Stephan Wetzels
Denken en Zijn

Het Vonnis: wat moeten we met wraakgevoelens wanneer Justitie faalt?

Het Vonnis: wat moeten we met wraakgevoelens wanneer Justitie faalt?
Een filosofische overweging naar aanleiding van de film Het Vonnis (2013) als aanzet voor verdere discussie

***Let op: onderstaande tekst bevat informatie
over de verhaallijnen van de film***

Het Vlaamse rechtbankdrama Het Vonnis (2013) is een van de meest intrigerende films die ik zag sinds het Deense Jagten (2012). Hoewel de verhaallijn relatief simpel is, weet het geschetste dilemma diep door te dringen in het voorstellingsvermogen dankzij de goede acteerprestaties en dialogen. Er zal voor puristen voldoende op aan te merken zijn, maar ik geloof dat de film oprecht een probleem aankaart dat in anderhalf uur niet beter (op het einde wellicht na) had kunnen worden weergegeven. In deze overwegingen zal ik stilstaan bij verschillende dilemma’s en problemen die deze film oproept.

1. De verhaallijn

Hoewel ik poog om de verhaallijn zo duidelijk mogelijk weer te geven waardoor de zaak als een op zichzelf staande casus te begrijpen is, kan ik niet de vele en treffende nuanceringen aanbrengen die in de film voorbijkomen.

1.1 Aanzet

Hoofdrolspeler Luc Segers heeft een prima leven. Mooie baan, gelukkig getrouwd en een prachtige dochter. Op een avond na een borrel rijden ze met zijn drieën naar huis en tijdens het tanken besluit zijn vrouw naar een onbemande avondwinkel aan de overkant te gaan om brood te kopen. In deze winkel wordt ze echter aangevallen door Kenny De Groot die haar tot bloedens toe en zonder duidelijke reden neerslaat. Luc vertrouwt het niet helemaal en besluit te gaan kijken waar zijn vrouw blijft. Terwijl hij geconfronteerd wordt met het feit, slaat de dader hem neer die vervolgens vlucht per motor. Het dochtertje dat alles gade geslagen heeft in de auto, rent in paniek de straat op en wordt daar geschept door een andere wagen. Luc ziet het gebeuren alvorens hij zijn bewustzijn verliest. Drie weken later ontwaakt hij uit zijn coma en moet hij vernemen dat zijn vrouw en dochter inmiddels zijn begraven.

1.2.1 Procedure: Het OM

De vermeende dader wordt opgepakt, op basis van fotoherkenning door Luc. De kijker weet net als Luc dat het wel de juiste man is. Er waren echter geen vingerafdrukken, geen camerabeelden, geen andere getuigen en Kenny had zelfs niets meegenomen van de vrouw. Technisch gesproken is er dan geen sprake van roofmoord. Sterker nog, het Belgische Openbaar Ministerie stelt dat ze hem kan vervolgen voor ‘slagen en verwondingen met de dood tot gevolg’, niet te verwarren met doodslag. De verwachting is dan maximaal 10 jaar celstraf, waarvan Kenny in de praktijk ongeveer zes jaar zal uitzitten. De dood van zijn dochtertje is een noodlottig ongeval, wat juridisch van geen belang is.

1.2.2 Procedure: De advocaat van de verdachte

Kenny De Groot krijgt een topadvocaat toegewezen. De raadsman van Luc legt uit dat Kenny vanwege zijn lage inkomen recht heeft op een pro-deo advocaat. Deze pro-deo advocaten werken niet op basis van een niet te stuiten idealisme aldus deze raadsman, maar hebben het recht om hun rekeningen in te dienen bij de Staat. Omdat het hier ogenschijnlijk om een zaak gaat die veel publiciteit zal genereren, is dat de reden waarom een armoedzaaier als Kenny toch de beschikking krijgt over een topjuriste.

1.2.3 Procedure: De vormfout

Alvorens de zaak echter aan kan vangen gebeurt er iets wat de rest van de film het centrale thema zal blijken. De advocate van Kenny heeft een procedurefout ontdekt. De vordering tot gerechtelijk onderzoek naar de dood van Lucs vrouw was namelijk niet ondertekend door de procureur (officier van Justitie), op grond waarvan het document ongeldig is. Alle handelingen die vervolgens op basis van dat document zijn uitgevoerd, blijken daarmee hun rechtsgeldigheid verloren te hebben. In casu is het hele opsporingsonderzoek onrechtmatig. De begane fout is dusdanig fundamenteel volgens de wetgever, dat de raadkamer niets anders rest dan de verdachte vrij te laten. Het Openbaar Ministerie kan nog wel vervolgen, maar omdat het waarschijnlijk is dat alle bewijzen die tijdens de arrestatie zijn vergaard nietig zullen worden verklaard, heeft dat weinig zin. Kortom: geen rechtsgang, geen veroordeling en geen genoegdoening voor slachtoffer en samenleving.

