Stephan Wetzels
Denken en Zijn

Naschrift bij ‘Nadere bedenkingen bij genderneutrale begroeting’

Voor eenieder die er nog niet moedeloos van is


In een vraag- en antwoordrelaas volgt een nadere motivatie voor argumenten eerder uiteengezet in Nadere bedenkingen bij genderneutrale begroeting. De vragen weerspiegelen hier en daar commentaren van derden, aangevuld met enkele inzichten uit langere overweging.

Q. Verbaast dat dit enige aandacht krijgt?

Ik tel mijn zegeningen! Wat me echter het meeste verbaast, is hoe ongelooflijk slecht mensen lezen of alleen op basis van een titel een heleboel eigen inzichtjes klaar hebben. Maar goed, zo werken deze zaken klaarblijkelijk en dat is natuurlijk ook het gevolg van een polemiek. Een soortgelijk lot ligt deze bijdrage waarschijnlijk te wachten, waarin ik voor de geïnteresseerde lezer alvast verklap dat ik niet veel nieuws te berde breng, hoewel ik door nadere overweging wel de kern van mijn verzuchting te pakken heb gekregen. Die heeft goed gesluimerd.

Q. Is dit eigenlijk geen uitzonderlijk marginale kwestie?

Dat is het interessante: het gaat feitelijk helemaal nergens over en tegelijkertijd over alles. Het heeft te maken met identiteit, normen en waarden. Het staat ook niet op zich; dit zit verpakt in een breder discours waar je als je helemaal tot de grond wil komen Oswald Spengler zelfs bij kunt halen. Het scheert over de oppervlakte, maar raakt mensen ergens ten diepste zonder dat ze goed weten uit te drukken waarom. Ik heb dat enigszins geprobeerd, maar ik beloof volgende keer gerust weer te schrijven over Jules Lequier of Friedrich Hebbel waar geen enkeling zich druk over hoeft te maken.

Q. In de bijdrage spreek je over “kuikentjes”. Als we normeren op basis van transpersonen, waarom dan niet op basis van personen die zich een kuikentje voelen. Is dat niet gevaarlijk, en ondermijn je daarmee niet transpersonen?

Waarom is dat in vredesnaam ‘gevaarlijk’? Het gebruiken van het woord ‘gevaarlijk’ is gevaarlijker. Er ligt bovendien een suggestie in verscholen dat mensen die de tekst lezen achterlijk zijn of infantiel, en dat geloof ik toch over het algemeen niet van mensen die mijn stukken lezen. Maar inderdaad, het valt natuurlijk niet uit te sluiten. Toch staat me veel tegen op dergelijke verwijten. Het hele artikel is doordrenkt van nuancering. En ten overvloede begin ik nog maar eens te zeggen dat ik voor emancipatie ben, respect en tegen discriminatie.

Volkomen overbodig natuurlijk, maar pas je niet op, zit je voor je het weet in een obscure rechtse hoek en ben je je alleen nog maar aan het verdedigen tegen zaken die nooit beweerd zijn. Feitelijk is dit alweer een verdediging, maar dat terzijde.

Er is nergens te lezen dat iemand niet mag zijn wie hij is. Ook bij de vergelijking wordt al aangegeven dat ik het verwijt van mogelijk ridiculiseren wel in de gaten heb, maar dat het doel overduidelijk anders is. De vergelijking heeft naast een ironische ondertoon mijns inziens namelijk een behoorlijke argumentatieve kracht. Het gaat om het aan de kaak stellen van een gelijkheidsfundamentalisme. Het is feitelijk een gedachte-experiment wat poogt gelijkheidsextremisten -ik weet geen beter woord- hun eigen overspannen agenda te tonen. Het artikel geeft één van de vele geluiden van mensen die het compleet doorgeslagen vinden dat we ons taalgebruik moeten veralgemeniseren ten behoeve van een zeer minieme minderheid. Het gevoel wat mensen hebben bij de vergelijking van het kuikentje (namelijk ergernis, ongemak, een doorgeslagen manier om mensen gelijk te behandelen), is precies het gevoel wat mensen hebben bij de beweging van de gemeente Amsterdam, de Nederlandse Spoorwegen et al. om de aanspreekwoorden “dames en heren” te schrappen.

Wie dat niet begrijpen kan, heeft in de discussie eigenlijk niets meer te zoeken. Maar toch als er één iemand in Nederland is die zich daadwerkelijk een kuikentje voelt, en dat sluit ik echt niet uit, dan moet noodzakelijkerwijs het gevolg zijn van het gelijkheidsfundamentalisme dat er rekening mee gehouden wordt. Ik vind dat dus absurd.

Q. Absurd?

Ja absurd. En fundamenteel onuitvoerbaar, ongelegen, onwerkbaar, onlogisch, onpraktisch, onhaalbaar, onwenselijk en ongefundeerd.

Q. Maar welk kwaad kan het om ook rekening te houden met de allerkleinste minderheden?

Dat is juist de hele zaak niet! Deze aanhoudende verwarring verbaast me. Het lijkt haast alsof de verwarring met opzet wordt gezaaid. Natuurlijk moet je rekening houden met zelfs de kleinste minderheden, maar dat is iets anders dan de taal aanpassen met als uitgangspunt een kleine minderheid. Dat is de kern van het hele verhaal.

We moeten aanvaarden dat we in algemene zin nooit altijd met iedereen rekening kunnen houden. Dat is de utopie van de gelijksheidsbeweging. Dat moeten we absoluut niet willen. Sterker nog: In een wereld waarin iedereen altijd en overal rekening moet houden met de ander, verliezen mensen juist hun sociale identiteit. En kan iemand zichzelf niet zijn omdat we een algemene beleefdheidsvorm hanteren die naar mannen en vrouwen verwijst? Ik moet bekennen dat ik vaak juist meer mezelf voel wanneer ik in een groep niet wordt aangesproken op wie ik ben: ‘ha, ik ben bijzonder!’

Q. Voorstanders roepen dat het geen kwaad kan om mannen en vrouwen aan te spreken als aanwezigen, reizigers of met meer van dergelijke algemene termen en containerbegrippen. Wat is er mis mee?

Ze vergeten daarbij dat ook bij dergelijke aanspreekvormen bepaalde mensen zich onjuist of onheus bejegend blijven voelen. Het lost helemaal niets op. Je creëert alleen een nieuw probleem of misschien wel meer dan één. Het is een enorme slippery slope. Het wijdverbreide onbegrip, de weerzin en de politieke tegenstand van de afgelopen dagen heeft dat wel genoegzaam duidelijk gemaakt: het middel is erger dan de kwaal. Het wekt hilariteit bovendien, en dat wil je juist niet. Het is interessant dat de miskenning van dit onbegrip hiervan precies hetzelfde is als wat voorstanders tegenstanders verwijten. Je mag hier namelijk niet over geërgerd zijn, want het is juist goed voor alle mensen. Je mag hier niet over geïrriteerd zijn, want in de perfecte wereld die voorgestaan wordt kan immers nooit iemand meer geïrriteerd, beledigd of geërgerd zijn.

Q. Maar hoeveel moet jij daadwerkelijk toegeven? In hoeverre moet jij je ergens naar schikken of word jij lastig gevallen als de conducteur voortaan ‘beste reizigers’ zegt, of wanneer jij voortaan bij een toespraak ‘goedenavond iedereen’ zal zeggen. Je zal je in dat laatste geval inderdaad een beetje moeten schikken, maar ook daar, hoeveel lever je in? Nagenoeg niets toch?

Op zich een interessant punt. Waarom zou ik me storen aan het almaar oprekken van de euthanasiewetgeving, de toenemende sociale indicatie van abortus, aanhoudende secularisering, postmodernisering, seksualisering van media en de samenleving, individualisering en normvervaging, decriminalisering van godslastering en de acceptatie ervan in alledaags spraakgebruik, laat staan een overheid die geslachtelijke identiteit het liefst afschaft in algemene omgangsnormen?

Het betreft hier niet meer dan een tegengeluid waar het gaat om een m.i. doorgeslagen progressieve postmoderne agenda, waarvan het bovenstaande enkele voorbeelden bevat, en dit de zoveelste opdringerige (je kunt er niet aan ontsnappen) moralisering is, dus niet van onderuit zoals zou moeten, maar van bovenaf.

Maar ik kom straks nog tot de kern van mijn verzuchting

Q. Maar wat als jij je nu man noch vrouw zou voelen? Kun je je eigenlijk wel genoeg inleven in mensen die zich man noch vrouw kunnen of willen noemen?

Leef je maar eens fatsoenlijk in mij in, dan ben je het helemaal met me eens. Maar zonder gekkigheid:

Ik zou mij tot op zekere hoogte wel willen inleven, maar ik moet daarin niet overvraagd worden of geconfronteerd met een voorstelling waarbij de variabelen zo talrijk en complex worden dat het niet zinvol is om de ‘wat als-vraag’ te stellen.

Zeker kan ik mij afvragen hoe het zou zijn als ik een minderheid was, wat ik toch ook nog wel eens ben geweest. En het zal vast allemaal minder erg zijn, hoor ik velen al denken, maar leef je maar eens in! Een katholiek onder de protestanten, een Maastrichtenaar onder de Nederlanders, een verstandig iemand onder de domoren (maar dat mag je natuurlijk niet zeggen zo, want dan ben je -met een kwinkslag- de arrogant onder de nederigen).

Maar ieder individu gaat daar anders mee om, dus als ik een van die minderheden zou zijn, betekent het nog niet dat ik dan representatief zou handelen voor die hele minderheid. De suggestie wordt namelijk gewekt dat je vermoedt dat indien ik zou behoren tot de genoemde minderheid, ik mij dan wel beledigd (geraakt, gekwetst, genegeerd enzovoorts) zou voelen en blij zou zijn met het feit dat een organisatie die zich bezig moet houden met het op tijd rijden van treinen, plotseling de ethiek en de moraal aanroert, en sociaal wenselijke proefballonnen oplaadt. Ik denk dat dat niet het geval is (maar daar zie je alweer de paradox). Omgekeerd geldt het ook: Amsterdam Pride is een steen des aanstoots voor ongelofelijk veel mensen die zogenaamd tot de doelgroep van het evenement zouden behoren, maar er volkomen niet mee geassocieerd willen worden. Ik vraag me ook sterk af door hoeveel mensen binnen de doelgroep dit eigenlijk wordt gedragen, het is per slot van rekening niet eens hun eigen initiatief, maar dat van enkele ambtenaren.

Enfin, het zogenaamde inleven is niet heel erg zinvol, omdat het 1. niet het antwoord oplevert wat je verwacht nadat ik mij heb ingeleefd, maar 2. ook omdat ik denk dat het iemand overvraagt en 3. de zaak al helemaal niet minder complex maakt.

Q. Zou het niet fijn zijn om in een wereld te leven waarin er geen geslachtelijke identiteit meer is?

Zo’n wereld is absurd, die is niet voor te stellen. Althans, laat ik het bij mezelf houden: ik kan die niet voorstellen. Het heeft dan ook geen zin om mij achter een sluier van onwetendheid te plaatsen of iets dergelijks: ik moet namelijk wel axiomatisch de redelijkheid veronderstellen. Ik kan mij een genderneutrale fiets voorstellen die de stang precies schuin door het midden heeft, maar ik kan mij geen wereld voorstellen waarin het mannelijke en vrouwelijke er niet meer is of in de taal betekenisloos is geworden. Het was er, is er en zal er altijd zijn. Het publiek aanspreken met mannen en vrouwen heeft ook helemaal niet de intentie om te beledigen, dat is geen onbelangrijke notie en draagt de kern van de ergernis over deze zaak in zich.

Q. Fijn dat er geen intentie is om te beledigen, maar in hoeverre maakt de intentie uit? Stel je voor dat ik uit een dorp kom, waar iedereen bij wijze van groet heel hard ‘lelijk gezwel’ naar elkaar schreeuwt. Op een dag kom jij dat dorp binnen en iedereen schreeuwt ‘lelijk gezwel’ naar jou. Waarschijnlijk ben je beledigd ondanks dat dat niet de intentie was.

Ik moet toegeven, aan absurde vergelijkingen ontbreekt het jou ook niet. Het is bijna een belediging voor het gezonde verstand, maar ik weet dat je het niet zo meent. Je vertekent hier het standpunt en doet net alsof “geachte dames en heren” te vergelijken is met “geacht lelijk gezwel”.

Ik moet dus omwille van het argument aannemen dat iemand een dergelijke betekenis hoort, wanneer hij zo wordt aangesproken. Dan moet ik bovendien aannemen dat iemand volslagen wereldvreemd is, opgegroeid is in een samenleving waarin dit niet de norm is, nooit heeft geleerd dat het een vriendelijke en zeer beleefde bejegening is, en tenslotte dus ook niet begrijpt dat deze aanspreekvorm wereldwijd en historisch volkomen logisch is in een werkelijkheid waarin 99,99% van de mensen hiermee correct wordt aangesproken. Ik denk dus dat indien iemand zich toch beledigd voelt door een dergelijke wijze van aangesproken worden, dat geheel voor rekening is van die persoon en niet van degene die iemand zo aanspreekt. Je kunt iemand niet verwijten zich naar de meest fatsoenlijke en meest logische normen te gedragen.

