Indrukken bij de eerste druk VI
Jules Léquyers La Recherche d’une Première Vérité uit 1865
~En de ontdekking van een brief~
~Voor die ene die ontdekken wil~
Het essay wat ik eerder publiceerde, met daarin een bescheiden uiteenzetting van enkele gedachten van Jules Lequier (noot 1), bracht me tot een zoektocht naar de beschikbaarheid van de eerste druk van zijn postuum verschenen filosofische fragmenten, die zijn vriend Charles Renouvier in 1865 heeft uitgegeven bij Imprimerie de Mme Ve Belin, Saint-Cloud.
Het is aantrekkelijk en ook enigszins voor de hand liggend om het werk van Lequier te vergelijken met dat van Kierkegaard. Er is geen enkele aanwijzing dat ze elkaar gekend hebben of hebben beïnvloed, maar Lequiers existentiële grondslagen, de keuze voor verantwoordelijkheid en vrijheid en het pleidooi voor bestaansrecht van het individu (anti-Hegeliaans in die zin) vertonen grote overeenkomsten met het filosofische project van Kierkegaard. Hier en daar wordt zelfs de vergelijking gemaakt tussen Kierkegaards verhouding tot Regine Olsen en Lequiers verhouding tot Anne Deszille (vgl. Clair, A. (2008). Kierkegaard et Lequier: Lectures croisées). Dat lijkt me echter ver gezocht. Jammer genoeg is er over Anne Deszille niets te vinden, zodat haar mysterie in tegenstelling tot dat van Olsen voorgoed bewaard blijft.
Prof. dr. Donald Viney, de Engelse autoriteit op het gebied van het denken van Lequier, merkt op dat Kierkegaard en Lequier eenzelfde soort literaire filosofische stijl hanteren (het lezen van Het Heggenblad doet dat bevestigen) waarbij wijsgerige en religieuze thema’s met elkaar vervlochten zijn en het christendom op een nieuwe filosofische manier wordt opgevat. Het spreekt voor zich dat Kierkegaard hierin veel ‘systematischer’, consequenter en uiteindelijk ook succesvoller is geweest, maar in thematiek zijn er inderdaad naast talrijke verschillen interessante gelijkenissen op te merken.
Lequier was een toegewijd rooms-katholiek. Het verhaal gaat dat hij op 15 augustus 1846 een mystieke ervaring heeft gehad, die doet denken aan Pascals Memorial, helemaal omdat hij de ervaring neerschreef gecombineerd met Franse en Latijnse teksten. Die ervaring is niet opgenomen in het boek, maar verder staan alle belangrijke teksten erin, die Renouvier na verschillende correspondenties heeft gebundeld.
De uitgave was nadrukkelijk niet bedoeld voor de verkoop zoals ook staat vermeld in het boek zelf, maar voor vrienden en kennissen ter nagedachtenis aan de filosofische nalatenschap van Lequier. De oplage bedroeg dan ook slechts 120 exemplaren. Het geluk was met mij, dat ik na wat zoekwerk een aangeboden exemplaar bij een Frans antiquariaat (J. Vrin) tegenkwam, zo niet het laatste exemplaar op de wereld in de verkoop. Nadat ik hem een eerste bod had gedaan per e-mail, wat zonder reactie bleef, kon ik op een avond de slaap niet vatten door de gedachte ernaast te grijpen, dat ik zodoende de ochtend erna het boek direct aanschafte. Het gevoel een stuk geschiedenis in zijn meest oorspronkelijke vorm te bezitten, had me toch weer gegrepen.
Enkele dagen later ontving ik het boek, en tot mijn grote verrassing bevond zich in het boek een handgeschreven brief van twee kantjes van Jules Lequier zelf. Ik besloot daarop contact te zoeken met de Amerikaanse hoogleraar Donald W. Viney. Ik stuurde hem een fotokopie van de brief, waarmee de speurtocht geopend was niet zozeer naar het boek, maar naar de achtergrond van de brief.