1.3.1 Dilemma: het slachtoffer

Nu Luc weet dat de zekere dader op vrije voeten blijft, lijkt hij te breken onder het toch al zware verdriet. Hij besluit Kenny te volgen en enkele weken observeert hij de man in een garage waar hij werkzaam is. De film laat het verloop van wat er dan allemaal gebeurt fragmentarisch met terugwerkende kracht zien. Luc vermoordt Kenny namelijk met negen min of meer gerichte schoten vanuit een illegaal aangeschafte Walter P5.

1.3.2 Dilemma: de jurist

Luc geeft zichzelf aan en bekent wat hij heeft gedaan. Zijn advocaat zegt hem dat hij zou kunnen proberen het op doodslag te houden. Maar Luc wil echter worden aangeklaagd voor moord ten overstaande voor de volksjury: “De Groot heb ik al gepakt, nu wil ik het systeem pakken.”

Zijn advocaat legt hem twee opties voor: het meest voor de hand ligt dat hij voor uitlokking zal pleiten, waarmee een maximumstraf van vijf jaar wordt geriskeerd. Iedereen wint, want de jury kan een schuldige aanwijzen, de rechtstaat verliest zijn gezicht niet en de straf zal neerkomen op twee jaar effectief zitten. Optie twee echter heeft meer risico’s in zich, maar zou indien succesvol wel een ‘overwinning’ betekenen, waarbij het Openbaar Ministerie zijn verlies zou moeten nemen. Hiertoe zou een beroep moeten worden gedaan op Artikel 71 Strafwetboek, onweerstaanbare dwang:

Er is geen misdrijf wanneer de beschuldigde of de beklaagde op het tijdstip van de feiten leed aan een geestesstoornis die zijn oordeelsvermogen of de controle over zijn daden heeft tenietgedaan of ernstig heeft aangetast, of wanneer hij gedwongen werd door een macht die hij niet heeft kunnen weerstaan.

Hoewel uitlokking voor de hand lijkt te liggen, wil Luc gaan voor de optie artikel 71. Als de jury dan echter “ja” antwoordt op de schuldvraag, riskeert hij daarmee levenslang.

1.3.3 Dilemma: de aanklager

De aanklager is er alles aan gelegen om de rechtstaat te doen zegevieren. De bewijzen zijn er: er is een volledige bekentenis en het lijkt in alles op een goed voorbereide, weldoordachte en geplande moord, op iemand die zich niet kon verdedigen. Er wordt besloten om op alle fronten het volkse sentiment te weerspreken met feiten en niets dan feiten: dit is een ordinaire wraakmoord die dient te worden bestraft. Wat er is gebeurd is vreselijk, en niemand ontkent dat Luc zijn leven lang de pijn zal moeten dragen voor wat hem is overkomen. Maar wat hem is overkomen in de zin van leed, is niet uniek en geeft hem niet het recht om naar eigen goeddunken te handelen.

1.3.4 Dilemma: De Volksjury

De vermoorde man heeft geen relevante familie en was iemand met een ellenlang strafblad, die als verdachte in een ernstige zaak mogelijk een veroordeling heeft ontlopen vanwege een procedurefout. Voor hen zit een man met een glansrijke carrière in het bedrijfsleven, bekend als weldoener en gezinsman die op gruwelijke wijze zijn vrouw en kind heeft verloren.

Wat moet de volksjury nu beslissen?

2. Opmerkingen, vragen en overweging

Omdat anders dan in Nederland België werkt met een volksjury, kan de film de kijker sterker meeslepen in de voorstelling zelf onderdeel te zijn van de volksjury. Gaat hij mee met het sentiment dat duidelijk voelbaar is voor de hoofdrolspeler? Of kiest hij toch voor de rechtsstaat omwille van de rechtsstaat?