En laat ik hier mijn verzuchting in de kern motiveren. Het heeft me -vreemd genoeg- vele uren van overweging gekost om tot deze kern te komen. De beweging namelijk die in gang is gezet breng als vanzelf een beweging van het in sociale zin criminaliseren van alledaags taalgebruik met zich mee. Je ziet dat –en het is vast weer onbedoeld- al terug in de discussie waar ‘geachte dames en heren’ besmet is gemaakt en op één lijn gesteld wordt met ‘neger’ en ‘zieke homo’, alsof -met ook jouw ridicule vergelijking in het achterhoofd- iets vreselijks zegt én doet. Wat hier gebeurt, is mensen een schuldgevoel opdringen die een publiek toespreken met ‘dames en heren, jongens en meisjes’. Omdat ze mogelijk daarmee iemand als ‘lelijk gezwel’ zouden hebben aangesproken, en daarmee zijn ze verwerpelijk. Alsof mensen zich moeten schamen als ze deze vriendelijke woorden spreken. Je kunt dat ontkennen, maar dat gebeurt hier en passant.

Dat is wat me tegenstaat en dat is wat ik constant zie gebeuren, dat mensen die conservatief zijn (voor zover ‘Dames en heren’ conservatief is!) in een beklaagdenbank zitten omdat ze volgens een bepaalde groep niet ‘ruimdenkend’ genoeg zouden zijn, en daarmee fout of verwerpelijk –op zijn minst als suggestie. Het adagium: hoe ruimdenkender je bent, hoe beter je bent, is een zeer hardnekkig adagium. Ik denk dat het vals is of op zijn minst van een verkeerd begrip van ruimdenkend uitgaat. Je mag dat gerust conservatief noemen.

Q. Misken je feitelijk iemands identiteit als je die identiteit in het midden laat? Als een man of vrouw heeft bevestigt dat ze een man of vrouw zijn, dan ben je inderdaad vrij gek bezig als je ze daar niet in erkent, maar doe je dat als je de identiteit in het midden laat? En ben je niet eerder de identiteit van deze hele kleine, doch ergens aanwezige groep aan het miskennen als je het hebt over ‘dames en heren’?

Jij wilt in een wereld leven waarin je a priori alle mogelijke pijnpunten hebt uitgesloten in een sociale context… Ik wil met zo’n wereld niets te maken hebben. Het is een bange wereld waarin iedere sociale interactie gestuurd wordt door angst de ander te kwetsen.

Want ‘man en vrouw’ is echt niet het enige pijnpunt als je dat soms had gedacht. En ik herhaal: waar eindigt dit voor jou? Wanneer ben je tevreden? Nu gaat het over geslachtelijke identiteit, maar er zijn talloze andere zaken die iemand met zijn persoonlijkheid meedraagt en net zo zwaar of zwaarder weegt, waar ik op voorhand geen kennis van heb en waar ik ook niet het idee heb dat ik er op voorhand rekening mee zou moeten houden. Rekening houden met ontstaat a posteriori, niet a priori. Ik misken niets, want ik weet het nog niet. Hier spreken van miskennen is weer precies dat schuldgevoel opdringen.

Q. Dank voor alle toelichting. Of we het helemaal ooit eens met elkaar kunnen worden, durf ik niet te zeggen, maar ik zie welke weg je bewandelt. En aan de andere kant: het bevalt me dat er zoveel wegen bewandeld kunnen worden. Het niet met elkaar eens zijn is een gezonde kracht, die zou ik wat dat betreft nooit willen afschaffen…

Nadere bedenkingen bij genderneutrale begroeting

Toen ik ten vierde male in korte tijd zonder dat ik daar in het bijzonder mijn best voor had gedaan geconfronteerd werd met het nieuws dat de gemeente Amsterdam heeft aangekondigd voortaan een ‘genderneutrale’ gemeente te willen zijn, bemerkte ik in mijzelf een dieperliggende ergernis, of eerder een diepere verzuchting.

Wellicht heeft het te maken met dat dergelijke nieuwsfeiten meer dan gemiddeld boven water komen, zeker in een land waar de progressieve agenda al jaren zoekt naar nieuwe wegen om urgent te blijven, en die worden steeds smaller. Of het nu gaat om een OV-kaart die ontdaan wordt van de M/V-identiteit, het voetgangersstoplicht dat genderneutraal moet zijn, een regenboogzebrapad of openbare toiletten voor mensen met androgynie: op de een of andere manier mis ik dat nieuws nooit. Tegen wil en dank. En het einde hiervan is nog lang niet in zicht, dus neem ik hier een voorschot.

In deze nadere overweging zal ik proberen al schrijvend deze verzuchting te motiveren. Daarbij is de opzet licht polemisch van aard en hier en daar voorzien van een ironische noot, die voor een gezonde afstand tot de wereld zorgt en de relatieve onbeduidendheid waar ik me hier toch op richt een enkeling opvrolijkt.

Vooraf aan dit soort overwegingen is het vandaag de dag gebruikelijk om het nodige voorbehoud te maken, zodat er geen misverstanden gevonden kunnen worden of tere zielen nodeloos gekwetst zouden raken. Ik zal mij daarom ook beroepen op het Seinfeldiaanse “Not that there is anything wrong with that” (Nttiawwt) als je iets anders denkt. Met andere woorden: ik ben tegen discriminatie, ik juich ongedwongen emancipatie toe, eenieder mag zijn wie hij (of zij…of…) wil zijn en wat mij betreft gaat iemand in een paars latexpak met een voorbinddodo op een nummer van Nana Mouskouri out op de Amsterdamse grachten door een overdosis XTC. Prima als dat iemands identiteit vorm geeft, ik heb er niets mee, maar Nttiawwt!

We moeten natuurlijk bezien hoe heet deze soep precies wordt opgediend en welke slippery slope nu weer is opgetrokken, maar in de zogenaamde regenboogtaalgids van de gemeente Amsterdam die weldra een collectorsitem zal zijn, worden warme aanbevelingen gedaan aan ambtenaren om ‘op een respectvolle manier te praten en schrijven over seksuele en genderdiversiteit’. In plaats van ‘dames en heren’ of ‘geachte heer/mevrouw’ wordt bijvoorbeeld geadviseerd te kiezen voor vormen als ‘beste mensen’, ‘geachte aanwezigen’ of ‘beste Amsterdammers’. Het zou kunnen dat een aantal ambtenaren permanent verwart raakt wat nu wanneer te zeggen of in een identiteitscrisis belandt, want een kleine moeite is het allerminst. Maar dat terzijde.

Een eerste probleem openbaart zich hier: er is natuurlijk in de verste verte geen sprake van een gebrek aan respect wanneer iemand een ander aanspreekt met ‘geachte meneer’ of ‘beste mevrouw’. Die suggestie is daar foeilelijk ingeslopen, waardoor in bepaalde kringen binnen de kortste keren het idee ontstaat dat je fout bezig bent als je genderneutraliteit nalaat. Er is geen enkele intentie om te beledigen wanneer iemand een zaal toespreekt met ‘dag dames en heren’, net zo min als Ome Willem de ongelukkige androgyn op de korrel had (0:58). Correcter was echter volgens Amsterdamse richtlijnen: “Zeg eens even allemaal, zijn er hier ook aanwezigen in de zaal?” Dat kan iemand absurd vinden, maar dat is gewoon het gevolg van een regenboogagenda.

Iemand verklapte mij het argument dat men vroeger sprak van ‘negers’ of ‘homo’s als zieke mensen’, en we ons daar nu voor zouden schamen. Ongetwijfeld, maar waarom zou ik mij ooit gaan schamen omdat ik mensen aanspreek met man of vrouw? Er zit helemaal geen intentionele negatieve connotatie of denigrerende ondertoon of nare geschiedenis in het woord ‘man’ of ‘vrouw’ net zo min als in een groen stoplichtmannetje, zoals dit uiteraard wel aanwezig is in het woord ‘neger’ en ‘zieke homo’. Het zou bovendien bijzonder vreemd zijn als uiteindelijk het gevolg is dat de woorden man en vrouw zouden verworden tot scheldwoorden. Belediging is hier exclusief in the ear of the beholder.

Niet beledigd zijn door het naakt a.u.b., het is niet aanstootgevend bedoeld!

Het gaat er dus om dat er mogelijk mensen beledigd, gekwetst of ontdaan zijn door de aanspreekvorm man of vrouw. Dan hebben we het dus over mensen die zich noch man noch vrouw voelen. Wie zoekt kan altijd wel iemand vinden, daar ben ik zeker van. Maar wie goed zoekt kan ook iemand vinden die intens bedroeft is dat het Zuid-Oostzaanse lampi-werpen nooit enige aandacht krijgt bij Studio Sport. Terwijl het zijn lust en zijn leven is, wordt hij wekelijks op de onbeduidendheid daarvan gewezen, namelijk dat niemand er rekening mee houdt. Iemand zal mij verwijten gebruik te maken van een oneigenlijke vergelijking, maar ik probeer slechts aan te geven dat rekening houden met minieme doelgroepen niet per definitie betekent dat de grote massa zich ernaar moet schikken of ermee moet worden geconfronteerd bij algemene aangelegenheid.

Maar hoe miniem is miniem? Onderzoek van kenniscentrum Rutgers (2012) stelt dat er in Nederland 48.000 transgenders zijn in de leeftijd van 15 tot 70 jaar. Als we uitgaan van 14.500.000 mensen in Nederland die ouder zijn dan 15, levert dit een percentage op van 0.0033%. Let wel, dit gaat over transgenders, niet over individuen die zichzelf geen sekse kunnen of willen toeschrijven. Ik schat met een natte vinger die groep een factor 10 kleiner. Dus dan stel ik vast dat meer dan 99,99967% in Nederland zich wel een man of een vrouw voelt, los van seksuele voorkeur. Wanneer ik met mijn aanspreekvorm in 99,999 % van de gevallen iemand niet beledig, is het de vraag waarom ik (of een ambtenaar) überhaupt gedrag zou willen wijzigen.  De grootste denkfout die voorstanders maken zit er in dat genderneutraliteit 100% beledigingsvrij is. 100% prettig voor iedereen. Een indirecte miskenning of opschorting van iemands geslachtelijke identiteit, een erkenning waar bijvoorbeeld vrouwen (een relevante 50,8% in Nederland) vele decennia voor hebben gestreden, hangt sterk samen met het vermijden van het mannelijke en vrouwelijke in mensen. Wat ik dus wil zeggen is dat het kiezen voor dergelijke politieke richtlijnen, als vanzelf met zich meebrengt dat waarschijnlijk veel meer mensen geschoffeerd zijn, geërgerd of beledigd dan de groep die een politiek correcte elite ermee probeert te plezieren of te erkennen.

Het middel is erger dan de kwaal. Je kunt je al helemaal afvragen of het in algemene zin bijdraagt tot meer begrip, in plaats van minder. In utilitaristische zin is dit mijns inziens een absolute fiasco , daar hoef je geen raketwetenschapper voor te zijn. Het is ook zeker geen zure appel waar wij even heen door moeten bijten, daarvoor is de mens tot in de eeuwigheid teveel man of vrouw. Gelukkig maar trouwens voor de mensheid…

Een argument wat doorgaans samenhangt met het bovenstaande is dat zelfs de meest marginale groeperingen ook door de overheid beschermd moeten worden. Özcan Akyol -een uitstekend schrijver- gebruikte dat argument nog in zijn column van donderdag 27 juli in het Algemeen Dagblad. Dat is uiteraard terecht: iedereen heeft recht op bescherming van de overheid. Het gaat hier echter helemaal niet om bescherming! Het aanpassen van taalgebruik heeft niets met bescherming van individuen te maken. Het is eerder de vraag in hoeverre de overheid zich sturend moet bemoeien met taalgebruik van mensen, al dan niet met zogenaamde goedbedoelde suggesties. Het is al helemaal de vraag in hoeverre een overheid haar beleid moet normeren op basis van een absolute minderheid.

Daar heb ik al elders al wat ironische opmerkingen over gemaakt, waarvan ik het niet kan laten ze hier te herhalen, omdat ze toch ook een inhoudelijke kracht bezitten. Want als bijvoorbeeld een overheid klaarblijkelijk op paternalistische gronden haar beleid aanpast op basis van een absolute minderheid, waar eindigt dit dan? Waar ligt de grens? Wanneer is het gelijkheidsfundamentalisme bevredigd?

