Stephan Wetzels
Denken en Zijn

Waarom wraking onverantwoord en onzinnig is vanuit menselijk oogpunt

Vandaag is de rechtszaak begonnen tegen de Let Robert M.

De roerige ontwikkelingen van de eerste dag hadden vooral betrekking op het spreekrecht van de ouders. De rechtbank wil dat toestaan, de verdediging vindt dat onwettig. En zo werd het spreekrecht aanleiding tot het wrakingsverzoek. Een van de zwaarste juridische middelen die een verdediging kan inzetten.

 In deze korte bijdrage geef ik drie argumenten, waarom het onverantwoord en onzinnig is de rechters in deze zaak te vervangen.

 1. Moreel-ethisch argument: Leed betrokken ouders

Indien het wrakingsverzoek zou worden toegekend, zou dit een vertraging betekenen van zeker enkele maanden met betrekking tot het strafproces. Dit is vanuit emotioneel oogpunt beschouwd onethisch. Praktisch gezien betekent dit een additionele zware emotionele belasting van meer dan honderden mensen. Men kan per definitie niet verwachten dat slachtoffers in juridische zin een emotioneel voorbehoud kunnen maken (want wraking kan uiteraard altijd plaatsvinden), maar dat het door de rechtbank toegekende spreekrecht een belangrijke factor is om de wraking te legitimeren, betekent dat leed van ouders zelfs via een juridische procedure kan worden versterkt. Dat kan nooit de bedoeling zijn van de rechtsprekende noch de wetgevende macht.

2. Juridisch argument: spreekrecht is niet in het belang van de dader (tegenwerping)

Het idee van de verdediging dat spreekrecht niet in het belang is van hun cliënt, lijkt vanzelfsprekend, maar is tevens een argument dat bij nader inzien niet bijzonder steekhoudend is. Los van het feit dat de wetgever voornemens is een verruiming van het spreekrecht in te voeren, en het argument slechts kan bestaan omdat die wetgeving er nog niet is, wordt het idee dat onze rechtsstaat rechters levert die principieel neutraal staan ten opzichte van aangedragen feiten, verhalen en bovenal emoties op zo’n manier door de verdediging betwijfeld, dat dit ook voor volgende rechters geldt, en dat is paradoxaal.

De zogenaamde objectiviteit van een rechter is fundamenteel onherleidbaar, wat dus zowel voor deze rechters geldt als voor de rechters die eventueel de huidige rechters vervangen. Stel bijvoorbeeld eens voor dat het wrakingsverzoek wordt toegekend en slachtoffers besluiten om hun voorgenomen betoog gezamenlijk en gecontroleerd via de media naar buiten te brengen, heeft de verdediging dan het idee dat ook deze rechters niet meer objectief de feiten van het misdrijf kunnen wegen?

Daarbij, het feit dat er beeldmateriaal zal worden getoond, er uitvoerige beschrijvingen beschikbaar zijn van wat er precies is gebeurd, werkt dusdanig op de emotie dat het mogelijk emotionele effect op de rechters van het spreekrecht daarbij in het niet valt.

3. Juridisch argument II: toekennen spreekrecht is partijdig (tegenwerping)

Het toekennen van spreekrecht door de rechtbank zou volgens de verdediging erop duiden dat de rechters in deze partijdig zijn, omdat ze iets toekennen aan slachtoffers wat wettelijk gezien niet zou mogen. Spreekrecht is echter eerder een vorm van verwerking, en erkenning van het persoonlijke leed van een slachtoffer, dan dat het een middel is om rechters te beïnvloeden. Dat de rechter in deze dat erkent, zegt niets over partijdigheid, als wel over menselijkheid. Wat ook niet moet worden miskend is dat het hier om een wat betreft omvang en impact unieke zaak gaat, waarbij er met recht mag worden getwijfeld aan de algemene juridische toepasbaarheid van het recente arrest van de Hoge Raad. Daar zal ik hier niet nader bij stil staan.

Een rechter heeft ook iets aan de samenleving te verantwoorden, en deze toekenning van spreekrecht beantwoordt daaraan. Dat maakt hem zowel objectief als menselijk. Dat de rechter geen oor zou hebben voor het verhaal van de verdachte, is even absurd als onzinnig, aangezien het proces nog niet eens echt begonnen is. Wat dat betreft zouden de rechters er goed aan doen te zeggen dat ze graag bereid zijn om twee dagen lang alleen maar naar het verhaal van Robert te luisteren. We willen immers niet dat zijn kant onderbelicht zou blijven.