Ik ontving vrijwel per omgaande een informatieve en zeer vriendelijke reactie van Viney:
I very much appreciate the copy of the Lequyer letter that you sent. It is clearly not in Jean Grenier’s edition of Lequyer’s complete works and so is of great interest to me and to anyone else with more than a passing interest in Jules Lequyer. The letter is very difficult to decipher and there are words I can’t make out. I have sent the letter (and forwarded your email) to Goulven Le Brech in Paris. His native French “eye” will help to understand this. It is clearly written during Lequyer’s time in Paris at the École Polytechnique, but I’m still not sure who the recipient was. I wonder if there is any clue in your edition of La Recherche d’une Première Vérité of who owned it. As you know, Charles Renouvier gave copies of this book freely to those who were interested, and presumably some copies went to Lequyer’s friends. I once owned an original copy (like the one you have) and on the inside cover of my copy was a handwritten dedication that reads “Offert à M- Beaurrier par l’éditeur C. Renouvier”. Is there anything comparable in your copy? Perhaps not.
Ik schreef naar aanleiding hiervan oud-collega Georgette Molenaar aan die de Franse taal meester is om te achterhalen wat precies in de brief stond en aan wie hij was gericht. Ik vroeg haar om op de eerste plaats het handschrift om te zetten naar de Franse tekst om vervolgens een Nederlandse vertaling toe te voegen. Het onderstaande is het verdienstelijke resultaat hiervan.
Klik hier voor de afbeelding op hoge resolutie
Frans Origineel (Zoals gezien door G. Molenaar)
1844
- Viens, mon ami, mon frère. Viens passer quelque temps avec nous. Nul de ceux que tu aimes et qui seront heureux de te revoir, n’éprouveront en t’embrassant de plaisir comparable au mien.
- J’avais prié Michelot de joindre au lettre que je t’envoie une lettre de lui et voilà qu’aprés quelques jours de chercher amèrement, perdue enfouie dans cet épouvantable masse de papiers qui encombre ma chambre et où ma maladresse l’a engloutie, J’aime mieux t’envoyer ceci et ne pas attendre que j’ai retrouvé sa lettre. A ton arrivée je la remettrai ainsi qu’une vieille lettre de Guerin l’asmeilleur Guerin, qui me tombe quelquefois sous la main quand je fais la grande inspection de mes papiers et qui m’a ému toujours.
- De dire que je pensais toute cette (période)) a toi, que je me proposais de mois en mois de t’écrire des volumes ce serait ne rien t’apprendre. Mais ma vie a été si agitée, si travers à, à bientôt, cher ami; tu trouveras ici tous tes fidèles amis, moi en tête.
- Si je ne te connaissais pas si parfaitement (moi qui te connais si bien, mieux qu’un frère) tes lettres m’auraient un peu inquiété. Mais tu n’as pu prendre la doctrine de Fourrier que par le grand côté et peut-être meme par ce qui la dépasse, lui prêtant la grandeur de ton propre cœur. Si tu es Fourrieriste c’est en maître et non en disciple de Fourrier je trouve .. dans tes travaux tes préoccupations, tes aspirations vers le bien et la vérité, ton âme si noble, objet pour moi d’une si tendre affection. Oh que je serai heureux t’embrasser mon cher Fréderic.
- Puisses-tu hâter cet heureux moment ne m’en voulez pas, ami, de mon silence. Si tu savais comment j’ai été malheureux après ton départ mais l’horizon s’éclaircit et les temps meilleurs s’annoncent. Mets moi à part dans ton cœur, oui j’ai droit à une place à part.
- A bientôt, noble ami.
Jules Lequyer
Rue Vaugirard 52 bis
Nederlandse vertaling (Vertaling door G. Molenaar)
1844
- Kom, mijn vriend (A), mijn broer. Kom wat tijd doorbrengen met ons. Niemand van degenen waarvan jij houdt en die blij zullen zijn je terug te zien, zullen bij het omhelzen, hetzelfde plezier voelen als ik.