Kijk, het percentage mensen in Nederland dat zich geen mens voelt maar een kuikentje, ligt rond de 0,00087%. In dat geval voldoet een genderneutrale opening als ‘goedemiddag beste mensen’ niet. Iemand zou kunnen zeggen dat ik de zaak daarmee ridiculiseer, maar ik zou kunnen zeggen dat deze persoon geen respect heeft voor mensen die zich geen mens voelen en beledigd zijn als ze toch aangesproken worden als mens. Gaat dat niet wat ver? Ja, maar waar iemand de grens legt bij menselijke verschijningen die zich een kuikentje wanen waar we echt geen algemene richtlijnen voor moeten suggereren, leg ik de grens een paar tienden terug.

Dat brengt mij tenslotte tot een zekere essentie, namelijk de kunst van het niet al te snel beledigd, geraakt en gekwetst te zijn in samenspraak met het opzichtig rekening houden met alle denkbare gevoeligheden. Ik stoor mij bijvoorbeeld al lange tijd aan de omroepmededeling in de trein: ‘Dames en heren, goedemorgen.’ Niet omdat er gesproken wordt over ‘dames en heren’ in plaats van ‘reizigers’, maar dat een computerstem in plaats van een menselijke stem dat doet. Een computer die mij goedemorgen wenst, dat is voor wie het begrijpen wil bijzonder aanmatigend, betekenisloos en absurd! Ik zou dat liever dagelijks anders willen, maar ik snap ook wel dat techniek nu eenmaal de norm is en daar schik ik mij in. Prima, ik kan in de trein gewoon zijn wie ik wil zijn ook al word ik niet aangesproken op de manier hoe ik dat zou willen of waardoor ik me niet erger. En misschien moet ik mij helemaal niet zo aanstellen evenmin als dat ik altijd en overal als slachtoffer moet worden beschouwd van een systeem waar ik deel van uitmaak. Zowel ik als het systeem is daar niet bij gebaat.

Ik zal vast hier en daar wat draaien om mijn oren krijgen. Het pleit is namelijk nog lang niet beslecht, noch lijkt mijn dieper liggende verzuchting helemaal opgehelderd. Zolang ik echter mag blijven verzuchten, zul jij mij niet horen. Nu ja, ons niet horen.

 

Zie verder:

Naschrift bij nadere bedenkingen bij genderneutrale begroeting

__________________________

Zie o.a.:

https://www.ad.nl/politiek/en-welke-letter-bent-u~ad34b5a8/

https://www.nrc.nl/nieuws/2017/07/26/geachte-dames-en-heren-nee-liever-niet-12257592-a1568036

https://www.parool.nl/amsterdam/amsterdam-wil-genderneutrale-toiletten-in-stadhuis~a4459714/

https://www.parool.nl/amsterdam/-gemeente-amsterdam-wordt-genderneutraal~a4508148/

https://www.nrc.nl/nieuws/2017/05/18/je-moet-jezelf-opnieuw-uitvinden-9166903-a1559284

Wat heet een pyrrusoverwinning? Een kritiek bij de zaak “Stichting De Haagse Scholen” vs “De minderjarigen”

Wie anders dan een rechter brengt de mensen nog bijeen?

Kabaal om een klassenfoto. Een kritiek bij de zaak “Stichting De Haagse Scholen” vs “De minderjarigen”

Toen koning Pyrrhus zich gereedmaakte tegen Italië op te trekken, vroeg zijn wijze raadsman Cyneas, teneinde zijn vorst de zinloosheid van zijn plannen te doen inzien: ‘Waarom begint u aan zo’n grote onderneming, Sire?’‘Om mij van Italië meester te maken,’ antwoordde hij zonder dralen. ‘En,’ vroeg Cyneas weer, ‘daarna?’ ‘Dan trek ik op tegen Gallië en Spanje.’ ‘En daarna?’ ‘Dan verover ik Afrika, en tenslotte, als ik de hele wereld aan mij onderworpen heb, ga ik uitrusten en kan ik een kalm en gelukkig leven leiden.’ ‘In godsnaam, Sire,’ reageerde Cyneas weer, ‘als u dat wilt, waarom doet u dat dan niet meteen? Waarom neemt u niet nu al de rust waar u, zoals u zegt, naar uitziet, en bespaart u zich niet al die moeite en gevaren die u zich intussen bereidt?’
Michel de Montaigne (2009 vert.). De Essays. P. 346.

Pyrrhus (319-272 v.Chr.), de Molossische koning van Epirus kennen we voornamelijk van de uitdrukking ‘Nog één zo’n overwinning en ik ben verloren.’ Blaise Pascal maakt er in zijn Pensées geloof ik melding van en er zijn vele oudere bronnen die de hopeloze strijd van Pyrrhus kleurrijk weten te schetsen.

Pyrrhus is de kampioen van de schijnoverwinning, de overwinning waarbij de winnaar net zoveel verliezen lijdt als of meer verliezen lijdt dan bij een absolute nederlaag. En zoals dat schitterende citaat van beroepsverteller Montaigne hierboven laat zien, is het soms vele malen verstandiger, wijzer en beter om je te bezinnen en de strijd te laten voor wat het is. Niet iedere strijd is de moeite waard van het strijden, niet alle gelijk is gelukkig.

De gedachte aan koning Pyrrhus overviel mij onherroepelijk toen bekend werd dat een kantonrechter een schadevergoeding van € 500 heeft toegekend aan een ouder die een zaak (ECLI:NL:RBDHA:2017:7416) had aangespannen tegen de school waar haar kinderen genieten van uitstekend primair onderwijs. De Maria Montessorischool in Den Haag moet € 500 schadevergoeding betalen aan de moeder, omdat haar twee kinderen vanwege het Offerfeest niet op een klassenfoto staan. Het is een inmiddels even bekende als vermoeiende aangelegenheid.

Maar het is vooral een prachtig voorbeeld van wat nu een pyrrusoverwinning heet. Dit is nu een overwinning die laat zien wat verlies betekent. Want wat is er eigenlijk precies gewonnen? Het kan nooit een overwinning zijn waar iemand, wanneer hij alleen in zijn kamer zit en zijn diepste zelf onderzoekt, ook maar enige vreugde aan kan ontlenen. Deze overwinning staat symbool voor wat het betekent als alles is mislukt. En met alles bedoel ik dat iemand niet in staat is om er zonder een rechter uit te komen. Met alles bedoel ik dat kinderen willens en wetens inzet worden van een nationale -ongelukkige- discussie. Met alles bedoel ik dat de relatie met een school wordt vernietigd, waar kinderen met hun vrienden aan het opgroeien zijn. “Ach, kijk daar lopen ze…zal ik jullie op de foto zetten?” Nog goedbedoeld ook.

De immateriële schade die is geriskeerd, zou in ironische zin inzet moeten zijn van een nieuwe rechtszaak en jeugdzorg. Een moeder heeft de taak haar kinderen te beschermen, maar daar heeft dit geen zweem van. Ik ben er van overtuigd dat de immateriële schade die is geriskeerd – of in dit geval zelfs is geëffectueerd- vele malen groter is dan de zogenaamde immateriële schade van het niet staan op een klassenfoto. Let wel: officiële klassenfoto, want iedere bijdehante onderwijzer met een redelijke camera op zijn telefoon had al 28 nieuwe klassenfoto’s paraat. Dit heet namelijk een digitaal tijdperk te zijn. Maar daar gaat het natuurlijk niet om. Het gaat hier over de officiële klassenfoto. En daarbij een gebrek aan maatschappelijk schild wat af en toe beschermt tegen iets wat niet helemaal loopt zoals je had gewild. Zo’n schild ontwikkel je in een vrije samenleving, als alles goed gaat tenminste.

Maar wat ik dus werkelijk niet begrijpen kan is hoe een moeder nu kan geloven dat ze haar kinderen een dienst bewijst door in een tijd waarin anonimiteit niet meer bestaat ze inzet te maken van een ‘principiële’ kwestie. De kinderen staan nog steeds niet op de foto. ‘What’s done is done and cannot be undone’, zei Lady Macbeth ooit tegen haar man. En dat is hier een waar gegeven. De school heeft niet moedwillig kwaad gedaan, excuses gemaakt en ach, volgens de rechter niet alles evengoed onderbouwd dat ze écht hun best hebben gedaan het écht nog beter te proberen doen. En dan wordt het formeel, vervelend en zien we jonge kinderen plots in juridische volwassentaal figureren: ‘Aldus heeft de Stichting indirect onderscheid gemaakt op grond van godsdienst, terwijl het gemaakte onderscheid geen legitiem doel diende, aldus de minderjarigen.’ Ja, er staat echt in het vonnis: aldus de minderjarigen.

Minderjarigen die zijn bedoezeld en bezoedeld door volwassenen zonder schild, door een samenleving die is gejuridiseerd en een wereld waarin men wil afdwingen in plaats van vergeven. Iedere schoolfoto die ooit nog genomen wordt is bovendien met deze aangelegenheid verbonden waarmee een zekere onschuld van deze kinderen volledig is vernietigd. Kinderen zijn ongetwijfeld flexibele wezens, die tegen een stootje kunnen, pragmatisch zijn en over het algemeen vrolijk en vergevingsgezind. Maar ze zijn ook buitengewoon gevoelig voor het gedrag van hun ouders. Ze hebben een feilloze antenne voor wat hun rolmodellen voorhouden, voelen en uitstralen. En dit is absoluut het verkeerde voorbeeld. Dit is geen open dialoog, dit is geen zand erover. Dit zijn kinderen in een rechtszaal die zich moeten verdedigen omdat moeder een zaak heeft aangespannen. En al zouden ze wat anders willen zeggen en vinden en voelen, dat gaat natuurlijk niet meer. De jeugd draait om een schoolfoto en een paar euro.

Iemand zou nog te berde kunnen brengen dat discriminatie niet moet worden gebagatelliseerd. Ik kan echter geen moedwilligheid ontdekken noch kan ik mij voorstellen dat dit in hoger beroep standhoudt. Daar is voldoende over gezegd, maar mijn punt blijft staan: zelfs als je hier een zaak denkt te hebben, en het zelfs niet uitmaakt of iets wel of niet moedwillig is, er excuses zijn gemaakt en alternatieven zijn geboden, is het nog iets anders de zaak te voeren. Want ik herhaal dan mijn vraag: wat is hier nu precies gewonnen?

Met Pyrrhus liep het slecht af. In een straatgevecht met een soldaat kreeg hij van een oude vrouw die waarschijnlijk haar zoon zag vechten met Pyrrhus een ferme steen op zijn hoofd, die hem van het paard sloeg en verlamde. Kort daarna werd hij onthoofd. Zover zal het hier toch niet geraken, al koester ik tegen beter weten een diep verlangen naar wijze woorden gevolgd door verstandige daden. Dat hoger beroep moet er komen nu die steen is gaan rollen. Waar is Cyneas als je hem nodig hebt?

______________________________

Noot uitspraak hoger beroep: ECLI:NL:GHDHA:2018:3262

En het sneeuwde in Rome: Een apologie bij een geweigerde recensie

Begin maart 2017 werd ik gevraagd door de redactie van LITER om een recensie te schrijven over het boek En het sneeuwde in Rome van Stefan van Dierendonck. ‘Een onontkoombare liefdesgeschiedenis, een moderne bildungsroman, een overdonderende zoektocht naar betekenis.’ De lat wordt gelukkig nooit erg hoog gelegd op achterkanten, en er worden gelukkig niet teveel verwachtingen gewekt.

Ongeveer zes weken later, 240 pagina’s verder en meer dan 14 uur schaven aan de recensie bood ik mijn stuk aan aan de redactie. Daarbij had ik al het bijzondere voorgevoel dat ze niet onverdeeld gelukkig zou zijn met de kritiek die ik in de recensie aan de dag leg. Wat niet helpt is dat de auteur, Stefan van Dierendonck, zelf lid is van de redactie van dit tijdschrift. Feitelijk een zeer merkwaardige constructie die belangenverstrengeling in de hand werkt en vragen oproept over de vrijheid die een recensent ten aanzien van het boek heeft.

Voorafgaand aan de inzending van mijn recensie heb ik een stuk of 10 mensen het verhaal kritisch laten lezen. In alle gevallen was het commentaar hetzelfde: scherp, maar goed onderbouwd.

Eigenlijk naar verwachting kreeg ik van de redactie te horen dat ze deze recensie niet willen plaatsen:

“De recensie in deze vorm kunnen we niet plaatsen. De toon is te negatief en dat past niet bij ons tijdschrift. Ook het feit dat de recensie op de persoon gericht is viel niet in goede aarde. Men vond dit niet passend bij een literaire bespreking. Een iets positievere recensie zit er niet in, begreep ik eerder al?”

Dit neigt naar mijn idee sterk naar censuur en dat is een literaire doodzonde. Het lijkt eerder dat het niet in de straat past van auteur Van Dierendonck, althans die suggestie wek je op deze manier. In hoeverre beschermt een redactie zijn redactieleden? Het doet mij persoonlijk ook de vraag stellen wat precies ‘een literaire recensie’ is. Moet de recensie zelf literair zijn of handelt de recensie over literatuur?