 

Een intellectueel is niet altijd verstandig

Marja van Bijsterveldt heeft ‘niet het intellectuele niveau’ om minister van Onderwijs te zijn. Deze uitspraak deed het bestuurslid Marten Kircz van onderwijsbond AOb donderdag na afloop van de lerarenstaking. En ook na een nachtje slapen neem Kircz zijn woorden over minister Marja van Bijsterveldt (CDA) niet terug.

Laten we even aannemen dat een intellectueel iemand is met een uitstekende algemene ontwikkeling, opgedaan door ervaring of door onderwijs of door een combinatie van deze twee, die voorts beschouwelijk is aangelegd, zorgvuldig nadenkt en het vermogen heeft sterk rationeel te kunnen overwegen. Met deze definitie leggen we dan intuïtief de nadruk op rationele intelligentie, terwijl er ook zoiets is als sociale intelligentie. Communicatief sterk, empathisch, reflexief, relationeel betrokken, grote mensenkennis, hart voor de zaak enzovoorts.

Het aardige is dat het onduidelijk is over welke vorm van intellectualiteit het hier gaat. In alle discussies die ontstaan zijn na de uitspraak dat de minister van Onderwijs niet het intellectuele niveau heeft, lijkt het erop dat het hier gaat over rationele intelligentie. Getuige ook de media die de uitspraak transformeren tot “Van Bijsterveldt te dom voor ministerschap”. De Algemene onderwijsbond distantieert zich van deze uitspraken van haar bestuurder. Als hij zijn uitspraken zou moeten terugnemen, betekent dit dan dat de minister wel een intellectueel is? Of betekent dit dat een bestuurder weliswaar vindt dat de minister niet intellectueel is, maar dat niet als bestuurder had mogen zeggen? Of dat het gehele bestuur dit vindt, maar ze dat geen zinvol argument vinden en er daarom afstand van nemen?

Eigenlijk is dat vermakelijke naspel niet zo heel relevant. Het is bovendien jammer dat de discussie formeel wordt gemaakt (politieke partijen willen niet meer praten met het bestuur, het bestuur moet een excuusbriefbrief gaan schrijven enzovoorts), terwijl hier een open kans ligt voor een prachtige intellectuele polemiek. Maar het is ongetwijfeld te romantisch gedacht dat een minister haar intellectualiteit in een open brief in de Volkskrant zou gaan verdedigen, waarna zich een spannende openbare briefwisseling ontvouwt.

De werkelijke fout nu die Marten Kircz maakt, of althans de fout die in de discussie is geslopen, is dat hij (of “men”) gelooft dat je een rationele intellectueel moet zijn om het ministerschap te vervullen. Dat is pertinente onzin. Ons politieke systeem is zodanig ingericht, dat vrijwel alle ingewikkelde beslissingen en overwegingen, onderzoeken en rapportages op een bepaald bestuurlijk gebied door rationeel intellectuele ambtenaren worden voorbereid en uitgewerkt. Wat rest, is het sociale spel. Men hoeft niet ver te zoeken om te ontdekken dat de meest geroemde staatslieden vooral het sociale spel tot in de puntjes beheersten, en daarnaast de beschikking hadden over een uitstekend rationeel intellectueel apparaat.

Zijn werkelijke ergernis zit dan ook in het feit dat de minister geen sociale intellectueel is. Los van haar opleiding tot verpleegkundige-A, niet opgewassen tegen de politieke druk van de PVV, naar zijn mening te ijdel en te zelfingenomen met haar positie, met veel te weinig ruggengraat en niet bepaald gezegend met een bijzonder inlevingsvermogen. Exemplarisch voor dat laatste is haar opmerking in een interview naar aanleiding van de grote docentenstaking: “Ik ben meer van het werken dan van het staken”. Dan schoffeer je heel veel mensen. Dan misken je het grondrecht om te staken. Dan wek je de suggestie alsof docenten niet van het werken zijn. Maar daarentegen, is dat op een dergelijke positie een uiting van gebrek aan reflectie. Dus van voorwaardelijke opzet kan geen sprake zijn bij deze minister.