- Ik had Michelot (B) verzocht om een brief van hem te voegen bij de brieven die ik je stuur en ziedaar na enkele dagen bitter zoeken, verloren geraakt weggezakt in die afschuwelijke massa papier die mijn kamer hinderlijk vult en waar mijn onhandigheid hem in heeft verzwolgen. Ik stuur liever deze brief nu en ga niet wachten tot dat ik zijn brief terug vind. Bij je aankomst zal ik je hem geven evenals een oude brief van Guerin (C) de allerbeste Guerin waar ik soms de hand op leg als ik een grote inspectie houdt van mijn papieren en die mij altijd heeft geraakt.
- Om te zeggen dat ik de hele tijd aan je dacht, dat ik me van maand tot maand voornam om je hele boekwerken te schrijven daarmee zou ik je niets nieuws vertellen. Maar mijn leven is zo veelbewogen geweest zo vol tegenslag. Tot gauw beste vriend je zult hier op tijd je trouwe vrienden vinden, mij voorop.
- Als ik je niet zo perfect zou kennen ( ik die je zo goed kent, beter dan een broer) zouden jouw brieven me een beetje ongerust hebben gemaakt. Maar jij hebt slechts de doctrine van De Fourrier (D) groots toegepast en misschien zelfs wel overstegen, hem verlenende de grootsheid van je eigen hart. Als je al Fourrieriste bent dan is het als meester en niet als volgeling. Ik vind jouw ziel in jouw werken terug, in je zorgen en in je aspiraties naar het goede en de waarheid, jouw ziel zo edel, voor mij voorwerp van een zo tedere genegenheid. Oh wat zal ik gelukkig zijn om je te omhelzen mijn lieve Frederik.
- Kon je dit gelukkige moment maar versnellen. Vriend, neem me mijn zwijgzaamheid niet kwalijk als je wist hoezeer ik ongelukkig ben geweest na je vertrek maar de horizon wordt lichter en betere tijden kondigen zich aan. Zet mij apart in je hart, ja ik heb recht op een aparte plek.
- Tot gauw edele vriend.
Jules Lequyer
Rue Vaugirard 52 bis
Aantekeningen bij de Nederlandse tekst
A. Frédéric Zurcher (1816-1890): vriend van Jules Lequier (en Charles Renouvier), Polytechnique (klas van 1834).
B. Paul Michelot (1817-1885): vriend van Jules Lequier, Polytechnique (klas van 1834)
C. Waarschijnlijk Léon Guérin (1807-1885), schrijver, journalist, historicus en Frans dichter.
D. Charles Fourier (1772-1837): Franse filosoof.
Engelse vertaling
Prof. Viney, die ook de Franse taal meester is, heeft hier een Engelse vertaling aan toegevoegd.
Ik heb deze, samen met mijn eigen oorspronkelijke Engelse vertaling (die van mindere kwaliteit is dan die van Viney rechtstreeks uit het Frans) in een overzichtelijk pdf-document geplaatst, wat hier te vinden is.
In de verdere briefwisseling die ik had met Viney, gaf hij de informatie dat er aanwijzingen zijn dat naar alle waarschijnlijkheid de helft van het aantal gedrukte exemplaren is vernietigd.
There is some reason to believe that half of the 120 copies that Renouvier published may have been destroyed, or so Jean Grenier speculates in his little article “La première publication de La Recherche d’une première vérité” in Revue Philosophique de la France et de l’Étranger, LXXIX, 7-9 (1954): pp. 412-415. (zie voor dit artikel hier)
Dat betekent dus dat er nog maar ongeveer 60 exemplaren op de wereld van deze eerste uitgave beschikbaar zouden zijn. Aangezien zoals reeds opgemerkt, Charles Renouvier de exemplaren vooral als cadeau gaf aan liefhebbers en nabestaanden (onder wie William James), bevatten ze niet zelden een persoonlijke opdracht van Renouvier. Dat is ook het geval in mijn exemplaar. We lezen daar:
Offert en mémoire de leur vieux camarade à son ami F.Zurcher par l’éditeur C. Renouvier.