Recent las ik de Scheldkritieken van Lodewijk van Deyssel en ik kan niet zeggen dat ik het geen literaire recensies vond of dat ze niet handelden over literatuur. Dat hij geen spaan heel laat van de pulp -literatuur- die hij moet beoordelen, doet niet ter zake. Ik ben blij dat hij dat gedaan heeft. Het is aan mij te beoordelen of ik het dan met hem eens ben. Dus ik geloof dat recensies over literatuur best kritisch mogen zijn, zolang ze zich aan de feiten houden en het duidelijk is dat het niet meer is dan een mening van één lezer.

Nu is het alles behalve mijn bedoeling Scheldkritieken te schrijven of een bleke imitatie daarvan te presenteren, maar ik vond het boek oprecht ongelofelijk zwak in alle opzichten. Het is niet bepaald plezierig om je 240 pagina’s lang te ergeren aan vorm en inhoud. Natuurlijk mag je een schrijver er niet op afrekenen, maar een afschuwelijke zin als “We zagen elkaar en we poepten in onze broek van herkenning. Zoiets.”, achtervolgde me dagenlang, tot zelfs in mijn slaap. Dat is niet gezond. Je hoopt dan zelfs dat de auteur dat ergens schaamteloos gejat heeft en niet zelf heeft bedacht.

Ik heb aan de redactie medegedeeld dat ik ongelukkig werd van het boek en daaraan toegevoegd dat het mij interessant en zinvol leek dat de auteur in kwestie in een brief uitvoerig commentaar zou mogen leveren op de recensie. Het zou bovendien een interessante briefwisseling kunnen worden, die wellicht ook mijn perspectief op het boek zou kunnen veranderen. Dat blijft nu helaas achterwege, maar dat past ook wel weer bij de weekheid die de schrijver in zijn literaire idem ego aan de dag legt. Het personage in de roman, waarvan ik dus vermoed dat het een kopie is van de schrijver zelf, legt een ondraaglijke lichtheid aan de dag, zowel in denken als in doen. Ik heb tientallen keren tegen het boek geroepen: ‘Kom nu toch eens op voor jezelf jongen! Stop met die treurige zelfdenigratie, stap uit je rancuneuze anti-katholieke frame en wees daadwerkelijk de existentialist die je wil zijn!’ Maar ik riep het tevergeefs, het boek veranderde niet, alleen mijn gemoedstoestand.

Het is interessant om te bedenken in hoeverre kritiek op het personage in het boek, kritiek is op de schrijver. Mijn grootste bezwaar, zoals ook blijkt uit onderstaande recensie, is dat de schrijver suggereert fictie te bedrijven, terwijl het in werkelijkheid autobiografisch is. “Het boek is een roman en staat daarmee los van de werkelijkheid.” Ik sluit niet uit dat het een literaire truc is die ik niet begrijp, of een vrijheid die gepermitteerd mag worden bij het schrijven van een roman, maar het heeft mij 240 pagina’s in de weg gezeten. Ik begrijp best dat mensen soms de behoefte hebben om iets verdekt op te schrijven als het gaat over liefde of homoseksualiteit of onprettige ervaringen, maar noem het dan geen fictie. Neem verantwoordelijkheid voor wat je schrijft, of doe het dan onder een pseudoniem. Maar omgekeerd heb ik er moeite mee: je echte naam gebruiken en doen alsof je fictie schrijft. Ik moet eens nader overwegen, waarom me dat zo stoort, los van de karakterloosheid.

Tenslotte wil ik niet miskennen hoe ongelofelijk moeilijk het is om een bestaan op te bouwen als schrijver. Ik kan me goed voorstellen dat iemand vooral op zoek is naar instemmende recensenten en welgevallige lof ter zelfbevestiging. Schrijven is namelijk kwetsbaar zijn. Anderen oordelen over jouw intiemste gedachten, over het maximale wat je uit je pen krijgt. Dat is niet altijd prettig en zelfs als de inhoud van een boek niet terugslaat op de schrijver zelf, wordt nog steeds het schrijven beoordeeld, waarmee de schrijver zelf. Ik (h)erken die kwetsbaarheid ten volle, maar dat is wel het risico van het schrijven. Wie dat risico neemt, moet de consequenties durven aanvaarden. Plato zou om die reden zijn romans in het vuur hebben geworpen. Het zou goed één van de redenen kunnen zijn waarom ik misschien zelf wel nooit tot een roman zal komen of waarom ik niet bij leven hecht aan een groot publiek. Ik zou me net als Stefan van Dierendonck doodergeren aan die oppervlakkige buitenwereld die iets te klagen heeft over dat waar ik jaren aan heb gewerkt. Ik zou me doodergeren aan recensenten die mijn boek met enkele pennenstreken als te licht beoordelen, waarbij ik op de top van mijn kunnen gedachten op papier heb overgezet.

In dat opzicht voel ik oprecht medelijden met Van Dierendonck, maar kan ik enkel tegen iedereen zeggen: oordeel zelf en weerspreek vooral mijn recensie met de scherpst inhoudelijke argumenten die je kunt vinden. Het is ten slotte maar één mening.

____________________________________________________________________________

Deze recensie is verschenen op 8Weekly. Het bovenstaande niet goed gelezen en toch benieuwd naar hoeveel sterren dit boek krijgt? Neem dan nu een kijkje op de site aldaar!

Menselijk, al te menselijk

Boekrecensie: En het sneeuwde in Rome

En het sneeuwde in Rome is het tweede boek van Stefan van Dierendonck (1972) na En het regende brood uit 2012. Het (symbolisch?) 12-hoofdstukken tellende verhaal laat zich in enkele zinnen vertellen: een jonge priester vertrekt naar Rome voor een studie kerkgeschiedenis. In Rome lijkt hij enkel karikaturen te ontmoeten totdat zijn docente Italiaans Arianna Girasole (‘een vrije heiden met mondaine hakken’) hem doet ontwaken uit de sluimer van het katholicisme en zijn vals verstane roeping. Hij vindt de liefde en zegt de Kerk vaarwel.

Het boek is duidelijk niet geschreven vanwege het verhaal. Het gaat hier om het literair proberen te vangen van een existentiële crisis. Het gaat om een poging tot verbeelding te komen van het spanningsveld tussen het profane en het heilige. Het gaat over zoeken naar identiteit voor en na de vervreemding.

Op de eerste pagina van het boek wordt de lezer geconfronteerd met een merkwaardige mededeling: ‘dit boek is een roman en staat daarmee los van de werkelijkheid. Voor zover er al banden zijn met de werkelijkheid is die werkelijkheid door de auteur naar zijn hand gezet en tot fictie gemaakt.’

Maar Van Dierendonck moet de lezer niets wijsmaken of voor zot houden. Het boek is onmiskenbaar autobiografisch en staat helemaal niet los van de werkelijkheid, integendeel. Van Dierendonck is voormalig priester, geboren in Budel, heeft een glutentrauma, studeerde in Rome en vond de liefde. De vertellende ‘ik-figuur’ heet niet toevallig Stefan, is geboren in Budel, heeft glutenallergie, studeert als priester in Rome en vindt er de liefde. Waarom moet Van Dierendonck van zichzelf dit freudiaanse schimmenspel spelen?

Wellicht is een voorname reden dat de verteller in het boek tientallen pagina’s lang een ondraaglijke lichtheid tentoonspreidt, waar Van Dierendonck niet direct mee geassocieerd wenst te worden. Want omdat er vrijwel niets gebeurt in het boek, moet de lezer die tot het eind wil geraken mee met de memoires van de hoofdpersoon en diens sporadisch oppervlakkige ‘filosofische’ overwegingen.

In hoofdstuk 5 bijvoorbeeld, komt het tot een kleine bespiegeling waarmee expliciet kritiek wordt geleverd op de priesteropleiding. ‘Let op voor Thomas van Aquino, kijk uit voor Augustinus en consorten. (….) Verstandig leren geloven. Zo wordt een priester gevormd. Wat docenten vergeten, is dat Hij hiermee definitief in het rijk van de filosofische concepten wordt getrokken. God wordt een abstractie. Ben ik nog te volgen?’

Ja hoor, Stefan is uitstekend te volgen. Maar Stefan is vooral een ongelofelijke slappeling die in honderden pagina’s telkens als hij iets van waarde lijkt te noteren, op de proppen komt met een afleidingsmanoeuvre. Een mini-college kerkgeschiedenis over een valse Paus. Een trage reisbeschrijving. Een droom die, zoals Frederik van Eeden al wist, alleen interessant is voor degene die de droom heeft gehad. Of de wanstaltige ontboezeming van zijn eerste masturbatie (‘Ik was niet veel ouder dan 14 jaar, denk ik, toen ik voor het eerst ontdekte dat ik mezelf kon melken.’). Er wordt zelfs een ‘joker’ gespeeld wanneer het ernstig dreigt te worden en Stefan over homoseksuele gevoelens van een bevriend pastoor moet schrijven. Evert Helmes alias Pim Poldermans en het trauma wat zijn naam draagt. Het blijft in nevelen. Allemaal in fictieve nevelen uiteraard. Want dit is fictie. Een roman…

En dan mijmert Stefan weer verder. Aanhoudend verontschuldigend dweept hij met vederlichte reflecties en herinneringen, waarin alles consequent klein wordt gemaakt en waarin hij nergens trots durft te zijn op zichzelf. ‘Toon toch eens karakter, jongen! Denk toch wat meer aan Kierkegaard waarop je bent afgestudeerd!’, wil je als lezer schreeuwen. En het is dan dat je beseft dat jij niet moet opgeven het boek uit te lezen. ‘Misschien valt straks alles samen…misschien komt straks de Liefde.’

Tja, de Liefde! Het boek heet immers ‘een onontkoombare liefdesgeschiedenis’. Maar de liefde is flinterdun. Haast afwezig. Na 188 pagina’s -eindelijk- is er een kusje met de femme fatale: Arianna. Het wordt aan de fantasie van de lezer overgelaten wat Arianna precies aantrekt in Stefan. Probeert ze een chronisch gevoel van lucht en leegte te vullen? Is het de sensatie van de verovering? Schept ze er plezier in een onbeschreven blad te bekrassen? Arianna lijkt een akelige vrouw die op het moment dat haar prooi dreigt te ontglippen zelfs de absolute troef speelt dat het leven zinloos is zonder Stefan: ‘Ik weet niet wat ik mezelf had aangedaan als het wel een afscheid was geweest’. Er is geen zin verder verwijderd van liefde dan deze. Eng, griezelig: wegwezen. Maar voor Stefan is het een absurde aanmoediging. Hij mag met Arianna friemelen en ze helpt hem breken met een heilig gemaakte belofte. Ze helpt hem te ontsnappen aan iets waartoe hij zelf nooit de moed heeft gehad. Is Arianna de duivel? Is zij het enige immateriële personage in het boek? Is zij een ontluikend gedachtespinsel van Stefans geest na jaren verdrongen seksuele fantasieën? Vragen die wellicht beantwoord worden in deel III: En het hagelde in de bovenkamer.

De belangrijkste vraag tenslotte die heel het boek oproept, pagina voor pagina, is nog blijven liggen. Namelijk: Voor wie is dit boek geschreven? Voor Romegangers een onttovering. Voor filosofen veel te licht. Voor theologen te eenzijdig. Voor bij de open haard tergend te traag. Voor verliefden te laf. Wie blijft er nog over behalve familieleden en de mensen die een draai om hun oren krijgen in het boek of met hoofdletter worden aangeduid? Priesters die worstelen met zichzelf? Die konden al terecht bij John Henry Newman.

Het kan iemand niet ontzegd worden om op therapeutische basis zaken aan papier toe te vertrouwen. Het is duidelijk dat alle gedachten die we lezen in dit boek moeten helpen bij het zeer langdurig verwerkingsproces van de auteur die alle grond onder zijn voeten heeft zien wegvallen. Zodra deze gedachten echter publiekelijk worden gemaakt, kan het geen louter therapie meer heten. Dan moet men zich kunnen en durven verantwoorden. Maar daar is het nog veel te vroeg voor. Dat verklaart ook het angstige gegoochel met pseudoniemen en de verdekte weergave van werkelijke gebeurtenissen.

Komt het nog goed? Van Dierendoncks onafscheidelijke metgezel Stefan durft in ieder geval te vloeken. Hij weet bovendien aanhoudend alle schuld te verschuiven naar het katholieke systeem, waarmee zijn eigen schuldgevoelens langzaam wegsijpelen en de zoektocht naar een nieuwe identiteit los van dit verhaal eindelijk kan aanvangen. Met medelijden vervuld, is het de lezer die hem tenslotte toeroept: ‘Hou vol jongen. In godsnaam, hou vol!’

_______________________________________________________

Boek: En het Sneeuwde in Rome
ISBN: 9789400400603
Maart 2017 bij Thomas Rap

Lees meer besprekingen:

Jan Maurits Schouten voor Ugenda.nl

Rob Schouten voor Trouw

Petra van der Ploeg voor Bookiewoogie

Sebastiaan Kort voor NRC

Het geheim van verbeelding

Deze recensie is geschreven voor 8Weekly en daar als eerste verschenen. Benieuwd naar hoeveel sterren dit boek krijgt? Neem dan nu een kijkje op de site aldaar!

