijvert humor niet met de ernst maar met de werkelijkheid. Vandaar dat zijn vele boeken, die de werkelijkheid proberen te duiden zo rijk zijn van ironie en komedie.

 

_________________________

©Veenmedia.nl

Camiel Eurlings mag blijven: aanzet tot een ander perspectief

Een oefening in het tegenovergestelde

Al dagenlang, zo niet weken beukt de media op me in dat ik Camiel Eurlings een klootzak moet vinden en zeurt ze aan mijn hoofd dat hij onder geen enkele voorwaarde meer mag aanblijven als lid van het IOC. Daar moet ik het mee eens zijn, anders dan behoor ik tot iets afschuwelijks.

Een kleine greep uit datgene wat me onder ogen kwam, geeft de ‘eensgezindheid’ mooi weer. In een commentaar van het NRC dat kennelijk alleen anoniem kan worden geschreven, spreekt de kop al boekdelen: ‘De man die zijn vrouw sloeg kan geen lid meer zijn van het IOC’. Camiel is een egoïstische opportunistische bestuurder die moet wegwezen.

Willem Vissers in de Volkskrant doet er niet voor onder: ‘Camiel, doe ons een lol en vertrek!’ roept de man die met een valse vergelijking ook even klassenjustitie bewijst. Camiel moet een baantje in de grotten van Valkenburg zoeken, want hij heeft iets gedaan wat het licht niet kan verdragen. Vissers geeft de lezer verder nog een bedenkelijke quote mee: ‘Lang niet alle verwijten aan mannen, vooral mannen, in politiek getinte functies zijn terecht, maar heel veel zijn dat wel.’ Hoe hij dat weet? Wie zal het zeggen…

Ten slotte, want mijn punt is wel helder, is er nog het Algemeen Dagblad met een schitterend exemplarisch artikel. Een anonieme insider wordt opgevoerd om Eurlings de les te lezen. Daarbij doet schrijfster Carla van der Wal er alles aan om maar zo vaak mogelijk te noemen dat toch bijna, vrijwel iedereen (de woorden ‘bijna’ en ‘vrijwel’ maken het hier journalistiek) eensgezind is in de veroordeling: “(…) hoewel bijna niemand in Nederland hem die baan nog gunt vanwege de mishandeling van zijn ex-vriendin”. “Velen, tot Kamerleden aan toe, riepen daarna om zijn aftreden.” “Vrijwel iedereen is het erover eens: dat is extreem pijnlijk, in een sportwereld waar het draait om fair play (…).”

De meest interessante quote zit echter aan het einde van het artikel in het Algemeen Dagblad: “Of, zoals op sociale media werd opgemerkt: ‘Ik heb het Twitter nog nooit ergens zó eens over zien zijn.’”

Tja, als zelfs iemand opmerkt op Twitter dat hij heeft opgemerkt dat Twitter het nog nooit ergens zo over eens was, dan moet je het er ook wel mee eens zijn…

Hans, Klaas en Willem aan het woord.

Alles wat vreselijk eensgezind is, is vreselijk
Wat een armoede. Want dat staat me echt tegen, eigenlijk per definitie in een zaak van complexe perspectieven en structureel gebrek aan inhoudelijk ongekleurde informatie: De vreselijke eensgezinde media en nog vreselijker de vreselijk eensgezinde sociale media.

Het conformisme op Twitter waar het Algemeen Dagblad over rept is natuurlijk voor de hand liggend te verklaren: Er heeft daadwerkelijk een verschrikkelijke handeling plaatsgevonden waar consequenties aan vast zitten. De consequentie is dan niet louter de strafrechtelijke afhandeling, waarbij iemand een boete doet die de daad vergeldt, maar tevens een door Het Publiek gevorderde bijkomende straf, in dit geval het ontnemen van iemands functie. Deze bijkomende straf wordt dan gelegitimeerd omdat de functie in kwestie publiekelijk is en het publiek zich niet kan vereenzelvigen met iemand die een taakstraf heeft gekregen van 40 uur voor een strafbare handeling.

Maar wie of wat is dan dit zogenaamde Publiek? Zijn het de heftig ja-knikkende met het vingertje omhoog gestoken lezers van de column van Willem Vissers? Zijn het de volgers van het NRC of het AD? Is Het Publiek dat ontembare monster van de sociale media, gevormd door talloze domoren die badend in hun eigen drek nablaffen wat ze elders hebben opgepikt? Zijn dat de zelfbenoemde moraalhoeders van Twitter die in enkele tekens hun veilige oordeel uitschrijven en zich vervolgens prijzen om hun schitterende ethische houding? Is dat dan Het Publiek? Nu ja, daarmee kan ik mij dan weer niet vereenzelvigen.