De concrete vragen die we moeten bespreken zijn de volgende:

  1. Staan we onszelf uitzonderingen toe ten opzichte van afgesproken rechtsregels?
  2. Hoe verhouden procedurefouten zich tot de redelijkheid?
  3. Kunnen onweerstaanbare wraakgevoelens fungeren als strafuitsluitingsgrond?
    (Kunnen wraakgevoelens onweerstaanbaar zijn?)

Staan we onszelf uitzonderingen toe ten opzichte van afgesproken rechtsregels?

Het recht zoals wij dat kennen is grotendeels een product van de Verlichting, waar volkse emotie en potentiële willekeur los gemaakt werd van filosofische rede en rechtvaardigheid. Daarbij staat een dominante Kantiaanse notie dat het recht geen uitzonderingen verdraagt, tenzij datzelfde recht daar een geschreven redelijke grondslag voor aandraagt, centraal. In principe stemt het volk in met deze opvatting, op grond van een sociaal contract: in ruil voor verschillende rechten, aanvaarden ze daarbij wetgeving en plichten.

Het spanningsveld ontstaat nu daar waar het lijkt alsof de redelijkheid in het geding is, en we dat ‘aanvoelen’. Stel bijvoorbeeld dat je als voetganger om 2:00 uur ‘s nachts aankomt op een rechte weg, waar het stoplicht op rood staat. Er is in de verste verte geen ander verkeer waarneembaar. De wet gebiedt desondanks te wachten op groen licht op straffe van 65,- boete, terwijl de meeste mensen zullen voorvoelen dat het oversteken hier in alle redelijkheid kan plaatsvinden. Als de wetgever hier toch volhoudt dat de boete op zijn plaats is, simpelweg omdat een regel is overtreden, dan ontstaat er de discrepantie tussen burgers en staat waar we hier over spreken, omdat de staat daarmee voor de burgers zijn menselijke gezicht lijkt te hebben verloren. Vadertje Staat lijkt dan meer op een regelmachine die eerder op grond van pragmatische dan idealistische opvattingen wetten handhaaft.

Hoe verhouden procedurefouten zich tot de redelijkheid?

Dat brengt ons dan bij de volgende vraag, misschien wel de eigenlijke vraag die de film probeert op te werpen. Het is overduidelijk dat de wet ook een verdachte moet beschermen, maar in welk opzicht is er sprake van het beschermen van een verdachte wanneer uit onrechtmatig verkregen bewijs blijkt dat hij de dader is van een gruwelijk feit? Ook hier ontstaat er een discrepantie tussen de volkse opvatting van rechtvaardigheid en de strafrechtelijke opvatting van rechtvaardigheid. De discussie zit er dan in in hoeverre deze volkse opvatting van rechtvaardigheid ook redelijk kan zijn, in relatie tot in hoeverre de strafrechtelijke opvatting van rechtvaardigheid ook onredelijk kan zijn. Het idee dat een wetgever per definitie redelijke opvattingen omzet in wetten, is een diepgeworteld idee bij menig jurist, maar dat mag en moet terdege ter discussie worden gesteld, zelfs als dat zichtbaar wordt in basale emotionele uitingen van het volk. Want de uiting kan wel primitief lijken, ze is nog steeds gestoeld op een fundamenteel menselijke emotie die zelfs de meest geharde legalisten moeten herkennen in zichzelf.

Nog niet zo lang geleden had de Nederlandse rechtsstaat zijn vingers ook kunnen branden aan een vergelijkbaar dilemma zoals in de film. De inmiddels tot 19 jaar gevangenisstraf en TBS met dwangverpleging veroordeelde Robert M. had namelijk op grond van procedurefouten vrijgesproken moeten worden, aangezien het belangrijkste bewijsmateriaal onrechtmatig in beslag was genomen, aldus zijn verdediging. Dit vormverzuim werd met veel juridisch vertoon door het Hof getackeld. ‘Al met al is het verzuim naar het oordeel van het hof niet ernstig te noemen. (…) Nu niet aannemelijk is dat de verdachte daadwerkelijk nadeel heeft ondervonden van het vormverzuim, ziet het hof ook overigens geen aanleiding aan het vormverzuim enig rechtsgevolg te verbinden.’