Recensie: Hugo Koning (vert.) – Mythen moet je niet geloven! Mytheverklaringen uit de Oudheid

Geloofden de Oude Grieken in hun eigen mythen? Dat is een lastige vraag. ‘Geloof’ is namelijk een complex begrip. In Mythen moet je niet geloven! worden in ieder geval drie auteurs uit de Oudheid opgevoerd die mythen kritisch onder de loep namen en voorzagen van rationele verklaringen.

Verreweg de belangrijkste criticaster van de Griekse mythen is Palaiphatos. Veel weten we niet over deze auteur, behalve dat hij rond 335 v.Chr. actief was in Athene. Deze exponent van de zogenaamde rationaliserende methode baseert zich op de stelling dat mensen zonder scholing bereid zijn alles te geloven wat ze verteld wordt, maar wijze mensen nooit zonder meer iets geloven. Palaiphatos was uniek in zijn werkwijze omdat hij de mythen op zichzelf beoordeelt en consequent wijst op verkeerde interpretaties zonder af te doen aan het bovennatuurlijke karakter van het verhaal. In Mythen moet je niet geloven! worden onder andere 45 analyses die zijn overgeleverd uit het werk Ongelofelijke zaken van Palaiphatos in een hedendaagse vertaling opnieuw onder de aandacht gebracht. De laatste Nederlandse vertaling dateert uit 1661.
Het werk van Palaiphatos is het meest lezenswaardig in deze vertaling. De bundel wordt namelijk nog aangevuld met werk van twee auteurs die min of meer schatplichtig zijn aan Palaiphatos. Van ene Herakleitos lezen we een ‘weerlegging of behandeling van traditionele verhalen die in strijd zijn met de natuur’ en van een anonieme auteur zijn ook nog 23 ongestructureerde en enigszins chaotische fragmenten toegevoegd. Vooral deze ‘Anonymus’ heeft echt te weinig om het lijf om te kunnen boeien.

Misverstane historische gebeurtenissen
Dat geldt dus niet voor Palaiphatos. Telkens wanneer hij een bekende mythe heeft uiteengezet, komt hij met een leuke en vlotte verklaring. Zo lezen we over het afschuwelijke, zes hondenkoppen tellende monster uit de Odyssee genaamd ‘Skylla’ (p. 57). ‘Toen Odysseus voorbij voer pakte ze zes man van zijn schip, volgens Odysseus “het meest meelijwekkende” van al zijn avonturen op zee.’ Palaiphatos analyseert dan onbewogen: ‘Het is wel heel dom om zich zo’n wezen voor te stellen.’ Vervolgens vertelt hij de ‘werkelijke’ betekenis: de Skylla was niets meer dan een snel oorlogsschip met een vreeswekkende beschildering. Palaiphatos neigt mythen, zo lezen we in de welkome inleiding van vertaler Hugo Koning, altijd te relateren aan echte gebeurtenissen die vervolgens aanleiding hebben gegeven tot fantastische verhalen. ‘Mythen zijn ontstaan uit misverstane historische gebeurtenissen, en dat is het.’ (p. 14)

Van mythe naar mythologie
De Oude Grieken blijven tot de verbeelding spreken. De Franse filosoof Blaise Pascal schrijft in zijn Pensées: ‘We stellen ons Plato en Aristoteles altijd voor in lange academische gewaden, maar het waren geschikte kerels die met hun vrienden plezier maakten, zoals ieder ander.’ (1997, p. 265) Zo moet ook menig Griek met een goed glas wijn in de hand zijn vrolijke bedenkingen hebben gehad bij alle sterke verhalen die zijn tijd hebben gekleurd. Palaiphatos geeft daarvan blijk op schrift en draagt daarmee bij aan de emancipatie van het Griekse denken. Zijn verklaringen maken het boekje de moeite waard, maar verder blijft het vooral stof voor de classicus en echte liefhebber.
 
Verder lezen: Veyne, P. (1988). Did the Greeks Believe in their Myths? An Essay on the Constitutive Imagination. Chicago: The University of Chicago Press

Het recht een zwangere vrouw alcohol te weigeren

Aanreikingen voor een tafelgesprek

In deze overweging sta ik stil bij een casus* waarbij er een klassiek spanningsveld bestaat tussen recht en moraal. Wie wil kan er volledig in verdwalen, want de complexiteit is enorm. Dat is althans mijn opvatting nadat ik er enkele dagen aan heb besteed de finesses ervan te bestuderen in de literatuur.

Desondanks leent de casus zich uitstekend voor intuïtieve opvattingen en tafelgesprekken.

De situatie is als volgt:

Casus I
Je bent werkzaam in de horeca. Op enig moment neemt een vrouw, die overduidelijk hoogzwanger is, plaats aan de bar en bestelt een fles wijn. Je weigert echter de vrouw deze wijn te schenken. De vrouw is verontwaardigd en klaagt bij je baas. Die sommeert je vervolgens je werk te doen. Je blijft echter weigeren de vrouw te bedienen, wat voor hem een reden is voor ontslag op staande voet wegens werkweigering.

In deze casus spelen verschillende variabelen een rol.

Allereerst gaan we ervan uit dat het zeker is dat deze vrouw hoogzwanger is en haar kind wenst. Daarmee bedoel ik tenminste voorbij de 24 weken en in blije verwachting. Voorts nemen we aan dat de vrouw van plan is deze fles wijn te nuttigen, waarbij er geen sprake is van dronkenschap wat een legitieme reden zou zijn om te weigeren. Tenslotte gaan we ervan uit dat je baas je redelijke instructies geeft hoe de zaak volgens hem af te handelen, die echter niets afdoen aan je gewetensbezwaar.

De discussie gaat mij niet zozeer over ‘de waarschijnlijkheid’ of ‘de randvoorwaarden’, maar om de vraag of iemand die in dit geval op goede morele gronden werk weigert, daarvoor gestraft moet worden. Zijdelings hiermee verbonden is de vraag of de wet iemand kan dwingen immoreel te handelen. De dwang is hier de sanctie die staat op werkweigering.

Allereerst zal ik stilstaan bij wat ik hier beschouw als een goede morele grond op basis waarvan een handeling gerechtvaardigd is. De stellingen zijn voor discussie vatbaar, maar ik ga er vanuit dat ze uiterst redelijk zijn. Voor mijzelf bezitten ze een klaarblijkelijke evidentie. Ik zal aansluitend één en ander kort toelichten.

  1. Het is fout om bewust schade toe te brengen aan (beschermt) ongeboren menselijk leven

  2. Het is fout om iemand die van plan is bewust schade toe te brengen aan (beschermt) ongeboren menselijk leven daarin te ondersteunen, te helpen of te faciliteren

  • (NB: het is irrationeel om bewust schade toe te brengen aan een ongeboren gewenst menselijk leven)
  1. Waar het binnen iemand zijn mogelijkheden ligt om schade aan (beschermt) ongeboren menselijk leven te voorkomen, heeft hij de plicht om dat te doen

Ad 1.
Ik ga er vanuit dat dit een evident axioma is. Onder beschermt ongeboren menselijk leven versta ik hier het menselijke leven wat in staat is op zich te bestaan. In Nederland hanteren we hiervoor de 24 weken grens in de zwangerschap, waarna het kind ook buiten de baarmoeder levensvatbaar is.

Het is overigens ironisch dat de effecten van alcohol aan een kind jonger dan 24 weken in de zwangerschap nog schadelijker zijn. Het staat de lezer vrij het dilemma te doordenken in iedere fase van de zwangerschap.

Ad 2.
Wanneer een moeder haar pasgeboren kind zichtbaar wijn te drinken zou geven, zou dit voor niemand die over enige morele en verstandelijke vermogens beschikt acceptabel zijn. Het is daarom vreemd dat er twijfel zou zijn indien de moeder dit doet bij haar ongeboren kind van zeg 34 weken of zelfs enkele dagen voor de geboorte. Uit de laatste inzichten blijkt dat er geen veilige grens bestaat betrekking tot alcoholconsumptie gedurende de zwangerschap. Chang, Lockwood en Eckler (2016) concluderen verder in Alcohol intake and pregnancy (UpToDate Topic 4798) dat ‘Alcohol consumption appears to have negative effects throughout pregnancy’. Voorts adviseren ze ‘abstinence from alcohol at conception and during pregnancy’. Meer informatie over schadelijke effecten is hier te lezen.

Maar het behoeft eigenlijk geen nadere toelichting dat het drinken van alcohol (ernstige) schade kan toebrengen. Of dat nu een glas is of een fles, er is een aanmerkelijk risico op cel- en ontwikkelingsschade. Dat leidt tot de ‘nota bene’, waarin ik stel dat het volstrekt irrationeel is iets wat je graag wenst opzettelijk schade te berokkenen. Hieruit zou kunnen voortvloeien dat het een vanzelfsprekendheid is een vrouw er op te wijzen dat zij in strijd handelt met haar eigen wensen en belangen.

Ad 3.
Iemand zou nog naar een zelfbeschikkingsrecht van de moeder kunnen verwijzen. Maar dat is hier niet relevant, aangezien er evenzeer een recht is van iemand om niet bij te hoeven dragen aan het berokkenen van schade aan (beschermt) ongeboren menselijk leven. Dat is althans mijn stellige overtuiging in deze discussie. Iemand daartoe verplichten is absurd. Dat de moeder dan elders haar fles wijn zal bestellen, doet niet af aan iemands persoonlijke morele verantwoordelijkheid niet bij te dragen aan het schaden van beschermt ongeboren menselijk leven. De kastelein elders heeft daarin zijn eigen verantwoordelijkheid. Gelet op de wijze waarop ik de stelling formuleer, zou hij echter evenzeer de plicht hebben om de vrouw de fles wijn te weigeren om bovenstaande redenen.

Juridische status

In de preambule van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK) is vastgesteld dat het kind ‘bijzondere bescherming en zorg nodig heeft, met inbegrip van geëigende wettelijke bescherming, zowel voor als na zijn geboorte’. De juridische geldigheid hiervan is beperkt, maar het geeft een nadrukkelijke aanwijzing. De discussie over de juridische status van het ongeboren kind is voorts zeer complex en kent vele verschillende nuances en richtingen.

Artikel 1:2 van ons Burgerlijk Wetboek biedt die ruimte ook nadrukkelijk. We lezen: ‘Het kind waarvan een vrouw zwanger is wordt als reeds geboren aangemerkt, zo dikwijls zijn belang dit vordert. Komt het dood ter wereld, dan wordt het geacht nooit te hebben bestaan.’

Het is echter niet strafbaar om een hoogzwangere vrouw alcohol te schenken, hoewel het overduidelijk is dat dit niet in het belang is van het kind. De wet voorziet simpelweg niet in een strafbaarstelling hieromtrent. In die zin kan het huidige strafrecht niet bewerkstelligen dat het ongeboren kind daadwerkelijk gezond geboren wordt, hoewel er natuurlijk wel allerlei maatregelen kunnen worden getroffen waarbij de moeder onder toezicht komt te staan. Het voert te ver om hier nu nader op in te gaan**.

Nederland kent verder ook geen ondubbelzinnige wettelijke bepalingen ter voorkoming van schade aan een toekomstig kind zoals dat bijvoorbeeld in Tsjechië en Slowakije wel wettelijk is geregeld.  Dat iets niet juridisch helder is vastgesteld, zegt echter nog niets over onze morele verantwoordelijkheid. En het gaat mij hier dus om de redelijkheid van de morele opvatting, die iemand in vrijheid moet kunnen hebben en waarnaar hij zonder last en ruggespraak moet kunnen handelen.

In deze discussie hanteer ik de opvatting dat de geboorte niet doorslaggevend is om bescherming tegen ontwikkelingsschade te genieten, maar dat ook het ongeboren kind recht heeft op bescherming tegen invloeden die aantoonbaar schadelijk zijn voor zijn (toekomstige) leven. Mijn argument daarvoor is afgeleid van Don Marquis’ ‘deprivation argument’***. Het kind heeft recht op een toekomst evenzeer zoals wij dat hadden en hebben vanaf het moment dat wij levensvatbaar waren. Het toebrengen van schade is een gevaar voor iemands toekomstige gevoelens, ervaringen, geneugten en activiteiten op grond waarvan hij zijn leven vorm wil geven, op dezelfde wijze als dat het toebrengen van schade aan ons een bedreiging vormt voor onze toekomstige gevoelens, ervaringen, geneugten en activiteiten op grond waarvan wij ons leven vorm willen geven.

Argumenten om niet te weigeren

Iemand die geen aarzeling voelt de fles wijn te schenken, zal daarvoor zijn redenen hebben. Ik bedenk hier kort welke redenen dat zouden kunnen zijn. Redenen die zijn terug te voeren tot ‘ik voer slechts uit’ laat ik vanwege hun evidente armoedige karakter achterwege.