(Aangeboden ter herinnering aan hun oude kameraad aan zijn vriend F. Zurcher door de uitgever C. Renouvier).
De brief die is aangetroffen in mijn boek, blijkt na onderzoek inderdaad te zijn gericht aan Frédéric Zurcher (1816-1890). Deze studievriend van Lequier zwaaide in hetzelfde jaar af (1834) en klaarblijkelijk hadden ze in 1844 (het jaartal wat in potlood geschreven op de brief is geplaatst, waarschijnlijk door Zurcher) nog innig contact. Volgens gegevens van de Ecole Polytechnique was hij blond, met een onbedekt gezicht, grote neus, blauwe ogen, gemiddelde mond, ronde kin en 1,78 m lang. Na zijn studie werd hij succesvol marine-officier. Zurcher publiceerde bovendien veel populair wetenschappelijke boeken en artikelen (waaronder vijftien boeken over vulkanen, stormen, meteoren, gletsjers en de onderwaterwereld). In maart 1852 trad hij met Justine Camille Margolle in het huwelijk, waaruit twee jongens werden geboren die net als hun vader een militaire loopbaan hadden. Nadat hij het leger verlaat stort Zurcher zich tot het einde van zijn leven op het denken van Charles Fourier, wat hij met verve propageert.
Viney heeft de brief zoals opgemerkt ook aan de Franstalige autoriteit Goulven Le Brech laten zien en schrijft:
Goulven thinks that this letter is important in showing that, during his days in Paris, which may have been the most important of his life, Lequyer was at the center of a circle of friends with vast intellectual interests. Zurcher was, as the letter indicates, a follower of Fourierisme. François Marie Charles Fourier (1772-1837) was a social philosopher who advocated socialist ideas and is credited with first using the word “feminism.”
Dat het boek dus in bezit is geweest van Frédéric Zurcher, maken zowel de persoonlijke opdracht van Renouvier, als de aanwezige brief in het boek duidelijk.
De vondst is inmiddels ook internationaal opgemerkt, en gepubliceerd op het Jules Lequyer Archief: https://juleslequier.wordpress.com/2016/07/13/decouverte-dune-lettre-inedite-de-jules-lequier/.
Daarin wordt, naast mijn verkeerd geschreven naam, overigens ten onrecht een verbondenheid aan de universiteit Utrecht gesuggereerd; mij is verzekerd dat dit wordt gecorrigeerd.
Wat verder opvalt is dat dit boek opnieuw moet zijn gebonden. De reden daarvoor is dat zich in het boek tussen de pagina waarin het aantal gedrukte exemplaren wordt vermeld en de aanvang van het voorwoord van Renouvier, een pagina is toegevoegd met daarop de afbeelding van het gemaakte standbeeld van Lequier. Het standbeeld is pas in 1868 bij het graf van Lequier gebouwd, terwijl de uitgave stamt uit 1865. Op de ingevoegde pagina die duidelijk van zwaardere kwaliteit is dan de rest van de pagina’s, treffen we ook een stempel aan van ‘Richebourg Phot. de la Couronne’. De onderste regel is niet goed zichtbaar, maar de zaak moet zijn gevestigd in Parijs aan de Quai de l’horloge 29. Een blik op Google Maps toont ons nu een theehuis. Speurwerk brengt me tot de waarschijnlijke fotograaf Pierre-Ambroise Richebourg (1810-1875).
De stempels van Richebourg zijn zeldzaam (te vinden) en bevinden zich voornamelijk rond de jaren 1840-1870, als je zoekt in Google books. Het is zeer waarschijnlijk dat de foto rond deze tijd is gemaakt. Wat wel opvalt zijn de gelijkenissen met beschikbare foto’s op internet, wat vragen doet naar de originaliteit van de afbeelding.