Toch nog een ander perspectief

Voordat iemand op het idiote idee komt dat hier iets wordt goedgepraat of wordt gebagatelliseerd, wil ik benadrukken dat ik enkel poog een ander perspectief weer te geven. Dat zijn twee verschillende dingen. Want een andere verklaring voor het conformisme dat alom tegenwoordig is, bestaat er namelijk ook nog. Die kan worden gevonden in het denken van Elisabeth Noelle-Neumann (1916-2010). In The Spiral of Silence: Public Opinion-Our Social Skin (mijn uitgave uit 1993) spreekt zij van de beroemde zwijgspiraal: Hoe dominanter de ‘consensusopinie’ is verspreid door de massamedia, des te meer zullen de geluiden met een genuanceerd of ander perspectief verstommen.

Daarbij werkt het zo dat traditionele media omwille van de reactiesnelheid, kant-en-klare perspectieven die het meest populair of minst complex lijken het meest eenvoudig overnemen. “Man slaat vrouw en moet hangen” is daarin een nobrainer: eenvoudiger krijg je het niet. De volgers van die traditionele media zijn vervolgens weer geneigd om die kant-en-klare nobrainer-perspectieven te verwerken in hun veelal oppervlakkige reacties op sociale media, wat uiteindelijk een sneeuwbaleffect geeft, wat weer wordt opgepikt door traditionele media. Enzovoorts.

En ook het proza van Jan, Robert en Menno

Zo blijft ieder tegengeluid uit en is er een makkelijke prooi gevonden waarbij Das Man zich gesteund weet door Das Man. Bang om in een sociaal isolement te raken of de kop van Jut te worden, wordt iedere nuance of kritisch tegengeluid achterwege gelaten en anders wel ondergesneeuwd door het niet aflatende gekwaak van Het Publiek. Ziedaar het conformisme en waarom iedereen het toch zo vreselijk met elkaar eens is.

Dit vormt alles een complexe paradox die niet eenvoudig is op te lossen. Of misschien wel helemaal niet is op te lossen. Dat betekent echter niet dat een stuk als dit niet moet worden geschreven, omdat ik anders juist aan het mechanisme van de zwijgspiraal zou toegeven. Een tegengeluid is wat mij betreft hier niet iets goedpraten, maar wel nader overwegen of bijvoorbeeld vergeving mogelijk is. Dat is echt een andere insteek. Het onttrekken aan de stortvloed van eenvoudige terechtstelling, is wat mij betreft een veel interessanter en intelligenter perspectief dan de eenvoudige terechtstelling. Dat vanuit een ander perspectief mogelijk dezelfde conclusie volgt, is overigens weer voor ieders eigen rekening.

Is vergeving mogelijk?

Er wordt geregeld gesproken in deze discussie dat in de sportwereld er een zekere vlekkeloosheid behoort te zijn. Onbesproken voorbeeldgedrag, daar gaat het om. Maar juist in de sportwereld is niets menselijks iemand vreemd. Daarom houden we zo van sporters met menselijke trekken. Het is een interessante hypocrisie dat deze menselijke trekken alleen van absolute voorbeeldige aard zouden mogen zijn. ‘Velen’ willen klaarblijkelijk niet in de nationale spiegel kijken en zien dat talloze vertegenwoordigers precies zijn zoals zij: feilbaar. Volkomen feilbaar.

Willem Vissers kraamt in zijn column onzin uit over klassenjustitie (Arme Ringenturner Van Gelder moest weg, maar Eurlings mag blijven), maar hij hoeft niet ver te zoeken om te zien hoe talloze sporters een tweede, derde of zelfs vierde kans hebben gekregen nadat ze op de een of andere manier in de mist zijn gegaan. Dat dat mogelijk is, juich ik toe. Een sporter die het bijltje erbij neergooit bij nare tegenslag, dat is iemand waar je niet tegenop kunt kijken en die je niet in de sport wil hebben. Weekdieren die door hoon opgeven. Eurlings vecht -in dit geval figuurlijk- voor wat hij waard is: onhandig, ongelukkig en onnozel. Niets menselijks is hem vreemd. Maar van mij mag hij zijn best doen om te proberen zijn baan te behouden waar hij plezier in heeft en hem een aardig levensinkomen verschaft. Dat we op het laatste jaloers zijn doet niet ter zake. De Wonderboy is een hoge boom die makkelijk te snoeien is, maar van mij mag hij ook weer groeien in hetgeen hij goed kan. Nederig, maar zelfverzekerd. Schuldbewust, maar volhardend. Kwetsbaar, maar met het vizier op de goede zaak.