De voornaamste reden is waarschijnlijk het zelfbeschikkingsrecht van de moeder. Ik heb al aangegeven dat dit voor mij niet een bepaald sterk argument is. Iemand moet dus indien hij zich beroept op dit argument ook een oordeel vormen over de status van het ongeboren kind. Waarschijnlijk beoordeelt hij die status zodanig dat het zelfbeschikkingsrecht van de moeder altijd hoger wordt gewaardeerd dan de gezondheid van haar ongeboren kind. De vraag is of iemand dan helemaal geen grens heeft, of simpelweg het gevolg van het leegdrinken van de fles wijn onderschat of op de koop toeneemt. Ik neem aan dat iemand nog wel een fles wijn kan schenken, maar de moeder toch niet zou willen voorzien van een dosis xtc omdat ze toevallig naar een dansfeest wil. Ik neem evenzeer aan dat de persoon die de fles wijn schenkt dit zou weigeren indien de moeder reeds bevallen is en een gedeelte van deze wijn ook aan haar kleine geeft.

Het blijft voor mij dan ook sterk de vraag – zelfs met het idee van zelfbeschikking in het achterhoofd- wat het verschil is tussen een kind twee dagen voor de bevalling die de nodige wijn consumeert terwijl zijn moeder deze drinkt, en een kind twee dagen na de bevalling waarbij de moeder het kind een vergelijkbare hoeveelheid wijn te drinken geeft.

Voorts kunnen economische redenen worden aangewend. Een café schenkt nu eenmaal drank aan consumenten. De moeder is hier niets meer dan een consument met een eigen verantwoordelijkheid, waarbij het simpelweg niet strafbaar is wijn te verkopen. Dat is een soort legalisme, waarbij de moraal ondergeschikt is aan wat de wet al dan niet voorschrijft wat juist is.

Iemand zou nog kunnen zeggen dat hij niet wil discrimineren. Wat betreft dat laatste is er een interessant artikel hier te vinden, waarin de staat New York het verboden heeft op grond van discriminatie zwangere vrouwen te weigeren in cafetaria of waaruit blijkt dat het verboden is zwangere vrouwen alcohol te weigeren op grond van discriminatie. Zie hier het document NYC Commission on Human Rights Legal Enforcement Guidance on Discrimination on the Basis of Pregnancy waarin de richtlijnen staan uitgewerkt.

Ik blijf echter stellig ervan overtuigd dat het ondanks deze richtlijnen nog steeds oneigenlijk, onredelijk en immoreel is van iemand te verlangen dat hij bijdraagt aan het schaden van een ongeboren kind.

Slippery slope

Het recht om op morele gronden te weigeren een zwangere vrouw een fles wijn te schenken, omdat dit aantoonbaar schade oplevert voor een ongeboren kind, lijkt wellicht voor velen een uitgemaakte zaak. Het gaat in tegen het idee om kwetsbaar leven de best mogelijke kans te bieden een toekomst te genieten zoals wij die zelf voor ons zien. Het is bovendien in strijd met de redelijkheid indien de moeder zelf haar kind wenst. Ik kan mij goed voorstellen dat ik geen enkele aarzeling heb mij derhalve te verzetten tegen een opdracht om alcohol te schenken aan een zwangere vrouw en dat ik daarbij de vrouw in kwestie zal wijzen op haar irrationele gedrag.

Ik heb kort enkele argumenten genoemd die door mensen die wel zouden schenken zouden kunnen worden aangehaald. Het sterkste argument echter zit er mijn inziens in door te verwijzen naar het hellende vlak. Hoe evident het voor mij is in dit geval te weigeren, hoe evident is het om in de volgende gevallen te weigeren? Ik noem tenslotte enkele voorbeelden waarbij dit hellende vlak (min of meer) duidelijk blijkt. Het is aan de lezer zelf varianten te bedenken of variabelen toe te voegen die de discussie scherper of ingewikkelder maken. Bedenk ook in welk opzicht de afwezigheid van sancties je moreel standvastiger zouden maken.

Casus II
Je werkt bij de Albert Heijn. Aan de balie komt een hoogzwangere vrouw. Ze vraagt om een slof sigaretten. Nadat het je duidelijk is geworden dat deze sigaretten voor haarzelf zijn, weiger je haar de sigaretten te verkopen.

Vergelijk deze casus met de volgende:

Casus III
In het park tref je een hoogzwangere vrouw aan die van plan is een sigaret op te steken. Ze zoekt naar haar aansteker, maar kan deze zo snel niet vinden. Ze spreekt je aan en vraagt of je een vuurtje voor haar hebt. Ondanks dat je
toevallig een aansteker bij je hebt, weiger je haar het vuurtje.

En vergelijk deze casus weer met deze:

Casus IV
Een hoogzwangere vrouw komt op bezoek voor je verjaardag. De huiskamer staat inmiddels blauw met rook waar je vrienden al enige tijd met sigaren in de weer zijn. Je weigert haar je toegang tot de huiskamer.

Casus V
Een kind van ongeveer een jaar of vijf wandelt een patatzaak binnen en bestelt een grote hamburger voor zichzelf. Met extra Joppiesaus. Je ziet het kind aan en schat in dat zijn BMI ongeveer 34 is. Dat komt neer op 43 kg; ruim 20 kg te zwaar derhalve. Je weigert hem de hamburger.

Conclusie

Het is geen gemakkelijke situatie. Opvattingen en meningen zullen behoorlijk uiteen kunnen lopen en sterk afhankelijk zijn van de precieze situatie en de inschatting van het moment. Een wet kan/mag wat mij betreft simpelweg geen algemene richtlijnen stellen voor al die situationele inschattingen, waarbij bijvoorbeeld discriminatie als absoluut uitgangspunt wordt gehanteerd.

Als een wet zoals in dit geval bovendien onduidelijk, vaag en ambivalent is ten aanzien van de (juridische) status van het ongeboren kind, kunnen dus ook geen heldere en duidelijke richtlijnen worden verschaft over hoe iemand zich daar (juridisch) toe moet verhouden. En dus mag iemand zich beroepen op een morele overtuiging waarbij iemand voor zichzelf helderheid verschaft, waar de wet dit nalaat. Dat is ook precies waarom filosofen als John Henry Newman het geweten boven de wet plaatsen: wanneer iemand nadrukkelijk, intuïtief, weloverwogen en vanuit zijn geweten klaarblijkelijk bezwaard is ten aanzien van een richtlijn, wet of voorschrift (of een gebrek daaraan) is er de plicht (en wat mij betreft dus ook het recht) te weigeren hieraan te voldoen, of naar moreel inzicht te handelen. Een sanctie daaraan koppelen is absurd en miskent daarbij iemands recht op een (onderbouwd) gewetensbezwaar.

____________________________________________________

* Met dank aan Jette Mes voor het aandragen van deze casus. Ten behoeve van deze overweging is de casus scherper gesteld.
** Een studie die ik met zeer veel plezier heb gelezen en waar de nodige jurisprudentie wordt aangehaald die in het voordeel kan worden uitgelegd ter bescherming van het ongeboren kind is te vinden in: Mercanoglu, I. (2011). Rechtsbescherming ongeboren kind. Een onderzoek naar de juridische mogelijkheden om een ongeboren kind te beschermen tegen schade als gevolg van een onverantwoordelijke leefstijl van de zwangere vrouw. Heerlen: Open Universiteit.
*** zie voor het betreffende artikel van Marquis uit 1989, hier.  

98% van de mensen weet de oplossing niet!

De laatste paar jaren word ik dagelijks uitgedaagd met schitterende wiskundige puzzels van het creatiefste niveau. Samen met miljoenen anderen probeer ik telkens te laten zien dat ik tot die paar procent mensen behoor die de uitkomst wel weten. Toen dacht ik, ik kan ook zo’n briljant en superuitdagend rekenraadsel ontwerpen. En na enige maanden schaven, weet ik het zeker. 98% van de mensen weet de oplossing niet! Jij wel?

De tragiek van de paradoxale affectie: Hoe de Nederturk slachtoffer is van het Stockholm-syndroom

Het is vrijwel nooit de moeite te schrijven over iets waar iedereen het over heeft. De ondraaglijke lichtheid van de irrationele Turkije-klucht waar heel Nederland vanaf de zijkant hoofdschuddend naar kijkt, is dan ook volstrekt oninteressant om dieper te duiden. Je kunt er donder op zeggen dat er iemand bedreigd wordt, dat er wat boze brieven over en weer in kranten verschijnen en de economische belangen straks alles weer gladstrijken. In een uur tijd was er alles over gezegd en alle naweeën zijn nu als vervelende strontvliegen, waar je wel naar kunt slaan, maar wat ze niet verjaagt.

Deze woorden zijn dan ook slechts en alleen een uitdrukking van zuiver medelijden. Ik ben er namelijk achter gekomen dat verschillende van onze Turkse Nederbroeders lijden aan een variant van het Stockholm-syndroom. Voor wie er nog nooit van gehoord heeft: het Stockholm-syndroom is de psychische reactie die wordt waargenomen bij gegijzelden, waarbij ze tekenen van sympathie, trouw aan of zelfs liefde voor hun gijzelnemer vertonen, ongeacht de waanzin die hen wordt voorgespiegeld. De kern van dit syndroom schuilt er dus in dat er sprake is van een affectie voor iets wat helemaal niet goed voor je is. Het is deze paradoxale affectie waar deze Nederturken onder gebukt gaan.

Het grootste probleem is echter dat ze niet doorhebben dat ze eraan lijden, dat is het tragische ervan. Er is niets erger dan in strijd te handelen met jezelf en het niet in de gaten hebben. Er is niets erger dan een slachtoffer te zijn maar het niet doorhebben dat je een slachtoffer bent. Er is niets waanzinniger dan irrationaliteit te omarmen als de waarheid waar je je leven op stoelt. En dat is precies waarom werelden nu botsen. Blijven wonen in een fascistische bananenrepubliek is absurd. Liefde betuigen aan een land waar je niet bent geboren is irrationeel. Zwaaien met de vlag van een land waar je alleen in de zomervakantie heen gaat naar opa of samen met opa is vreemd. Een man vereren die het land kapot maakt waar je klaarblijkelijk je enige trots aan ontleent is onbegrijpelijk.

En tenslotte nog het gebrek aan inzicht dat de man die je vereert, helemaal niet in jouw belang handelt, maar alleen geïnteresseerd is in zijn eigen machtspositie. Als het nodig is zelfs de internationale orde op het spel zet voor zijn eigen zaak en jouw onbeduidende stem. Een rel die het mogelijk maakt Europa en Nederland als kwade genius af te schilderen en de noodzaak voor een sterke leider urgenter maakt. Hoe schitterend, hoe opzichtig, hoe voorspelbaar! En er dan toch intrappen en niet herkennen dat je jezelf in alle opzichten een groter slachtoffer maakt dan je hoeft te zijn. Dat zijn de meest meelijwekkende patiënten die we ons kunnen voorstellen.

De tragiek van deze paradoxale affectie zit diep. Slechts met hulp van onze langdurige rationele affectie is er een kans op genezing. En in dat bijzondere geval lijkt me niet alleen de patiënt beter af.

De Studeerkamersessies

Foto's genomen op 26/11/2016. Nikon D5100, Tamron 18-200mm lens. Zonder flits. Nabewerking: Nik Silver effects pro 2/contrast, ruis en lichtsterkte.

Stephan Wetzels met vleugje ironie Stephan Wetzels Studeerkamer II  

Filosofische kruimels XX

Voor de filosofiekalender van het filosofiemagazine, verschenen in 2016 weer 12 kruimels van mijn hand. Voor wie ze gemist heeft, er nooit tegenaan is gelopen of gewoon nog eens na wil lezen, hier de teksten integraal. Deel XX van XX.

Een filosofie over niks

‘Ken je de Amerikaanse televisieserie Seinfeld? Dat is mijn hele filosofie in een notendop.’
Goed nieuws: de wereld bestaat niet. Interview met de Duitse filosoof Markus Gabriel in Trouw, 6 april 2014

Markus Gabriel (1980), de hippe en jongste Duitse filosofieprofessor ooit, heeft met zijn boek Warum es die Welt nicht gibt (2013) een hit te pakken waarin hij de Grote vragen van het leven bespreekt. Via onder meer een gerecycled argument van Gilbert Ryle (1900-1976) legt hij uit waarom de wereld niet bestaat. Immers, als iemand mij de universiteit wil laten zien, en me door de collegezalen, de mensa, de bibliotheek en langs het standbeeld van Thomas van Aquino leidt, vraag ik mij nog steeds af wanneer we nu eindelijk de universiteit gaan zien. In het nawoord van zijn boek staat hij ook stil bij televisieseries. Televisie stelt ons namelijk de grote vraag of we ons leven moeten beschouwen als een tragedie of als een komedie. De Amerikaanse comedy Seinfeld (A show about nothing) zou daarin het hoogtepunt zijn van postmodernisme: totale willekeur, geen diepere lagen en een radicale afwijzing van metafysica. Het gaat letterlijk nergens over. Als dat echter de hele filosofie van Gabriel in een notendop is, dan neemt hij ons misschien wel net als net Jerry Seinfeld dat doet in de serie goed bij de neus.