De doos van Pandora bleef daarmee ongeopend, maar daarmee is de doos zelf echter verre van vernietigd. Toch lijkt het Hof terdege tussen de regels door rekening te houden met de ernst van het gepleegde, in relatie tot de fout:

‘Voorts moet bij de waardering van de ernst van het verzuim worden bezien of de rechter-commissaris, indien de officier daartoe een vordering zou hebben gedaan, tot (het afgeven van een machtiging tot) doorzoeking van de woning zou zijn overgegaan. Daartoe zijn de volgende feiten en omstandigheden, die de officier van justitie, naar moet worden aangenomen, aan de vordering ten grondslag zou hebben gelegd, van belang (…). Gelet op de feiten en omstandigheden bestond in de avond van 7 december 2010 een zodanige verdenking van ernstige strafbare feiten, gepleegd door M., dat naar het oordeel van het hof de rechter-commissaris zonder enige twijfel desgevorderd tot doorzoeking ter inbeslagneming zou zijn overgegaan of een machtiging daartoe zou hebben verstrekt.’

Die laatste alinea reikt ook de sleutel aan voor de oplossing van het filmdilemma. Ook hier geldt dat een mogelijke uitzondering de oplossing zou kunnen betekenen: het feit waarvan de verdachte wordt verdacht is dusdanig ernstig en heeft de rechtsorde zo fundamenteel geschokt, dat de procedurele fout van het vergeten te plaatsen van een handtekening onder een bevel tot gerechtelijk onderzoek vervolging niet kan voorkomen. De niet geplaatste handtekening is bovendien een gevolg van werkdruk en/of vergeetachtigheid, niet van gerede twijfel omtrent de aanhouding van de verdachte die positief is geïdentificeerd door slachtoffer: die handtekening zou er hoe dan ook toch wel zijn gekomen. Een dergelijk ‘proportionaliteitsbeginsel’ lijkt op zijn minst te rechtvaardigen wanneer het gaat om misdrijven die een gevangenisstraf van bijvoorbeeld twee jaren of meer in zich houden. Dat is uiteraard geen vrijbrief voor prutswerk van politie en openbaar ministerie, maar doet meer recht aan samenleving en slachtoffer. De rechter kan het openbaar ministerie terdege nog op de vingers tikken, zonder dat daarmee de rechtsgang afgebroken wordt. Tenslotte moet ook overwogen worden in hoeverre een vormfout überhaupt in het voordeel van een verdachte is, wanneer hij zich de volkswoede ermee op de hals haalt.

Kunnen onweerstaanbare wraakgevoelens fungeren als strafuitsluitingsgrond?

Dat in de film het geblunder van Justitie wel leidt tot het vrijlaten van de vermeende moordenaar, is vanzelfsprekend de aanleiding tot het dilemma van de burger die vervolgens het recht in eigen hand neemt omdat hij in de steek is gelaten door het systeem. De genoegdoening die hem had moeten worden geschonken via vergelding door de rechtsgang, hoopt hij zo te krijgen door middel van wraak. Intuïtief hebben we het idee dat iemand die gestraft wordt wanneer hij vrijwillig een ander kwaad heeft berokkend, iets goeds is – mits het maar door een onpartijdige instantie wordt voltrokken. Betekent dit dan vanzelfsprekend dat het straffen van iemand die vrijwillig een ander kwaad heeft berokkend niet goed is wanneer ondanks duidelijke feiten dit wordt gedaan door een partijdige instantie?

Stel bijvoorbeeld dat een gevangene ontsnapt, terwijl hij nog 12 jaar gevangenisstraf tegoed had. Hij wordt opgespoord door het slachtoffer die hem vervolgens 12 jaren opsluit bij hem thuis onder vergelijkbare voorwaarden als in de gevangenis. Zouden we dat immoreel vinden? Of zit het immorele er juist in dat een partijdige instantie juist onredelijk straft? In het geval van de film wordt de vermeende moordenaar namelijk vermoord. En dat is nooit een straf die in welk proces dan ook uitgesproken had kunnen worden. Misschien was de verdachte inderdaad veroordeeld wegens doodslag, en had hij tussen de vijf en 15 jaren gevangenisstraf gekregen. Hadden we het redelijk gevonden indien hij alsnog opgezocht was door het slachtoffer wanneer hij vrijgelaten werd – bijvoorbeeld omdat hij de lage straf nooit heeft kunnen verkroppen? Soortgelijke bewegingen lijken zich te ontwikkelen in onze samenleving waar het gaat om pedofielen of concreter omtrent de moordenaar van Pim Fortuyn.