Is vergeving dus mogelijk? Ik geloof er wel in. Ik geloof niet in schijnheiligheid en ideale schoonzonen aan de top. Ik geloof ook niet in publiekelijke terechtstellingen, meelopers en conformisten. Ik geloof niet in het leedvermaak, het opportunisme, de hypocrisie en alle Pavlov-reacties. Mensen die maar balken blijven werpen. En ik geloof al helemaal niet in Jan en Klaas die op sociale media hun erbarmelijke ethiek tentoonstellen.

Misschien heeft de dame in kwestie hem al lang vergeven? Dat zou een bijzonder gebaar zijn; haar verhaal lijkt echter nergens te bestaan. Maar boven alles, Camiel Eurlings doet er ook goed aan om aanhoudend vergeving te vragen, zelfs of wellicht vooral aan Jan en Klaas. Al moet het tegen beter weten in. Op het nationaal en internationaal podium rest hem dan niets anders te laten zien dat hem die vraag ernst is.

_______________________

Noot: 36 uur na het publiceren van deze overweging is Eurlings opgestapt in het belang van de sporters naar eigen zeggen. Ik mag hopen dat de ethiek van Jan en Henk daarbij niet stiekem een belangrijke doorslag hebben gegeven. Ik geloof er echter helemaal niets van ‘dat sporters hebben gekozen’. Sporters hebben altijd de mond vol dat politiek en sport moet worden gescheiden. Sporten in China is geen enkel probleem. Voetballen in Rusland hadden we wat graag gewild. Van Marwijk als bondscoach in Saoedi-Arabie. De hand schudden van Poetin moet kunnen en de Giro verrijden in Israël: dat ontzeggen we Tom Dumoulin toch zeker niet? Landen met misdaden waar waarschijnlijk niet eens 40 uur taakstraf tegenover staat. Het zijn zeker niet de sporters geweest, maar het ontembare beest wat we sociale media noemen. Henk en Jan. De moraalridders op de IKEA-bank.

 

Een geïmproviseerde toespraak: tegen Wouter B. & voor het Studentenleven

Uitgesproken voor zij die het al wisten

~En een waarschuwing voor de eeuwigheid~

Toehoorders! Van de vele zaken waar ik misselijk van zou kunnen worden -u weet wel, vanuit die stekende buikpijn die niet toe te schrijven is aan een of andere bacterie, maar aan een maatschappelijk virus- heeft VINDICAT Corpsbeul Woutertje B. mij tot braken toe gebracht. Dit bleke weekdier, deze schaamteloze schandvlek van het verenigingsleven, heeft de schoonheid van ons studentenbestaan gruwelijk bedoezeld en bepoeteld! Corpsboertje B.: de arme gekwetste ego die verblind door datgene wat een beetje macht met een stumpert doen kan, zo nodig een eerstejaars een lesje moest leren. En zo vernederde, intimideerde en mishandelde hij alsof zijn leven ervanaf hing!

U allen hier aanwezig weet toch als geen ander: Ils doivent envisager qu’une grande responsabilité est la suite inséparable d’un grand pouvoir! Wij studenten, wij genieten een bijzondere vrijheid. En die vrijheid verlangt een bijzondere verantwoordelijkheid. Een excellente verantwoordelijkheid. Aan ons worden generatie op generatie weer jonge mensen toevertrouwd, die – net zoals wijzelf niet zo heel lang geleden – vol verwachting en vol verwondering een nieuwe wereld binnenwandelen. Met grote open ogen het sublieme studentenleven tegemoet! Een wereld van ontwikkeling, verdieping, vriendschap en schoonheid. Het is onze plicht en zoals ook is gebleken een ware kunst, om deze nieuwe wereld niet te besmeuren en besmetten met de domste, arrogantste en lelijkste clichés die men maar over ons verzinnen kan. Precies die afzichtelijke lelijkheid die Woutertje B. tentoonspreidde toen hij zijn narcistische voet op het hoofd drukte van onze beginnende broeder. Ik zeg onze, want wij studenten zijn altijd en overal op elkaar betrokken.

En ik hoor u allen wel denken: ‘Veel te mild dit! Veel te mild! Harder afstand nemen van die wereld van ego’s, valse tradities, ongebreideld narcisme, schimmigheid en schande! Helemaal niets heeft dit van doen met waar wij voor willen staan!’ Nu ja -meer noten heb ik niet op mijn zang, een groot spreker ben ik niet- maar gun mij toch nog even wat tijd en laat mij mijn misselijkheid nog tenminste even toelichten!