__________

Bluf jezelf filosoof

‘Het is altijd een goed idee om je opmerkingen te verpakken in de vorm van een vraag, in het bijzonder wanneer je geen idee hebt waar je over spreekt, iets wat voor ongeveer 85% van de tijd het geval is binnen de filosofie.’
Jim Hankinson (1985). The bluffer’s guide to Philosophy.

The bluffer’s guide to Philosophy is een essentieel zakboekje voor diegenen die zonder veel kennis van zaken graag meedoen aan filosofische discussies. Hier enkele belangrijke trucs:

Vermijd te allen tijde uit te leggen wat filosofie is. Hou altijd een ontsnappingsroute voor jezelf in zicht en committeer je nooit aan één filosofische positie. Zorg dat je zo met een andere wind mee kunt waaien. Leer bijzondere quotes (op mijn website staan er genoeg) uit je hoofd en breng ze willekeurig ter sprake. Spreek langzaam en op een lage toon, dat maakt de zaak gewichtig en geeft tijd na te denken wat je nu eigenlijk zegt. Bij onduidelijke begrippen als ‘fenomenologie’ en ‘existentialiteit’, informeer met een stalen gezicht welke filosoof dat concept eigenlijk het beste recht deed. De ander zal wat graag uitweiden hierover. Wordt het echt moeilijk, biedt een drankje aan en haal het zelf.  Ideaal is echter wanneer je pijp rookt. Samen met het aansteken van de pijp kun je minstens 5 minuten erover doen om slechts te komen tot een begin van een antwoord op een ingewikkelde vraag. Wordt het uitzichtloos, dan is er nog altijd de jokerfilosoof: een zelfverzonnen obscure professor (zoals Heinrich Niemand) die omdat hij niet bestaat je eenvoudig uit allerlei problemen kan praten. Probeer het maar!

__________

Kerstgedachte 2016. 1e Kerstdag

‘Geloven betekent twijfel kunnen verdragen.’
Romano Guardini in Angefochtene Zuversicht (1985). Verzameling belangrijke teksten uit de jaren 1918-1968.

De Duitse priester, theoloog en hoogleraar voor godsdienstfilosofie Romano Guardini (1885-1968) is waarschijnlijk de grootste christelijk-sociaal denker sinds John Henry Newman (1801-1890). Dagblad Trouw typeerde Guardini in 1999 als ‘Een begenadigd spreker,(…) een wijs en inspirerend zielzorger en pedagoog, diep graver in het grensgebied van geloof en cultuur, een onafhankelijke geest en een groot en fijnzinnig religieus talent, het wandelende bewijs dat vroom en intelligent (…) kunnen samengaan’. De actualiteit van Guardini ligt heden ten dage in zijn profetische Europa-visie en kritiek. Aangezien de christelijke cultuur van Europa in de wortels is aangetast, betekent dit dat het belangrijkste en stevigste fundament van onze beschaving onder druk staat. Kerst is misschien wel het beste voorbeeld van de mens die zich verdwaalt ziet tussen historische identiteit en culturele waarde enerzijds en de commercialiteit en de ‘ethiek’ van de markt, van de techniek, de vrijetijdsindustrie en de massamedia anderzijds.

Kerstmis laat volgens Guardini dan ook meer dan ooit zien dat wie gelooft, vooral erg goed in staat moet zijn om te kunnen gaan met twijfel.

©Veenmedia.nl

______________________

Zie ook:

Filosofische kruimels XIX
Filosofische kruimels XVIII
Filosofische kruimels XVII
Filosofische kruimels XVI

Filosofische kruimels XV
Filosofische kruimels XIV
Filosofische kruimels XIII
Filosofische kruimels XII
Filosofische kruimels XI
Filosofische kruimels X
Filosofische kruimels IX
Filosofische kruimels VIII
Filosofische kruimels VII
Filosofische kruimels VI
Filosofische kruimels V
Filosofische kruimels IV
Filosofische kruimels III
Filosofische kruimels II
Filosofische kruimels I

Filosofische kruimels XIX

Voor de filosofiekalender van het filosofiemagazine, verschenen in 2016 weer 12 kruimels van mijn hand. Voor wie ze gemist heeft, er nooit tegenaan is gelopen of gewoon nog eens na wil lezen, hier de teksten integraal. Deel XIX van XX.

Kwetsbaarheid als kracht

‘We moeten naar een breder kwetsbaarheidsperspectief dat oog heeft voor de geleefde ervaringen van de oudere patiënt en laat zien dat kwetsbaarheid niet louter beperkt is tot het lichaam maar ook betrekking heeft op menselijke relaties.’
Parafrase uit het proefschrift Why frailty needs vulnerability. A care ethical study into the lived experiences of older hospital patients van J.W. van der Meide (2015).

Schopenhauer schreef ooit dat de betrouwbaarste maatstaf voor de beschaving van een volk is, hoe zij de dieren beschouwen en behandelen. We zouden daar tegenwoordig aan kunnen toevoegen ‘en hoe zij ouderen behandelen’. Want met de toenemende vergrijzing en de westerse ideaal van de jonge, vlotte en productieve mens, staan ouderen onder druk.

In Why frailty needs vulnerability werpt Hanneke van der Meide (1984) zich op het ouderenvraagstuk en dan specifiek met betrekking tot zorg: hoe ervaren ouderen het ziekenhuis? Net als Atul Gawande (1965) in het vertaalde Sterfelijk zijn. Geneeskunde en wat er uiteindelijk toe doet (2015), kiest Van der Meide nadrukkelijk het perspectief van de oudere zelf in beeld te brengen. Via een zogenaamde fenomenologische shadowing studie heeft ze jarenlang verschillende patiënten intensief gevolgd van intake tot ontslag. Het blijkt dat ouderen zich in een ziekenhuis niet thuis voelen, zich beperkt weten en er weinig aandacht is voor hun geleefde ervaringen. Willen we ouderenzorg serieus nemen, dan zal er een nadrukkelijke omslag moeten komen: niet alleen het ‘technische’ genezen als meetbare component is van belang, ouderen voorzien van zingeving in het ziekenhuis is minstens, zo niet waardvoller aan het eind van hun levensloop.

__________

Voorwoord bij voorwoorden

‘Een voorwoord is een stemming. Het schrijven van een voorwoord is als het slijpen van een zeis, is als het stemmen van een gitaar, als het praten met een kind, als spugen uit het raam.’
Vertaling uit: Kierkegaard & Postmodernism. Prefaces: Light Reading for Certain Classes As the Occassion May Require, by Nicolaus Notabene (1989).

De Deense filosoof Søren Kierkegaard (1813-1855) publiceerde in zijn leven heel wat merkwaardige en bijzondere boekjes. Het in 1844 verschenen Forord (Voorwoorden) is daar geen uitzondering op. Forord bestaat uit acht voorwoorden die allen voorafgegaan worden door een voorwoord.

Volgens de pseudonieme auteur van dit boek, de estheticus Nicolaus Notabene, verdienen voorwoorden aandacht en studie. Ze lijken weliswaar onbeduidend in verhouding tot het boek zelf, maar juist daarom zijn ze bijzonder. Zoiets moet hij ook wel beweren, want Nicolaus is namelijk overeengekomen met zijn vrouw dat hij geen echte schrijver zal worden. Schrijvers zijn volgens haar niet alleen tijdens maar ook buiten het schrijven zo in gedachten verzonken, dat ze voor geliefden vrijwel altijd ontoegankelijk zijn. Nicolaus mag zich echter wel toeleggen op voorwoorden, die een boek suggereren wat er nooit komen zal. Forord is uiteindelijk naast een ode aan het voorwoord een scherpe kritiek op G.W.F. Hegel die het voorwoord tot een filosofische tekst als overbodig en ongepast had weggezet. Maar de belangrijke verwachting die het voorwoord wekt, moet worden verdedigd. Wat dat aangaat, zou het volgens Nicolaus Notabene de hoogste tijd zijn ook de filosofiekalender eens te voorzien van een woord vooraf…

__________

Even wat geld ‘wisselen’

‘Heeft het voornemen van de verdachten om een misdrijf te plegen zich door een begin van uitvoering geopenbaard?’
Centrale rechtsvraag in het Grenswisselkantoor-arrest (Hoge Raad 08-09-1987)

Het recht is net als de filosofie een interessante kraamkamer als het aankomt op begrippen verhelderen en kaderen. Zo maak het nogal uit of iemand een begin van uitvoering heeft geopenbaard (en dus straf verdient) of wanneer dit ontbreekt en er enkel voorbereidingen zijn.

Neem het Grenswisselkantoor-arrest. Twee mannen hadden het plan om een Grenswisselkantoor te overvallen. Ze zaten in hun auto te wachten op de eerste bankmedewerker, om actie te ondernemen wanneer deze het kantoor zou openen. De medewerker voelde echter intuïtief nattigheid en waarschuwde de politie. De politie kwam, de mannen vluchtten en werden na een wilde achtervolging ingerekend. Duidelijk begin van uitvoering overval? Niet volgens de Hoge Raad. Immers, wanneer iemand het voornemen heeft opgevat een bank te overvallen, is er geen begin van uitvoering wanneer hij zich enkel met een auto naar die bank begeeft, de auto niet verlaat noch iets deed in de auto wat leek op te willen overvallen. Dat de intuïtie van de bankmedewerker juist bleek, heeft wellicht erger voorkomen, maar zeker weten kunnen we dat niet.

De verdachten werden vrijgesproken. Omdat iedere lezer hier waarschijnlijk aanvoelt dat er iets wringt aan deze uitleg is de wetgever zo verstandig geweest om bij ernstige misdrijven (>8 jaar gevangenisstraf) de voorbereiding ook strafbaar te stellen. Maar waarom alleen bij ernstige misdrijven?

©Veenmedia.nl

Filosofische kruimels XVIII

Voor de filosofiekalender van het filosofiemagazine, verschenen in 2016 weer 12 kruimels van mijn hand. Voor wie ze gemist heeft, er nooit tegenaan is gelopen of gewoon nog eens na wil lezen, hier de teksten integraal. Deel XVIII van XX.

Antieke Metafysica

‘Dat de aarde het middelpunt van het universum is staat vast op grond van bewijzen die geen twijfel toelaten (…). Als de aarde namelijk niet in het midden stond zouden er geen even lange dagen en nachten kunnen bestaan.’
Gaius Plinius Secundus maior in Naturalis Historia (77 NChr.)

De Romein Plinius de Oudere (23NChr.-79) was een militair, letterkundige en zelfbenoemd wetenschapper. Daarmee geen filosoof in traditionele zin, maar wel iemand die vanuit buitengewone verwondering de wereld probeerde te beschrijven. Dit leidde uiteindelijk tot een levenswerk van 37 boeken dat daarmee met recht de titel ‘Wikipedia van de oudheid’ verdient. In 2004 verscheen voor het eerst een selectie uit deze werken in het Nederlands onder de titel De Wereld. Plinius verrast de hedendaagse lezer met zijn bedenksels en beschouwingen omtrent planten, zeedieren, metalen, stenen, landen, geneeskunst, vogels en insecten. Leuk zijn de observaties over mens en heelal.

Hoewel hij zaken presenteert als wetenschappelijk, zit er een hoop kwakzalverij en metafysische speculatie tussen. Toch komt ook Plinius al met voldoende argumenten waarom de aarde een bol moet zijn: de zon komt immers niet overal tegelijkertijd op. Plinius had ons ook nog graag willen laten weten hoe een vulkaanuitbarsting te werk gaat. Helaas kwam hij om het leven toen hij dit van dichtbij probeerde te beschrijven…

__________

Denken of kopen?

‘Ik denk, dus ik ben (duur).’
Vrije variant op Desartes’ Cogito ergo sum

Stel, u zou een eerste druk willen aanschaffen van René Descartes’ Discours de la méthode. Dit boek wordt door velen beschouwd als het belangrijkste dan wel invloedrijkste filosofische werk van de moderne tijd. Het verscheen in 1637 in Leiden bij Jan Maire. Descartes zal het voor iets meer dan een euro in de aanbieding hebben gehad, als we uitgaan van een hedendaagse boekenprijs van 30,- voor een mooi gebonden exemplaar. Antiquair Anton Gerits (1930) vermeldt in zijn Op dubbelspoor en Pilatusbaan (2000) dat hij in 1969 op dit bijzondere boek stuit. De prijs voor dat exemplaar was ƒ28.000. Dat komt overeen met een waarde van € 57.000 nu. Gaan we echter op zoek naar een beschikbaar exemplaar, dan valt dat niet mee. Zelfs het beroemde Deense Lynge & Søn die bijna alle klassiekers in huis heeft, beschikt niet over de Discours.

Gelukkig heeft het Britse Roger Gaskell Rare Books er nog ééntje liggen. Voor £120.000 mag hij weg, ongeveer €165.000. Dat is een hoop geld, voor die ene waarheid, die ik u ook wel gratis wil verklappen: denkt u? Wees dan zeker van uw bestaan.