Zo is deze indruk van de eerste druk niet het verhaal geworden van al te veel achtergronden wat betreft het boek en haar inhoud, maar meer van een verloren brief die weer gevonden is, en waar ik toch minstens 3 wereldburgers zeer mee heb verblijd. De brief is inmiddels ingelijst en een blik erop laat afdwalen naar de gelukkigere tijden van Lequier, waar hij zijn vriend schreef, zoals wij dat tegenwoordig nog maar zo zelden doen.
Noot
(1) Zoals waarschijnlijk is opgevallen, is de schrijfwijze van zijn achternaam op verschillende manieren mogelijk. Ik hanteer hier consequent ‘ Lequier’, omdat dit het meest gangbaar lijkt, maar juister is feitelijk ‘Léquyer’. Zijn geboortecertificaat vermeldt ‘Lequier’, maar dat is door zijn vader later gecorrigeerd tot ‘Lequyer’. Daarbij is het bekend dat Lequier zelf geregeld zijn naam op een verschillende wijze schreef. In de mij beschikbare brief heeft hij zich bedient van ‘Jules Léquyer’. Op zijn grafsteen in Plérin staat Lequyer.
Verder lezen?
Bronnen over Lequier. Gedeeltelijk overgenomen uit: Vincelette, A. (2009). Recent catholic philosophy. The 19th century. Milwaukee, Wisconsin: Marquette University Press:
Lequiers vertaalde werk in het Engels: Translation of Works of Jules Lequyer: The Hornbeam Leaf, The Dialogue of the Predestinate and the Reprobate, Eugene and Theophilus, vert. Donald Wayne Viney (Lewiston: The Edwin Mellen Press, 1998); Jules Lequyer’s ‘Abel and Abel’ Followed by ‘Incidents in the Life and Death of Jules Lequyer’, vert. Mark West (Lewiston: The Edwin Mellen Press, 1999). Delen uit The Problem of Knowledge zijn vertaald in Philosophers Speak of God, Charles Hartshorne en William Reese, eds. (Chicago: University of Chicago Press, 1953), pp. 227- 230; The Hornbeam Leaf ook vertaald in 1974 door Harvey Brimmer en Jacqueline Delobel in “Jules Lequier’s The Hornbeam Leaf,” Philosophy in Context 3 (1974), pp. 94-100; en in The Dialogue of the Predestinate and the Reprobate door Donald Viney in Questions of Value Readings for Basic Philosophy (Needham Neights: Ginn Press, 1989).
Secundaire bronnen:
Russell, Leonard, “Review of La recherche d’une premiere vérité,” Mind 36 (1927), pp. 512-514; Grenier, Jean, La philosophie de Jules Lequier (Paris: Belles Lettres, 1936); Lazareff, Adolophe, “L’enterprise philosophique de Jules Lequier,” in Vie et Connaissance, Boris de Schloezer, ed. (Paris: Félix Alcan, 1948), pp. 21-40; Wahl, Jean, Jules Lequier: Introduction et choix (Paris: Trois Collines, 1948); Charlton, Donald, Positivist Thought in France during the Second Empire, 1852-1870 (Oxford: Clarendon Press, 1959), pp. 18-19, 232; Callot, Emile, Propos sur Lules Lequier: philosophe de la liberté (Paris: Marcel Riviere, 1962); Pasquali, Antonio, Fundamentos gnoseológicos para una ciencia de la moral ; ensayo sobre la formación de una theor’a especial del concimiento moral en las filosof’as de Kant, Lequier, Renouvier y Bergson (Caracas: Universidad Central de Venezuela, 1963); Tilliette, Xavier, Jules Lequier ou le tourment de la liberté (Paris: Desclée de Brouwer, 1964); Roggerone, Giuseppe, La via nuova di Lequier (Milan: Marzorati, 1968); Sipfle, David, “A Wager on Freedom,” International Philosophical Quarterly 8 (1968), pp. 200-211; Petterlini, Arnaldo, Jules Lequier e il problema della libertà (Milan: Vita e pensiero, 1969); Brimmer, Harvey, “Jules Lequier’s ‘The Hornbeam Leaf ’,” Philosophy in Context 3 (1974), pp. 94-100; Prontera, Angelo, ed., Libertà e Ontologia (Lecce: Milella, 1984); Viney, Donald, “Faith as a Creative Act: Kierkegaard and Lequier on the Relation of Faith and Reason,” in Faith and Creativity: Essays in Honor of Eugene H. Peters, George Nordgulen and George Shields, eds. (St. Louis: CBP Press, 1987); Shields, George, “Some Recent Philosophers and the Problem of Future Contingents,” The Midwest Quarterly 34 :3 (1993), pp. 294-309; Viney, Donald, “Review of La recherche d’une premiere vérité et autres textes,” Process Studies 23:4 (1994), pp. 290-291; Viney, Donald, “On the Trail of a French Philosopher of Genius: Jules Lequyer,” Pittsburgh State University Magazine 6:1 (1995), pp. 12-14; Tilliette, Xavier, “Lequier Lecture de Fichte,” in Fichte et la France, ed. Ives Radrizzani (Paris: Beauchesne, 1997), v. I, pp. 183-199; Viney, Donald, “Jules Lequyer and the Openness of God,” Faith and Philosophy 14:2 (1997), pp. 212-235; Viney, Donald, “William James on Free Will: The French Connection,” History of Philosophy Quarterly 14:1 (1997), pp. 29-52; Armellini Paolo, Lequier: La solitudine di Dio (Rome: Ed. studium, 1998); Viney, Donald, “The Nightmare of Necessity: Jules Lequyer’s Dialogue of the Predestinate and the Reprobate,” Journal of the Association for the Interdisciplinary Study of the Arts 5:1 (1999), pp. 19-32; Clair, André, Métaphysique et Existence: Essai sur la philosophie de Jules Lequier (Paris: Vrin, 2000); Pagani, Paolo, Libertà e non-contraddizione in Jules Lequier (Milan: F. Angeli, 2000); Josse, Jacques, Jules Lequier et la Bretagne (Moëlan-sur-mer: Blanc Silex, 2001); Le Brech, Goulven, Jules Lequier (Rennes: La Part Commune, 2007).
Lees ook:
- Indrukken bij de eerste druk V: Martin Heideggers Sein und Zeit uit 1927
- Indrukken bij de eerste druk IV: Derek Parfits Reasons and Persons uit 1984 in de hand (met een korte inleiding tot het boek)
- Indrukken bij de eerste druk III: H.L.A. Harts The Concept of Law uit 1961 in de hand (met een kleine rechtsfilosofische bijdrage)
- Indrukken bij de eerste druk II: John Henry Newmans Grammar of Assent uit 1870 in de hand
- Indrukken bij de eerste druk: Søren Kierkegaards Frygt og Bæven uit 1843 in de hand
Burgerinitiatief tegen Straatintimidatie: sympathiek, maar krachteloos
Met ‘straatintimidatie.nl’ is het zoveelste sympathieke, maar helaas krachteloze burgerinitiatief gelanceerd sinds de invoering ervan op 1 mei 2006. In deze bijdrage bespreek ik kort waarom ook dit initiatief geen praktische kans van slagen heeft. Dat de opstellers dat feitelijk ook zelf onderkennen, is opmerkelijk. “Maar we doen het toch.”
De initiatiefnemers hebben als doel 40.000 steunbetuigingen te ontvangen zodat de Kamer wat zij noemen “Straatintimidatie” agendeert en uiteindelijk in het Wetboek van Strafrecht expliciet opneemt als strafbaar, naast de reeds bestaande wetgeving die bijvoorbeeld beledigen, smaad en laster strafbaar stelt. Hoewel er wordt gesteld dat straatintimidatie “in brede zin niet alleen vrouwen overkomt, maar bijvoorbeeld ook homo’s, transgenders of Joodse mensen” richt het initiatief zich klaarblijkelijk alleen op vrouwelijke slachtoffers, gelet ook op de brief aan de Tweede Kamer.