Marten Kircz hoeft wat dat betreft ook zeker zijn woorden niet terug te nemen, ook niet na een nachtje slapen. Wat hij wel zou moeten doen, na nogmaals een aantal nachten te hebben geslapen, is voor het voetlicht brengen dat hij teleurgesteld is in het empathische vermogen van deze minister en niet in het feit dat ze niet in staat zou zijn om Plato’s Politeia te lezen.

De schok en de medemenselijkheid

‘Ik ben inmiddels overleden’, zo luidt de regel in de nieuwe, confronterende campagne van Stichting ALS Nederland. In de campagne zijn inmiddels overleden patiënten aan het woord.

Hoe bereik je mensen zodanig dat ze niet alleen bewust worden van een ziekte, maar ook dat ze bereid zijn geld te geven voor onderzoek? Dat is vrijwel voor iedere stichting of organisatie die opkomt voor de belangen van patiënten de centrale vraag. Een van de laatste opmerkelijke initiatieven, waar ik tot mijn verrassing nog relatief weinig commentaar op heb vernomen, is die van de Stichting ALS. In het straatbeeld hangen grote foto’s van mensen die aan deze ziekte hebben geleden, met daaronder de tekst dat ze zijn overleden. Maakt dit mij nu bewust van deze ziekte en ben ik daarom bereid om geld te geven?

Lastige vragen. Vooral omdat ik twijfel over de insteek. Is het ethisch om overleden mensen te gebruiken voor een campagne? Wat doet het met voorbijlopende kinderen? Hoe is dit gepland (euthanasie of afgewacht?) Hoe voelen mensen zich met de ziekte die zo scherp zien dat ze stervende zijn en daar ook nog eens op deze manier mee geconfronteerd worden?

Natuurlijk hebben de betrokkenen er zelf mee ingestemd, en zitten er ongetwijfeld goede bedoelingen achter, maar toch krijg ik er een onbehaaglijk gevoel van. En ik wil niet dat dit onbehaaglijk gevoel mij aan zou zetten tot het geven van geld. Daarbij moet ik denken aan de filosoof Kant: je moet geven omdat je er werkelijk betrokken bij bent en een hart heb voor de slachtoffers, de patiënten en de medemens, niet omdat je het zielig of schokkend vindt. En op precies dat dilemma stuit ik hier: ik wil niet op zo’n zware manier aangesproken worden op mijn gevoel te moeten geven. Want het is de uiterste manier. Het contrast van een mooie oudere vrouw die nu onder de grond ligt. Je kunt er niet meer overheen.

Toch lijkt dat wel meer en meer de insteek. We kennen de foto’s van uitgehongerde kinderen met grote ogen en een gironummer eronder, we kennen de uitgemergelde gezichten van mensen die teveel hebben gerookt en daar nu de tol voor betalen; is dat de manier om de moderne mens nog in beweging te krijgen? Juist niet: door telkens die schok op te zoeken, zijn we er juist immuun voor geworden. Op lange termijn zullen campagnes meer effect hebben als ze de mens niet schokt of hard confronteert, maar aanspreekt op medemenselijkheid. Als wordt getoond dat hij de Ander is.

Confronteren en choqueren sluit medemenselijkheid niet noodzakelijk uit, maar het zijn wel twee verschillende dingen, waarbij we misschien zijn doorgeslagen in het eerste. Blijft staan dat het hier gaat om een vreselijke ziekte, die zondermeer onze steun aan meer onderzoek verdient.

https://alsalsalswordt.blogspot.com/

https://www.als.nl/wat-is-als/de-ziekte/

 

Taal, taler, taalst

Of: waarover men niet spreken kan, moet men zwijgen

 Afgelopen week was het weer tijd voor de jaarlijkse discussie over onze Nederlandse taal. Dit maal hadden vier wetenschappers uit Nijmegen (en mensen uit Nijmegen moet je serieus nemen) gezegd dat het gebruik van ‘hun’ als onderwerp van een zin niet meer is uit te roeien en bovendien nog praktisch is ook.