__________

Een uiterst merkwaardige rechtszaak

‘Dit is de meest merkwaardige zaak die ik ooit heb meegemaakt. Ondanks het feit dat ik u schuldig acht aan moord boven iedere twijfel verheven, gebiedt de wet me u vrij te laten.’
Vrij vertaald uit: Smullyan, R.M. (1978). What’s the name of this book?

De (rechts)filosofie biedt veel lekenvermaak als het gaat om raadsels en gedachte-experimenten. Het aardige is, dat men de analyse zo ingewikkeld kan maken als men zelf wil. Neem het volgende probleem. We bevinden ons in een rechtsstaat met een jurysysteem voor strafzaken.

Bertrand en Willard, twee volwassen mannen, staan terecht voor moord. De jury vindt Willard schuldig, Bertrand wordt in het geheel vrijgepleit. De rechter spreekt de als schuldige aangewezen Willard toe en zegt: “dit is de meest merkwaardige zaak die ik ooit heb meegemaakt. Ondanks het feit dat ik u schuldig acht aan moord boven iedere twijfel verheven, gebiedt de wet me u vrij te laten”.

Hoe is dit nu mogelijk? Heeft het iets te maken met ne bis in idem? Ontoerekeningsvatbaarheid? Hypnose? Slaapwandelen? Of misschien is Willard een onschendbare koning? De oplossing is echter ingenieuzer en onverwachter: Bertrand en Willard zijn een Siamese tweeling. En aangezien de wet stelt dat het onwettig is om een onschuldig persoon op te sluiten, moet de rechter ook Willard laten gaan. Wellicht niet zonder straf, maar wel in vrijheid. Welke straf zou trouwens wel gepast zijn voor deze moordenaar?

©Veenmedia.nl

Filosofische kruimels XVII

Voor de filosofiekalender van het filosofiemagazine, verschenen in 2016 weer 12 kruimels van mijn hand. Voor wie ze gemist heeft, er nooit tegenaan is gelopen of gewoon nog eens na wil lezen, hier de teksten integraal. Deel XVII van XX.

Liefde zeg je met druiven

‘Ik werd onpasselijk bij de gedachte dat de oude Schopenhauer het trosje druiven had aangeraakt. En daarom liet ik ze heel onopvallend achter mij in het water glijden…’
Uit: Irvin D. Yalom. De Schopenhauerkuur. (2005).

De Duitse denker Arthur Schopenhauer (1788-1860), die met zijn pessimistische filosofie desondanks veel mensen wist te plezieren, was niet bijzonder goed met de dames. De Arbeiderspers koos ook niet voor niets ooit een verzamelbundeltje uit te geven onder de sprekende titel: Er is geen vrouw die deugt. Maar wellicht waren het vooral Schopenhauers versierkunsten die niet zo deugden.

Verschillende biografen, waaronder Rüdiger Safranski (1945) verhalen over Schopenhauers poging de mooie 17-jarige Flora Weiss ten huwelijk te vragen. Schopenhauer zelf al 43, kende het meisje nauwelijks, maar poogde desondanks haar voor zich te winnen. Een versierpoging kwam er tijdens een boottochtje toen hij haar een trosje druiven aanbood. Weiss moest er echter niets van weten en volgens de familieoverlevering walgde ze bij iedere geste van Schopenhauer telkens een beetje meer. Schopenhauer bleef zijn leven lang alleen.

__________

Aforismen afstoffen

‘Ik wil niets van doen hebben met politiek, zedenleer, wijsbegeerte, maatschappelijk nut. Ik ben, in laatste aanleg, uitsluitend lezer-en-schrijver.’
Greshoff (1958). Nachtschade.

De haast vergeten Nederlandse schrijver Jan Greshoff (1888-1971) erkende in zichzelf maar één wet: de volmaakte overgave aan de schone letteren. Greshoff liet in dat opzicht een stevig oeuvre na, waarin hij die kunst niet onverdienstelijk trachtte over te brengen naar papier. Hoewel hij stelt niets van filosofie te moeten hebben, toont Greshoff zich in de ruimste zin een denker, peinzer en verwonderaar.

Een prestatie van formaat is wat dat betreft het door dr. G.W. Huygens samengestelde werk Nachtschade, waarin duizenden aforismen over levenskunst, liefde, poëzie, geloof en ongeloof en individu en gemeenschap bijeen zijn gebracht. Greshoff noteerde de levenswijsheden bij voorkeur tijdens slapeloze nachten, wat de titel verklaart. De sombere existentiële inslag die in dit verzamelde werk te herkennen is, doet denken aan de stoïcijnen, Heidegger en Kierkegaard. Greshoff -bang voor het sterven, niet voor de dood- liet zo iets na dat het verdient afgestoft te worden en menig filosoof nog lang uit de slaap zal houden.

__________

Paasgedachte bij 27 maart 2016

‘Moet je je eens indenken hoe fijn het zal zijn als we samen Pasen vieren.’
Maria von Wedemeyer aan Dietrich Bonhoeffer op 4 april 1944, uit: Bruidsbrieven uit de cel (2004).

Pasen viert men het liefst samen.  Dat was in 1944 niet anders, ware het niet dat Maria von Wedemeyer (1924-1977) vlak na haar verloving gescheiden werd van de vooraanstaand religieus filosoof, theoloog en verzetsstrijder Dietrich Bonhoeffer (1906-1945). Bonhoeffer was wegens hoogverraad gearresteerd en moest zijn tijd in gevangenis doorbrengen. Daar schreef hij naast klassiek geworden overpeinzingen (zie: Verzet en overgave en Navolging (2014)) ook veelvuldig met zijn verloofde. Hij bemoedigt haar: ‘wees vrolijk, geduldig en dapper en vergeet mij niet, zoals ik jou niet vergeet’,  en zij houdt van hem: ‘ik ben verliefd op elke zin, op elk woord, op elke kronkel van je handschrift’.

Hoezeer zij ook te kennen geeft Pasen nooit meer te willen vieren zonder hem (‘helemaal echt Pasen vieren kan ik pas als jij weer bij me bent’), is dat er nooit meer van gekomen. Bonhoeffer wordt namelijk wegens samenzwering ter dood veroordeeld en geëxecuteerd op 9 april 1945, een week na Pasen. De verloofden kunnen elkaar dan allang niet meer bereiken per brief. De troost die Pasen biedt moet zelfs voor een zo gelovig iemand als Von Wedemeyer een lange tijd bitter zijn geweest.

©Veenmedia.nl

Het absolute recht van een stervende op de waarheid

Is het veinzen iemands stervenswens te eerbiedigen een daad van liefde? Een casus uit de notariële praktijk, frivool en haast achteloos geschreven (Algemeen Dagblad 3 oktober 2016, zie onderaan), werpt diepe existentiële vragen op, waar niemand achteloos over zou moeten denken. Een stellingname.

De casus

paddle-vaasEen man heeft zijn hele leven toegewijd gebouwd aan een unieke glasverzameling. Nu hij van zijn artsen heeft vernomen dat hij weldra sterven zal, heeft hij één wens: dat zijn verzameling bijeen blijft. Zijn twee zoons hebben geen interesse die wens in te willigen en lijken louter geïnteresseerd in centen.
De mogelijkheid bestaat nog dat de overheid de collectie overneemt vanwege de kunstzinnige waarde. Bij taxatie blijkt echter dat een groot deel van de collectie kitsch is en de man in veel gevallen is opgelicht. Hooguit enkele stukken zijn financieel de moeite waard. Een levenswerk spat uiteen.
Eén van zijn zoons ziet het met
medelijden aan en belooft zijn vader om zich over de collectie te ontfermen en deze bij elkaar te houden. Enkele maanden later overlijdt de man met het idee dat zijn laatste wens wordt gerespecteerd. Slechts enkele dagen na de crematie brengt deze zoon alle waardevolle stukken naar een veilinghuis en geeft de rest aan de kringloop.
Het artikel eindigt met de zinnen: ‘Keihard bedrog. Maar ook een teken van liefde.’

Een teken van liefde?
belofteWie dit als een teken van liefde beschouwt, baseert die opvatting waarschijnlijk op het idee dat het goed is iemand voor te liegen als dat bijdraagt aan de gemoedsrust van degene die wordt voorgelogen.

Ik ben het ten diepste met die opvatting oneens. Want wat is dit precies voor een liefde? Is dit een liefde die we kunnen wensen? Hoe kan bedriegen een daad van liefde zijn? Is dit een liefde die uit een zuiver hart is voortgekomen en uit een goed geweten? Want liefde is toch minstens een zaak van het goede geweten, lees ik bij Kierkegaard. Maar hoe kan een goed geweten samenvallen met het idee van een onherstelbare leugen?
Dat is iets wat ik niet begrijpen kan.

Ja, deze zoon zal zichzelf voorspiegelen iets goeds te hebben gedaan, hij zal wel moeten wil hij met zichzelf kunnen blijven leven. Maar hij heeft helemaal niets goeds gedaan. Hij heeft alleen een wens vernietigd, en vooral ook de mogelijkheid van de vader om in de laatste maanden van zijn leven zich te verzoenen met de waarheid en vorm te geven aan zijn nalatenschap, zijn levenswerk.

Het is evident dat als we een morele regel opstellen op basis van de opvatting ‘het is een teken van liefde wanneer je iemand bedriegt omwille van zijn gemoedsrust’, niemand nog zelfs op zijn sterfbed zijn bloedeigen zoon kan vertrouwen. Immanuel Kant heeft in Grundlegung zur Metaphysik der Sitten (1785) lang geleden al gewezen op de totale absurditeit van zulke opvattingen. Hoe zou deze zoon immers kunnen willen dat hij mogelijk zelf bedrogen wordt op zijn sterfbed? Hoe zou hij gerust kunnen sterven met in het achterhoofd het idee dat zijn eigen zoon misschien naar voorbeeld van zijn vader dezelfde veinzerij aan de dag legt verpakt in een belofte, maar feitelijk niets meer zal doen dan zo snel mogelijk na zijn dood een heel levenswerk verkwanselen?

maskerDe leugen die deze man zijn vader heeft voorgespiegeld als waarheid heft feitelijk iedere gemoedsrust op. Hij heeft door zijn vader te bedriegen de gemoedsrust van iedere stervende vernietigd, omdat hij de belofte heeft vernietigd.

Maar wat dit nog intenser treurig maakt, is niet dit valse idee van liefde. Het is niet de geldzucht van de nabestaanden. Het is niet het klaarblijkelijke ontbreken van enige inspanning om een laatste wens te respecteren. Nee, het intense treurige zit hier in: Deze man die zijn hele leven blijkt te zijn bedrogen, wordt tenslotte ook nog eens bedrogen door zijn bloedeigen zoon.

Dat is een onvoorstelbare hardvochtige minachting voor de stervende en het sterven. Het is zeggen: ‘een stervende heeft geen recht op de waarheid, dat heb ik zo even beoordeeld’. Het is geworteld in dat misselijkmakende hedendaagse idee dat het lijden niet bij het leven hoort en het is zelfs minachting voor het leven, alsof de levende de waarheid niet aan kan. En minachting omdat wat bij leven is gemaakt, zonder enige vorm van spijt met één beweging kan worden vernietigd. Wie vertrouwt zo iemand bij leven nog dat hij niet de inschatting maakt dat de leugen gepast is? Ja, wie zou iemand die zo naar het leven en de dood kijkt als vriend willen hebben?

Het gaat er in deze niet om dat de laatste wens de zoon zou overvragen, want dat zou goed het geval kunnen zijn. Het gaat erom dat hij de belofte maakt terwijl hij weet dat hij deze niet zal houden. Het is iemand de liefde verklaren, waar er geen liefde is. Is dat liefde?

sterfbedNatuurlijk is de paradox duidelijk: wie in niets gelooft, hoeft niet bang te zijn dat bedrog wordt afgestraft. Dat onrechtvaardigheid wordt doorzien. Dat leugens moeten worden verantwoord. De dode is dood, en dood zal hij blijven. Maar wat is nog de waarde van menselijke nalatenschap als alles van waarde weerloos is? Weerloos tegenover de dood en zelfs weerloos tegenover je eigen familie? Zo’n houding maakt het leven zelf zinloos. Je moet haast hopen dat er geen diepere zin bestaat, voor iemand die zo denkt.

Onze laatste momenten in het leven verdienen waarheid. Je moet wanneer je dat kunt een stervende nooit het recht op de waarheid onthouden. Het is een absoluut recht. Dat de waarheid niet altijd welgevallig is, is van oneindig minder belang dan het recht van een stervende de laatste momenten van zijn leven vanuit waarheid op zijn eigen manier vorm te geven.

glazen-illusie-spat-uiteen morele ethische casus

Abonneren


 

Verschenen

Copyright 2024 Stephan Wetzels © All Rights on Texts Reserved.
Bezoek aan dit persoonlijke archief is gehouden aan de voorwaarden te vinden onder "Over deze website"