Allereerst wordt hier een moreel probleem aan de kaak gesteld. Vrouwen die ‘worden uitgemaakt voor ‘hoer’, worden nagesist, of herhaaldelijk en agressief gevraagd worden door een volslagen onbekende of ze seks willen’ lijkt me voornamelijk een uiting van een ernstig gebrek aan (sociale) intelligente en een culturele discrepantie die het meest laat denken aan primitieve of middeleeuwse toestanden. Dat echter een hedendaagse samenleving de vrouw heeft gecultiveerd tot stereotype en voornamelijk seksueel symbool (van rare muziekclips tot Hollands Next Topmodel, van de vrouwen in Zeemanbikini in het bushokje tot aan de door en door stigmatiserende Axe-reclames, etc, etc.) geeft wel aan dat het een breder en hardnekkiger fenomeen is dan alleen de onaangepaste mannetjes die zich seksistisch en intimiderend gedragen. Zolang een samenleving dit soort stereotypes blijft cultiveren, is ieder initiatief dweilen met de kraan open.
Maar goed. Als ik het juist begrijp, willen de initiatiefnemers dat een vrouw in het geval van bijvoorbeeld nasissen de politie belt, waarna er een agent ter plaatse moet komen, die dan bewijs gaat verzamelen dat er een onbekend iemand heeft gesist. ‘Zelfs als dit niet gevonden wordt, worden daders zo in ieder geval vaker aangesproken op hun gedrag.’ Ja, dat heet, als de politie komt en de dader niet allang weg is…
Nu stelt het initiatief op basis van cijfers dat 81-97% van de vrouwen in het openbaar wel eens wordt lastiggevallen of belaagd. Nu kent Nederland een bevolking van ongeveer 16.8 miljoen mensen. Laten we zeggen dat daar 6,5 miljoen van volwassen vrouwen zijn. Daarvan wordt laten we aannemen 89% minstens 1x per week slachtoffer van Straatintimidatie, wat neerkomt op 5785000 strafbare feiten als het opgenomen wordt in het wetboek van strafrecht. Als daarvan laten we conservatief schatten slechts 25% van de vrouwen de politie belt, komt dit in de praktijk neer op 1446250 meldingen. Nu zijn er in totaal in Nederland ongeveer 51.000 agenten die ‘op straat’ werken. Dit betekent dat iedere agent ongeveer 112x per maand kan komen opdraven om bewijs te verzamelen en een boete uit te schrijven (aan welke gevlogen vogel dan ook). Als dit alles ongeveer een uurtje in beslag neemt, is oom agent 75% van zijn werkweek kwijt aan dit plan als het werkt zoals men zich voorstelt.
Gelukkig stelt het initiatief: ‘Er hoeft dus geen aangifte gedaan te worden door het slachtoffer. Wanneer de agent een boete uitschrijft, kan hiertegen wel een procedure worden aangespannen door de dader. Maar dan ligt de last van een procedure aanspannen dus niet bij het slachtoffer, maar bij de dader.’ Ik hoef echter niet nogmaals met een kafkaëske rekensom te laten zien dat rechters overuren mogen gaan maken voor al die trotse mannetjes die voor hun idee niks fout hebben gedaan, van niks weten, het echt niet zo bedoelde, er helemaal niet bij betrokken waren etc. Het aantal boetes dat zal worden geseponeerd lijkt me daarbij vanuit juridisch oogpunt immens groot. Bij de geringste twijfel aan de strafbaarheid van een verdachte, dient de verdachte immers te worden vrijgesproken.