Want vrienden, wat mij tot braken toe heeft gebracht, is wel dit. Juist waar hier van iemand als exponent van het Hoogste onderwijs, het Wetenschappelijke en Wereldwijze het voortreffelijke mag worden verlangd, troffen wij slechts het leegste en het laagste aan! Het zijn de oorverdovend domme woorden van Woutertje zelf: ‘Vernedering hoort bij het verenigingsleven. Fysieke dreiging en geestelijke intimidatie smeden een band voor het leven.’ Herhaalt u dat eens voor uzelf! Hoe abominabel, hoe banaal, hoe vuil kunnen woorden klinken!

Dat deze corpsboef zichzelf hiermee nota bene heeft gemeend te kunnen verdedigen! Het doet vrezen dat we hem geestelijk voorgoed moeten afschrijven. Het is niet anders…. O wat vallen mij dat totale gebrek aan zelfkennis en reflectieve vermogen zwaar juist waar ik dat zo verwachten mocht! Ik zou hier met wat gevoel voor ironie kunnen zeggen dat ze in het gevang er ook zo over denken: ‘Vernedering hoort bij het gevangenisleven. Fysieke dreiging en geestelijke intimidatie smeden een band voor het leven.’ Dat hem toe mag komen waar hij zo vrijmoedig in gelooft!

Dat wij vrienden tenslotte, de kunst mogen verstaan een band voor het leven te smeden zonder duistere geheimhouding, achterbakse dwaasheid, zware mishandeling en verstikkende hiërarchie. Dat wij de kunst mogen uitdragen Eerstejaars zich onmiddellijk thuis te doen voelen zonder de noodzaak van seksistische vernedering en dronken dwazenmansgebral. Dat eenheid en plezier hand in hand gaan, zonder vrees en zonder beven. Dat het eerste mag leren van het laatste en het laatste mag leren van het eerste. En toch ook – in alle nederigheid – dat men het ons niet al te lang aanrekenen zal dat één van ons zich zo misselijkmakend misdragen heeft…

En nu verlang ik innig naar een fust gerstenat, zodat ik die bittere smaak kan wegspoelen en mijn maag weer wat tot rust mag komen. En voor de donder – een goede sigaar gun ik ook eenieder hier! Laten we dan, wanneer het ochtendgloren zich aandient en onze professoren ons weer met blije verwachting tegemoet zien, vol trots uitdragen wat het waarlijk betekent Student te zijn: Non scholae, sed vitae discimus!  

Ik heb gezegd.

 

______________________________________

Uitspraak rechtbank 23/11/2017

Geloven zonder opoffering: Vrijblijvend rechten claimen onder de vlag van het Vliegend Spaghettimonster

Een polemiek

Op de een of andere manier vinden media het heerlijk om aandacht te schenken aan aanhangers van het Vliegend Spaghettimonster (VSM). Van de onbekende Mienke de Wilde (ach wat gaat dat meisje spijt krijgen ooit!) tot de bekende Georgina Verbaan. De laatste in een lange serie Pastafari’s voor wie de rode medialoper is uitgerold luistert naar de naam Michael Afanasyev. De 38-jarige man promoveert aan de Technische Universiteit Delft en is ‘priester’ van het kerkgenootschap van het Vliegend Spaghettimonster.

Waarin Afanasyev precies promoveert is helemaal ondergesneeuwd en interesseert eigenlijk niemand meer. Want de aandacht gaat niet uit naar zijn onderzoek waar hij jaren aan heeft gewerkt, maar naar het feit dat hij zijn promotieplechtigheid graag in een piratenpak uit de 17de eeuw wil doen. Volgens zijn geloof hebben piraten namelijk een goddelijke status en draagt zijn religie hem op zich hiernaar te gedragen. De TU heeft daar terecht een stokje voor gestoken, maar nu stapt Afanasyev naar het College voor de Rechten van de Mens: hij wil namelijk het recht hebben om zijn clownsact uit te kunnen dragen. Dat hij daarmee paradoxaal op dezelfde manier de wetenschap kwaad doet als hij het Christendom verwijt, is hem blijkbaar ontgaan. Zijn geloof is dus niet alleen ongeloofwaardig, maar ook nog eens contraproductief.