De vraag of genoegdoening daadwerkelijk plaatsvindt door middel van wraak, wanneer het slachtoffer (om van willekeurige betrokkenen uit de samenleving te zwijgen) niet kan instemmen met de straf is niet eenvoudig te beantwoorden. Het lijkt in ieder geval geen grond voor redelijke discussie te hebben dat indien een verdachte is veroordeeld zonder dat daarbij noemenswaardige fouten zijn gemaakt, hij nadat hij zijn straf heeft uitgezeten alsnog met recht bedreigd wordt in zijn leven. Het standaardargument dat het recht in eigen hand nemen leidt tot middeleeuwse toestanden en chaos slaagt dan duidelijk. Duidelijker in mijn optiek dan wanneer het wordt gebruikt op het moment dat door een procedurefout er geen recht wordt gedaan.

Kunnen wij immers van een burger verwachten dat een ander hem straffeloos leed kan berokkenen? Dat lijkt niet redelijk. Hoewel vergeving evenals het toekeren van de andere wang een groot goed is, kan men niet van iemand verlangen dat hij zich neerlegt bij het feit dat iemand vrijuit gaat die zojuist zijn vrouw heeft doodgeslagen. Want het recht zegt weliswaar ‘laat dat maar aan ons over’, maar beantwoordt onvoldoende de vraag aan wie iets moet worden overgelaten wanneer door fouten iets niet meer aan het recht kan worden overgelaten. Er is dan nog steeds een fundamenteel tekort, een onafgesloten hoofdstuk, een te vullen gat bij slachtoffer en samenleving. Geen enkel strafdoel, of het nu gaat om generale of speciale preventie, vergelding of reparatie/resocialisatie, wordt namelijk bereikt.

In de film wordt de hoofdpersoon misschien onbedoeld geportretteerd als tragische held: hij lijkt immers een levenslange straf omwille van een hoger principe te aanvaarden. Misschien gesterkt door een overwegend positieve publieke opinie, maar misschien ook wel gesterkt door een diepgewortelde innerlijkheid van rechtvaardigheidsgevoel. Dat dit innerlijke rechtvaardigheidsgevoel hapert wanneer het gaat over het vermoorden van een ander mens, dat is dan wat we zouden kunnen verstaan onder onweerstaanbare dwang. Wraak is ook zoiets als ‘a kind of wild justice’ zoals Francis Bacon al betoogde in 1625.

In een onderzoek van Bies en Tripp uit 1996 (Beyond distrust; ‘Getting even’ and the need for revenge. In: R.M. Kramer en T.R. Tyler (red.) Trust in organizations: frontiers of theory and research. Thousand Oaks: Sage) werd mensen gevraagd zich een situatie in te denken wanneer ze het een ander betaald zouden willen zetten. Het meest gegeven antwoord was: ‘wanneer mijn vertrouwen ernstig is misbruikt’. Hoewel het hier niet echt ging over concrete strafbare feiten (en eenieder zich zijn eigen voorstelling mocht maken), geeft het wel een interessante richting in onze casus.

Het vertrouwen in de rechtsstaat was immers ernstig beschadigd, en dat heeft in korte tijd (in de film wordt de moord binnen een maand gepleegd na de fatale avond) geleid tot zeer heftige gevoelens die gevoed door het idee ‘recht’ te doen en/of het idee van pijn in het gemoed te willen verzachten tot moord heeft geleid.

In hoeverre het idee juist is dat iemand door wraak te nemen zijn ondraaglijke gemoedstoestand kan verlichten, staat los van het idee dat iemand dat idee redelijkerwijs kan hebben. De verwachting dat wraak nemen pijn zal verlichten neigt in ieder geval naar een verwachting die iemand ook onweerstaanbaar kan hebben. Stel bijvoorbeeld dat iemand plots geconfronteerd wordt met een schier ondraaglijke geestelijke pijn, en na een maand is dat nog verre van weg. Er bestaat een deugdelijk medicijn, maar hij heeft echter niet de middelen om dat medicijn te bekostigen. Kunnen we het zo iemand dan kwalijk nemen dat hij vervolgens een inbraak pleegt in een ziekenhuis om dit medicijn te bemachtigen waarmee hij zijn gemoed weet te verlichten? Is hij niet bezweken onder zijn pijn? Is dit geen daad met de moed der wanhoop?