Dan heb ik nieuws voor deze wetenschappers: ik ken nog 2471 praktisch verkeerd gebruikte woorden die niet meer zijn uit te roeien (vraag maar aan me moeder!). Ik heb namelijk het voorrecht wekelijks werkstukken en schoolexamens in te zien waarbij niemand zich ook maar enigszins druk maakt om taalgebruik. Waarom zouden ze ook? Netjes Nederlands schrijf je tegenwoordig alleen nog bij Nederlands. Daarbuiten neemt niemand het nog echt serieus: ‘Ja, meneer, u mag toch alleen maar op de inhoud beoordelen! Of wilt u soms dat ik even naar de examencommissie ga om te kijken van wat hun vinden?’

En misschien hebben al die taalbarbaren wel gelijk. Is de belangrijkste functie van de taal namelijk niet dat we begrijpen wat de ander zegt of schrijft? Is het daarom niet belangrijker taalgebruik vooral op inhoud te beoordelen, veel meer dan op afgesproken vorm, spelling en stijl? Hoe mooi zou onze wereld worden als niemand zich meer zorgen hoeft te maken of iets wel of niet correct is geschreven. Een liefdesbrief vol taalfouten. Het geeft niets, ik hou toch van je!

Wordt het dan ook niet eens tijd om dat hopeloos verouderde vak Nederlands als zelfstandig vak af te schaffen? Laat de Neerlandicus zich voegen bij de overige vakken. Plaats hem onopvallend achter in de klas en laat hem in de gaten houden of iedereen zich begrijpelijk genoeg uitdrukt.

Oude mannen die er aan hechten wordt het natuurlijk niet verboden J.J. Peereboom te lezen, te waarschuwen voor taalerosie of mee te doen aan dat potsierlijke Groot Dictee der Nederlandse Taal; daarbuiten is taal echter iets strikt persoonlijks, waarmee ieder op zijn eigen wijze deelneemt aan het hoogste. Zo ook ik. Al is het maar de vraag of u mijn werkelijke bedoelingen met dit schrijven hebt begrepen…

Retorische stelling

De NAVO hielp de rebellen tegen de ernstige wreedheden van Muammar Gaddafi en zijn aanhangers, nu begaan de rebellen ernstige wreedheden tegen de aanhangers van Gaddafi. Zal de NAVO hen nu helpen tegen de rebellen?

Bert en Ernie blijven Bert en Ernie

Bert en Ernie gaan niet met elkaar trouwen. Ze zijn namelijk niet homoseksueel. Overigens ook niet hetero of bi: het zijn poppen. Dat heeft de Sesame Street Workshop vandaag bekendgemaakt. (ad.nl)

In een wereld die in de fik staat, die zucht onder financieel geweld en telkens haar eigen ondergang lijkt in te luiden, zijn er gelukkig ook nog zaken die er werkelijk toe doen. Recent hoogtepunt daarin is de vraag of Bert en Ernie met elkaar moeten trouwen. Onlangs werd er een petitie gestart waarin mensen werden opgeroepen te stemmen voor een huwelijk tussen de beide vrienden. Het zou namelijk bijdragen aan de ontwikkeling van kinderen homo’s op jonge leeftijd te accepteren.

Hoezeer dit echter ook als een progressief idee mag worden beschouwd, dat is het in geen enkel opzicht. Op de eerste plaats ken ik geen huwelijk dat door middel van een petitie tot stand is gekomen, tenzij we teruggaan naar de middeleeuwen en de tijd van uithuwelijking. Op de tweede plaats vraag ik me ernstig af wat de leeftijd is van Ernie en Bert. Zijn zij feitelijk niet minderjarig en is daarmee een huwelijk per definitie illegaal?

Men zou zich wat dat betreft beter kunnen afvragen of het niet tijd is voor een petitie waarin wordt opgeroepen Ernie te bekeren tot de islam of een petitie waarin Bert zijn sympathie uitdrukt voor het feminisme. Want de dominante mannelijke wereld waarin Bert en Ernie zich bevinden, zou sterk als een belediging kunnen worden opgevat aan het adres van vrouwelijke kijkers.

De reactie van Sesame Street Workshop is overigens even wonderlijk als de petitie ze te laten trouwen: poppen kennen geen seksuele voorkeur. Maar ze kunnen wel van bananen houden en een voorkeur hebben voor gele badeendjes. Bovendien zijn het toch ook gezworen vrienden. ‘Houden van’ is daarmee weer een filosofisch begrip gebleken.