Ik zou hier veel tijd kunnen besteden aan de metafysische grondslagen van het VSM, maar dat zou koren op de molen zijn van Pastafari’s en bovendien even onnozel. Het gaat ook om iets anders, namelijk om het idee dat aanhanger zijn van het VSM impliceert dat men vanzelfsprekend een aantal maatschappelijke rechten en verworvenheden toekomt, zoals met een vergiet op het hoofd op een pasfoto mogen of zoals in het geval van Afanasyev in een piratenpak zijn verdediging mogen doen. Maar dan moet een overtuiging -de ontologische idee van iets hogers, van transcendentie en heiligheid- kunnen worden verdedigd in oprechtheid, en precies daar ontbreekt het aan.

Analoge trol?
Primair heeft het er alle schijn van dat VSM-aanhangers als Afanasyev niets meer zijn dan analoge trollen. Het lijkt niet meer om een vruchtbare discussie tussen geloven en weten te gaan, maar om het genereren van zoveel mogelijk vruchteloze aandacht. Het is natuurlijk ook helemaal geen religie of geloof, maar een zeer beperkte maatschappij- of godsdienstkritiek die uitwassen van religieuze nonsense aan de kaak stelt met religieuze nonsense. Het ontbreekt aan oprechtheid, ernst en samenhang om ook maar enigszins serieus te nemen als religie zoals dit begrepen wordt in het maatschappelijk debat. Er is geen compelling voice of conscience. Er is geen instemming met wat men verkondigt. Daarom alleen al moet niet de voor de hand liggende fout worden gemaakt het VSM op één lijn te plaatsen met bijvoorbeeld het christendom en zijn rijke traditie van kerkvaders, filosofen en wetenschappers. De vergelijking gaat daar helemaal mank. Verschillende rechtbanken hebben dit reeds vastgesteld, des te merkwaardig is het dat het aandacht blijft genereren en dat verschillende autoriteiten en juristen telkens opnieuw in de weer zijn met deze onnozelheid. Nu dus ook het College voor de Rechten van de Mens, waarvan iedereen moet hopen -of bidden- dat het niet in de lijn met de uitspraak van 20 november oordeelt, want dan zitten we straks met agenten die een vergiet op hun hoofd dragen.

Geloof
Ik ben ervan overtuigd dat Afanasyev dit allemaal diep van binnen weet en dat er geen innerlijke stem in hem is, geen roep van het geweten of een beweging van het hart die oprecht en existentieel VSM verbindt met zijn curriculum vitae. Maar stel, stel dat hij werkelijk gelooft. Wat is dan geloof? En wat is hier religieus geloof? In een interview met het AD (21/11/2017) beroept Afanasyev zich op het feit dat hij gelooft en hij hiernaar wil handelen. Hij gaat zover dat hij dit recht wil claimen via een instantie, waarmee hij het belang waar hij voor staat tenminste kracht heeft bijgezet. Maar dat is vrijblijvend en zonder consequentie. Dat is nog geen beproeving.

Stelling
Mijn stelling is dat indien hij daadwerkelijk van mening is dat hij wordt geschaad in zijn fundamentele rechten op vrijheid van religie, hieruit een andere belangrijke consequentie volgt. Indien het Afanasyev namelijk onmogelijk wordt gemaakt te verschijnen in piratenpak en/of vergiet op zijn hoofd (immers een heilig object), dan moet hij weigeren zijn promotie te aanvaarden. Handelen naar deze consequentie zou een eerste indicatie zijn voor de oprechtheid waar hij voor staat. Het maakt hem geloofwaardig. Het zou zijn overtuiging vorm en inhoud geven, en een eerste blijk geven van ernst waar het volgens rechters aan ontbreekt. Geloof dat van waarde is, moet geloofwaardig worden verdedigd en dan kost het soms iets.

Hoe kan hij immers zo gekrenkt worden in zijn fundamentele overtuiging door een organisatie die zijn levensbeschouwing niet serieus wil nemen? Hoe kan hij immers aanvaarden dat het heilige waar hij voor staat hem onmogelijk wordt gemaakt uiting aan te geven? Hoe kan hij in discussie gaan met vooringenomen mensen die hem niet serieus nemen? Het zou een farce zijn en hem en het VSM voorgoed ongeloofwaardig maken voor zover het dat niet al is. Het is nota bene een ‘liever niet’ (analoog aan een gebod) gebod van VSM zelf. Hij moet een martelaar worden, want daar ontbreekt het aan. Dit is de kans om een stap te maken die werkelijk telt. Hij moet bereid zijn te laten zien dat geloof altijd verstrengeld is met het leven en niet te pas en te onpas aan de kant kan worden geschoven als het even niet uitkomt. Zoals een Katholiek zijn religieuze identiteit werkelijk vorm geeft door afstand te nemen van een protestantse school die geen ruimte laat voor zijn overtuiging, geeft Afanasyev zijn religieuze overtuiging vorm door afstand te nemen van een organisatie die hem wil verbieden zichzelf te zijn.