Het allergrootste bezwaar is waarschijnlijk nog wel, dat door het strafbaar stellen van “straatintimidatie” het probleem helemaal niet verdwijnt, maar zelfs zou kunnen verergeren. Naast het feit dat de politie erbij roepen de zaak kan doen escaleren, het sociale gewin voor de vrouw in kwestie op dit moment volstrekt onduidelijk is, het de samenleving klauwen met geld kost voor een minimaal effect en de politie waarschijnlijk in zijn geheel niet zit te wachten op dit soort extra ballast weten we van huidige wetgeving op bijvoorbeeld beledigen dat het beledigen zelf er niet bepaald door is afgenomen. Een alledaagse wandel door enkele bekende webfora toont wel aan dat helemaal niemand zich door die wet schijnt te laten tegenhouden. Kortom: het is niet alleen symboolwetgeving (is er niet pas het verbod op Godslastering geschrapt?), het is ook een signaal van machteloosheid. De misvatting dat om een belangrijk signaal af te geven dat dit gedrag niet thuishoort in onze maatschappij er een onuitvoerbare en krachteloze wet moet komen is in ieder geval opmerkelijk, maar wordt desondanks hardnekkig door de opstellers verdedigd.
Dat de initiatiefnemers een uiting als “he lekker kontje” (zie juridische bijlage) bestraft zouden willen zien met een gevangenisstraf van drie maanden of een boete uit de tweede categorie (dus tot € 4050), doet welhaast verlangen naar een proefproces waarbij de uiter in de verdediging zijn gedrag tracht te objectiveren: “Maar meneer de rechter, kijkt u zelf eens. Ze heeft toch ook een lekker kontje. Ik ga dat niet ontkennen! Hoe kon ik nu toch de aanmerkelijke kans aanvaarden dat het gevolg zou intreden dat ik daarmee het slachtoffer het gevoel zou geven van de beperking van het gevoel van persoonlijke vrijheid? ”, waarna het slachtoffer moet toegeven dat ze het op zich wel eens is met de stelling dat ze een lekker kontje heeft. Toch zegt haar juridisch adviseur: ‘(…) dat het desondanks zeer vervelend was om het aan te moeten horen (zonder dat het direct beledigend was) en de opmerking een gevoel van onveiligheid gaf, (maar dit niet bedreigend was omdat de uiting niet expliciet genoeg was). De rechter vraagt tenslotte waar de verborgen camera is en of de heren van Koefnoen tevoorschijn willen komen.
Nu zal men wellicht zeggen, ‘ja dit is vast geschreven door een man. Het ridiculiseren van het fenomeen toont maar weer eens aan dat het vanuit die hoek niet serieus wordt genomen.’ Maar dan raad ik aan dit alles nogmaals goed te lezen en zich af te vragen wat effectuering van dit initiatief werkelijk toevoegt en bijdraagt aan oplossing van het verschijnsel. Als het probleem op te lossen was door iedereen zijn paspoort af te nemen of op strafkamp te sturen zou ik er mee instemmen, maar dat doet het niet. Dommigheid is nu eenmaal niet te verhelpen door repressieve maatregelen. Daarbij benoemt het initiatief te weinig man en paard: wie doen dit precies, wie zijn al die daders? En als dit initiatief het niet redt (wat ik zeer waarschijnlijk acht, nee waar ik zeker van ben), is het dan geen maatschappelijk probleem (natuurlijk wel!)? Ten slotte weiger ik vrouwen te beschouwen als collectief weerloos omdat ze klaarblijkelijk de hulp en steun van de wetgever nodig hebben om een moreel probleem aan te pakken. Hoezo moet de overheid een signaal afgeven? Kunnen we zelfs dat dan als samenleving niet meer zelf opbrengen?
Misschien ben ik naïef, maar ik geloof erin dat vrouwen veel sterker zijn dan hier wordt gesuggereerd en in onze vrije en open samenleving ook zonder juridische wasneus echt wel hun …..mannetje kunnen staan.