Iedereen die is opgegroeid met Bert en Ernie kan beamen dat ze op allerlei manieren de fantasie prikkelen van het kind en zoals nu weer blijkt ook van de volwassene (getuige ook de talloze parodieën die op internet te vinden zijn.) Dat is precies de functie die ze hebben en die ze altijd moeten blijven houden. Zodra men om welke redenen dan ook Bert en Ernie gaat inzetten voor ideologische doeleinden, heft men feitelijk Bert en Ernie op. Hun existentie staat simpelweg niet toe dat ze een specifieke groep zouden vertegenwoordigen, evenmin als dat Donald Duck in een verhaal plots beseft dat hij maar een getekende eend is en het zat is dat Katrien hem steeds aan het lijntje houdt. Nee, Bert en Ernie blijven Bert en Ernie. En dat wisten de petitiemakers maar al te goed toen ze hun roep om homo-acceptatie de wereld in zonden.

Het laatste nieuws is dat Bert en Ernie een petitie zijn gestart om een einde te maken aan petities over Bert en Ernie.

Wordt ongetwijfeld vervolgt….

___________

https://www.metronieuws.nl/extra/2015/05/boete-voor-bakker-na-weigeren-homotaart

 

Het onweerlegbare gelijk

Terrorisme is het plegen van gewelddaden (individuele of collectieve aanslagen, gijzelingen, verwoestingen) ter demoralisering van de bevolking om een politiek doel te bereiken. Volgens Anders Behring Breivik, of Anders B. zoals hij genoemd zou moeten worden, is hij geen terrorist. Sterker nog, hij vindt zichzelf überhaupt niet schuldig aan een misdrijf. En zo zal er komende weken nog veel meer waanzinnige onzin over ons worden gekieperd.

Als we iemand een appel zien eten, terwijl hij ontkent dat hij een appel eet (en er oprecht van overtuigd is), hoe moeten we dan met hem in discussie gaan? Op geen enkele manier. Zo iemand is verloren. Waarom? Omdat hij de realiteit ontkent waarin wij leven, en dat is een noodzakelijke voorwaarde om met wie dan ook een basis te hebben voor een gesprek. Dat hij onze realiteit ontkent (en dat is de realiteit waarin 99,999% van de mensen op eenduidige wijze een appel weet aan te wijzen), betekent echter niet dat zijn eigen werkelijkheid niet logisch is. Dat is zij namelijk volkomen.

En dat is precies waarom het ook geen zin heeft om in discussie te gaan. Hij houdt altijd zijn gelijk. Iemand die opgenomen is in een gesticht, maar tegen zijn arts zegt dat hij undercover is namens het Ministerie (en de arts als enige vertrouweling nodig heeft) met als taak te contoleren hoe er dagelijks omgegaan wordt met alle gekken om hem heen, heeft een sterk verhaal.

En velen zullen gefascineerd blijven komende weken. Velen willen alles van die waanzinnige leefwereld weten. Velen willen motieven en verklaringen, achtergronden en analyses. Maar ik zou zeggen: laat dat aan je voorbij gaan en vraag je af: waarom wil ik er meer van weten? Wat heeft dat voor een zin?

We zouden hem, zover dat binnen ieders mogelijkheid ligt, geen enkel podium moeten geven. Geen Wikipedia-pagina voor Anders. Hooguit korte zakelijke krantenberichtjes met simpele feiten. Geen analyses over dat gekke manifest wat hij heeft gemaakt (O, hij heeft Nederland enkele malen genoemd!). Want alle aandacht die hij krijgt, is een bevestiging van de waarheid van zijn werkelijkheid, waarin hij een intellectueel revolutionair is, die de wereld heeft geschokt en veranderd met een grootse daad.

Maar dan ontvouwt zich de paradox: al kwijnt hij weg in de gevangenis en wordt hij door iedereen vergeten, hij blijft de Grote Veranderaar. Want in zijn wereld is dat volkomen voorzien. Als een journalist over 40 jaar in een gesprek hem wijst op het feit dat hij helemaal niets voor elkaar heeft gekregen en dat zijn leven geen enkele significante betekenis heeft gehad voor de samenleving, doet hem dat niets. En hij verwijst met jeu naar Marx, die hij nu zo innig haat, ‘ook die stierf zonder dat hij zijn revolutie had meegemaakt.’