Maar dat gaat Afanasyev niet doen, wat dat is het hem helemaal niet waard. Hij is namelijk niet echt religieus. Hij gelooft namelijk helemaal niet echt. Hij wil helemaal niets opofferen voor zijn transcendente beweringen. Hij wil slechts zover gaan in zijn geloof dat het hem niets kost.  Maar dat is niet geloven! Geloven is, zoals Kierkegaard het zegt en zoals ik het hier heb gehanteerd offeren met de vaste zekerheid dat ondanks het offer alles ten goede zal keren-hoe dan ook. Afanasyev -daar ben ik van overtuigd- heeft die zekerheid absoluut niet, omdat zijn offer naar niets verwijst en uiteindelijk slechts lucht en leegte is. Dat mag hij gerust andere geloven en gelovigen verwijten, maar die zijn tenminste aantoonbaar en in ontelbare gevallen wel bereid consequenties te verbinden aan waar ze voor staan. En daar mogen in sommige gevallen rechten tegen overstaan. Rechten die Afanasyev op nog geen enkel wijze heeft verdiend.

Fietsen in de regen is zuivere onschuld: Denken aan Anne Faber

Fietsen in de regen is zuivere onschuld

Wie deze overweging leest, weet vast wat er speelt. Anne Faber is vermist. Ze is van het publiek geworden. Ik ken haar niet, maar ik denk aan haar.

Ik heb vaker gelezen dat mensen die over haar schrijven zich haasten te verontschuldigen dat ze haar niet persoonlijk kennen en er toch persoonlijke woorden aan wijden. Hoe kun je persoonlijke woorden wijden aan iemand die je niet kent? Maar ik begrijp het. Ik heb hetzelfde: het zijn persoonlijke woorden voor onszelf. Het is op een eigen manier uitdrukking geven aan de tragiek van het verhaal. Het is uitdrukking geven aan de vraag waarom raakt het me? Waarom houdt het me bezig?

Ik denk omdat het een alledaags meisje is, the girl next door. Ze symboliseert een onschuld waarmee ik dagelijks omringt ben en zodoende komt het erg dichtbij. Want gaan fietsen in de regen is zuivere onschuld.

Anne Faber. Openbare Facebook foto

Annes tragiek is een tragiek die in de media niet verstilt en toch straks zo maar geschiedenis kan zijn. Het Algemeen Dagblad publiceert aanhoudend dagelijks de laatste stand van zaken. In liveblogs, met columns, met verhalen van omwonenden en van mensen die daar dan weer omwonen. Een fiets gevonden. Waarschijnlijk van Anne. Een tas gevonden. Waarschijnlijk van Anne. Waarschijnlijk! Maar zijzelf is zonder enig spoor.

Talloze media blijven aandacht schenken aan de jonge vrouw die fietsen ging, in de regen kwam en nooit meer terug. Ze schrijven omdat mensen het lezen. Ze schrijven omdat ik het blijf lezen. Maar ik wil niets commercieels denken bij haar vermissing. Ik wil vooral blij worden van de niet aflatende hartverwarmende zoektocht naar dat ene meisje. Altruïstische vrijwilligers die nooit zullen zeggen: “Ja, ik heb toen ook mee gezocht!” Zelfs het Nederlandse leger zoekt mee. Het leger had niet veel mee afgelopen tijd, maar ergens word ik heel trots van het feit dat ze mee zoeken.

Maar het hartverwarmende biedt slechts een weerloos tegenwicht aan het drama wat erachter schuilt. Aan de lelijkheid en lafheid die vroeg of laat geopenbaard zal worden. Zojuist, tijdens het schrijven van dit stukje is er zelfs iemand aangehouden. Zou het morgen weer achterhaalt zijn of is deze man….? Haar vermissing lijkt op een feuilleton. Een naargeestig feuilleton, waarvan ik de dagelijkse lezer ben.

Maar ik wil niet zo lezen over iemands lot alsof het een vervolgverhaal betreft. Wat maakt het werkelijk voor mij uit als ik morgen weet wat met haar is gebeurd? Wat in mij maakt dat ik het wil weten? Nieuwsgier vind ik te plat. Hoop vind ik te ongeloofwaardig. Ik geloof toch zeker niet meer dat het goed afloopt? Is de onzekerheid van haar lot wat bezig houdt? Hoe diep moet dan de pijn van naasten zijn. Zo diep kan ik nooit denken. Ik wil misschien wel uitdrukken dat ik meeleef.