Wie uitsteekt, is daarom nog niet uitstekend

Op het moment dat er nog niet eens fatsoenlijke waardering voor bevoegde docenten is, laat staan voor universitair geschoolde of gepromoveerde, heeft de Onderwijsraad het nodig gevonden de lat alvast nog onvindbaarder te verstoppen. In een van de zotste ideeën sinds de invoering van het onderwijs stelt zij namelijk voor “excellente” leraren op school te laten fungeren als rolmodel. “Als excellente leraren de ruimte krijgen hun kwaliteiten te ontwikkelen en die van collega’s te bevorderen, verbetert de onderwijskwaliteit en daarmee verbeteren de prestaties van leerlingen.” (p.7)

 

Wie het integrale rapport leest, kan zich niet anders dan verbazen over zoveel vals en verspild denkwerk. Het hele advies ploetert op gênante wijze voort en zucht en kreunt onder zijn eigen wolligheid. Er klinkt haast een aandoenlijke roep in door: “als we dit nu doen, dan wordt het echt vast een keer beter, echt!” Tussen de regels door wordt het echter zelfs voor leken duidelijk dat deze dagdroom een zoveelste poging is het onderwijs bedrijfsmatig te benaderen. Grootste probleem daarbij, is dat het begrip excellentie in een onderwijsorganisatie zo onwaarschijnlijk subjectief is, dat de Onderwijsraad van ellende een beroep doet op iets nog subjectievers: “iedereen weet wel wie op school de goede docent is” (p.18). Ja, net zoals de geschiedenis er telkens weer achter komt dat ze mensen niet op waarde wist te schatten.

 

De Raad legt graag de verantwoordelijkheid bij de schoolleiding om excellente docenten aan te wijzen door middel van een uiterst vaag “intersubjectief beoordelingsinstrument”, zodat als het een puinhoop wordt, zij met een nieuw advies kan komen over waarom het niet heeft gewerkt. Want hoe wil men vakken “intersubjectief” met elkaar gaan vergelijken? Hoe zit dat met de verschillende niveaus? Worden diploma’s eigenlijk fatsoenlijk meegewogen? Hoe vermijdt men vriendjespolitiek? Wie heeft in de gaten dat populariteit niet met excellentie wordt verward? Wie zegt dat een leidinggevende zelf excellent genoeg voor de klas was om überhaupt het excellente te kunnen herkennen?

 

Je zult maar de ongelukkige zijn die door de school wordt aangewezen als excellente leraar. Natuurlijk krijg je er wat centjes bij –een soort bankiersbonus-, maar als het schaamrood je nog niet op de kaken staat, mag je hopen dat je niet bezwijkt onder die ijdelheid. En reken er maar op dat iedereen je komt lastigvallen met nare klusjes, je scherp in de gaten wordt gehouden en op het einde denkt: waarom was ik ook alweer voor de klas gaan staan en koos ik niet voor het bedrijfsleven? Nog erger lijkt het me tenslotte voor de keihard werkende, zelfkritische, passievolle en oprechte docent, die onverklaarbaar (want ga intersubjectiviteit maar eens verklaren) niet bij de paradepaardjes zit. Want één ding is me helder: collegialiteit in het onderwijs is een groot goed, maar zelfs hier is afgunst niemand vreemd.

 

Ik begrijp uiteraard wel, zelfs in onderwijskundig opzicht, wat de achterliggende bedoeling is van de Onderwijsraad. Kwaliteit, maar bovenal prestige en aanzien terugbrengen naar de sector, daar waar de overheid al jaren bezig is het docentenvak zo onaantrekkelijk mogelijk te maken. Ik begrijp ook dat de zwakste broeders ongetwijfeld het hardste roepen tegen een dergelijk systeem. Maar ik  zou vrij naar het aloude adagium van Ockham willen zeggen: “om verder te geraken moet men niet beginnen met iets nodeloos ingewikkeld te maken”. Gewoon terug naar de basis, en juist iedere docent die hard werkt, ploetert, zich inzet voor zijn vak en het soms moeilijk heeft waarderen zoals het hoort en hem de mogelijkheden te bieden die nu alleen voor een geforceerd eliteclubje lijken te zijn weggelegd.

 

 

 

Abonneren


 

Verschenen

Copyright 2024 Stephan Wetzels © All Rights on Texts Reserved.
Bezoek aan dit persoonlijke archief is gehouden aan de voorwaarden te vinden onder "Over deze website"