Dat is de enige verantwoording voor openbare woorden.

Het enige wat hoop geeft is dat ze nog niet gevonden is. Ik kan geen andere hoop bedenken. Ik denk dan zelfs dingen die ik liever niet wil denken. Dingen die normaal gesproken abstract zijn en je voorlegt in lessen ethiek of hoort in collegezalen: zou je de zekerheid wensen van haar dood of de onzekerheid van een ontvoering? Het enige juiste antwoord is: ‘Sodemieter op met je utilistische dilemma! Ik wil me daar niet in inleven!’

Als ik denk wat velen voorvoelen, dan moet er ergens iemand rondlopen die een afschuwelijk geheim met zich meedraagt. Een geheim waarvan de last zo zwaar is dat hij er de rest van zijn leven ziek van moet zijn. Maar dan veronderstel ik een redelijk iemand. Hoe kan daar nu sprake van zijn? Want het enige wat ik kan bedenken is dat alleen iemand zonder geweten de onschuld iets aan kan doen. Iemand die zo laf is en gewetenloos dat alle warmte van alle betrokkenen hem koud laat, omdat hij volkomen koud is, dom, egoïstisch en betekenisloos. Maar heeft iemand zonder geweten eigenlijk ooit schuld? Ik hoop nu al dat iemand schuldig kan zijn en het geen waanzin was. Maar dit is toch waanzinnig hoe dan ook? Ik las bij Kierkegaard dat je in eenieder de liefde als aanwezig moet denken, maar dat lukt me hier niet.

“Ik hoop dat het Anne goed gaat, waar ze ook is”. Ik hoop het echt, maar het voelt krachteloos, bodemloos en leeg. Daartegenover staat dat krachtige beeld, wat me telkens voor de geest komt bij het meisje dat ging fietsen in de regen: de onschuld waar ik zo zeker van ben. Want gaan fietsen in de regen is zuivere onschuld. Ik ken Anne Faber niet, maar zal ook lang na deze woorden nog eens in stilte aan haar denken.

_________________________________________

Ter verdediging van de racefietser op de openbare weg

Een persoonlijk perspectief

~ Anticipeer op iedere medeweggebruiker zo dat je hem het meest domme verkeersgedrag toedicht wat op dat moment maar te bedenken is~

Ieder begin van de lente tot aan het hoogtepunt van de zomer is de racefietser of de wielrenner de gebeten hond. Van de politie die (symbolisch) extra gaat controleren op roekeloze wielrenners tot ongefundeerde haat op vele fora.

Dat valt al vele jaren op en wordt waarschijnlijk niet minder. Een bedroevend slecht geschreven artikel (inmiddels wijselijk verwijderd) met nog meer taalfouten dan mislukte grappen van ene Marcel Harmsen geeft de tendens prima weer: ‘Wielrenners maken weinig geluid, rijden vaak knoerthard, kunnen meestal moeilijk een rechte lijn volgen, doen hun ding vaak in groepjes, vinden zichzelf King of te Road.’ (sic)
Kortom: ‘Wielrenners flikker op!’

Zo wordt er door veel mensen zonder al te veel diepte gedacht en in veel media over wielrenners gesproken. De racefietser zit in een vreemd negatief frame, waaruit maar moeilijk lijkt te ontsnappen. Toch pleit er genoeg voor een veel genuanceerder beeld. Ik geef wat voorzetten op basis van eigen ervaringen.

Ik fiets al enige jaren voor het plezier op een racefiets, om zowel de gedachten als het lichaam te bewegen. Naast het belangrijke feit dat ik ontdekt heb dat het vrijwel niets uitmaakt of ik op een fiets van € 1500 of € 5500 mij voortbeweeg, heb ik ook ontdekt hoe ongelofelijk veel verkeersovertredingen er worden gemaakt. En dan heb ik het niet over de racefietsers.

Als ik een eenvoudige middagrit van afgelopen week eens als uitgangspunt neem, waar ik ongeveer 60 km reed met een gemiddelde van 32 per uur over voornamelijk rechte en overzichtelijke wegen, dan kan ik zonder veel nadenken de volgende situaties beschrijven die ik tegenkwam:

  • wandelaars met een loslopende hond waar een hond niet los mag lopen. Die hond loopt dan natuurlijk zigzaggend over het fietspad
  • twee fietsers die al spelend met hun telefoon geheel in hun eigen wereld lijken te verkeren en geen enkel idee hebben van het overige verkeer. Op het fietspad rijdt er één meer aan de linker- dan aan de rechterkant, wat inhalen gevaarlijk maakte. Bellen had geen zin (ja ik heb een fietsbel!), want hij luisterde naar muziek
  • auto’s die geen richting aangeven of plotseling afslaan. Maar vooruit, dat wijt ik aan Kanaleneiland waar dat een gewoonterecht is geworden
  • als klap op de vuurpijl het gevaarlijkste wat ik tegenkwam, namelijk een vader met zijn kleine dochter achter zich in plaats van voor zich die zonder omkijken en zonder het uitsteken van een linkerhand volledig onverwacht links de weg oversteekt, waarna zijn dochtertje blind volgt.

Toen ik de beste man nog vriendelijk toeriep dat hij misschien zijn hand beter kan uitsteken volgende keer, viel mij een onlogische tirade ten deel.

Nu moet men weten dat ik een zeer bange en calculerende racefietser ben. Ik neem bochten met de rem vol erop, ik zit nooit dicht op een achterwiel, ik kijk altijd dubbel achterom bij inhalen en bovenal anticipeer ik op iedere medeweggebruiker zo dat ik hem het meest domme verkeersgedrag toedicht wat ik op dat moment maar kan bedenken. Dat gaat ten koste van snelheid, maar is ook precies de reden waarom ik dat meisje niet overhoop reed toen haar vader zonder omkijken dwars de weg overfietste, omdat ik er al rekening mee hield dat hij dat mogelijk zou kunnen doen. Wat echter geen enkele zin heeft, is om te proberen medeweggebruikers aan te spreken op hun gevaarlijke gedrag, domme handelingen of idiote verkeersmanoeuvres. Want het is altijd de schuld van de racefietser heb ik gemerkt.

Uit onderzoek blijkt dat er >815.000 wielersporters in Nederland zijn. Als ik er vanuit ga dat in het hoogseizoen deze wielersporters gemiddeld drie keer per week op de fiets zitten en ze daarbij even veel verkeersovertredingen waarnemen dan ik tijdens een gemiddelde training, dan levert dat een kleine 10 miljoen vastgestelde handelingen op die eigenlijk niet thuishoren in het verkeer. Als ik heel conservatief reken en 10% van die handelingen als een reëel gevaar voor de racefietser beschouw, hebben we het over bijna 100.000 situaties per week waarin een racefietser in gevaar wordt gebracht door een ander.

Het mag een wonder heten dat er dan feitelijk relatief weinig daadwerkelijke ongelukken plaatsvinden. Of wellicht is het wonder te verklaren door het feit dat juist de racefietsers sterk anticiperen op verkeersovertredingen en gevaarlijke situaties, omdat ze zich in een extreem kwetsbare situatie bevinden. Het is ook mijn ervaring met trainingsgroepen op de weg, dat er met zekere discipline wordt gefietst, bewust van de omgeving waarin met elkaar gecommuniceerd wordt over veiligheid. Racefietsers weten als geen ander dat vrachtwagens uit het niets kunnen opduiken, auto’s vaak geen richting aangeven en mensen zitten te bellen en muziek te luisteren op de fiets. Dan laat ik fietspaaltjes, smalle wegen, slechte wegen met scheuren en gaten en kuilen, 45KM auto’s op fietspaden en opgevoerde scooters buiten beschouwing.

Niemand hoeft me uiteraard te vertellen dat er ook overtredingen worden begaan door racefietsers. Maar ik plaats dat hier in een perspectief. Natuurlijk kan adrenaline de overhand nemen, is er onterechte ergernis over scootmobielen die met 10 km/h voortbewegend het fietspad blokkeren of wordt er wel eens randje rood gepakt bij een stoplicht.

Maar als ik de racefietser zou moeten beschrijven, is dat als volgt: Een verstandige beweger die meester is in het anticiperen, vanuit kwetsbaarheid zijn eigen veiligheid en dus die van anderen vooropstelt en welbeschouwd gemiddeld de nationale ziektekosten nog aardig drukt ook.  

Onthoud die beschrijving en je hoeft je nooit meer druk te maken over racefietsers, tenzij je natuurlijk van je sokken wordt gereden…

 

___________

Lees ook: Zijn racefietsers vogelvrij?

Abonneren


 

Verschenen

Copyright 2024 Stephan Wetzels © All Rights on Texts Reserved.
Bezoek aan dit persoonlijke archief is gehouden aan de voorwaarden te vinden onder "Over deze website"