Het is natuurlijk dat het hier om een moord gaat, en niet om een inbraak, waardoor we anders kijken naar de daad. Maar het lijkt mij voorstelbaar dat iemand zodanig heeft geleden onder de omstandigheden dat hij in een langdurige roes van bittere ellende tot deze daad is gekomen, gedreven door de hoop zijn pijn te verlichten. Dat wij weten dat we beter moeten weten, is daarbij ook een vorm van hoop waarop we mogen hopen dat we het weten wanneer we –God verhoedde het- te maken krijgen met de situatie waarbij het recht ons in de steek lijkt te laten.

Een kleine bloemlezing van onbeantwoordbare vragen

Dit stuk heeft een wonderlijke ontstaansgeschiedenis. Toen ik het vorige stuk over determinisme schreef, kwam ik terecht bij een artikel van Robert M. Martin, waarin verwezen wordt naar zijn boek:

There
Are Two
Errors in the
the Titel of
This Book
.

Ik bestelde dat verrassende werk bij Amazon en al lezend kwam ik uit bij een hoofdstuk dat handelt over ‘lege vragen’, oftewel vragen die op zichzelf niet te beantwoorden zijn, althans zo lijkt het.

Op pagina 28 wordt er verwezen naar een kunstenares uit New York, Janet Zweig geheten, die voor een kunstproject What is the opposite of a duck? in samenwerking met Martin filosofen heeft gevraagd om ‘onbeantwoordbare vragen’ aan te dragen. Dit resulteerde in een lange lijst, die ik voor deze gelegenheid heb vertaald, zodat de vragen ook voor het Nederlandse taalgebied integraal toegankelijk zijn. Verschillende vragen kennen we al uit de filosofie en de onbeantwoordbaarheid van de vragen mag sterk betwijfeld worden in een aantal gevallen. Haar lijst omvat 153 vragen, die ik hier ingekort heb. Vragen die ik werkelijk slecht gesteld vond of een duidelijke dubbeling in de lijst betroffen, heb ik eruit gehaald.

Naast vermaak bieden onderstaande vragen ook voldoende ruimte om er een filosofieles aan te wijden, om te bediscussiëren tijdens een gezellige maaltijd of om naar eigen inzicht te beantwoorden. Bij diverse vragen heb ik een aanzet gegeven tot beantwoording. Maak er gerust een gewoonte van om écht goede en bovenal verrassende ‘onbeantwoordbare vragen’ te bedenken! Welke twee fouten staan er overigens in de titel van dat boek van Martin?

Oorspronkelijke vraagMijn Nederlandse vertalingOpmerkingen en commentaar
What is the opposite of a duck?Wat is het tegenovergestelde van een eend?
Hierbij moet ik denken aan het probleem dat de Duitse filosoof Ludwig Wittgenstein poneert in zijn Filosofische Onderzoekingen (1953). In de tekening konijn-eend, kun je zowel een eend als een konijn zien, maar nooit tegelijkertijd (probeer het maar eens). Waarneming is dus ook een mentale activiteit, aldus Wittgenstein.
What happens when you’re not looking?Wat gebeurt er als je niet kijkt?Er gebeurt waarschijnlijk van alles, omdat of anderen kijken, of misschien zoals de Britse empirist George Berkeley (1685-1753) het oploste: als we niets waarnemen, dan is er nog altijd God die alles waarneemt, en daarom bestaan de dingen. Zijn is waargenomen worden: Esse est Percipi.
If no one sees it, is a sunset still beautiful?Als niemand het ziet, is een zonsondergang dan nog steeds mooi?Zie opmerkingen hierboven.
What is time?Wat is tijd?Hierbij denken we ogenblikkelijk aan Augustinus.‘Wat is de tijd? Wanneer maar niemand het me vraagt, weet ik het; wil ik het echter uitleggen aan iemand die het vraagt, dan weet ik het niet.’
Do fish get thirsty?Krijgen vissen wel eens dorst?Een zoutwatervis moet gewoon drinken anders droogt hij uit. Ze drinken zeewater waarbij hun nieren zo aangepast zijn dat zij deze zoutconcentraties kunnen verwerken. Bij zoetwatervissen is de zoutconcentratie in hun lichaam hoger dan dat van het water waarin ze rondzwemmen. Dus het water gaat hier door de huid naar binnen toe. Zoetwatervissen moeten dus niet veel drinken maar juist veel ontlasten om al dat water dat binnen komt kwijt te geraken.Zoetwatervissen hebben dus feitelijk nooit dorst. (Bron: Gerlinde Van Thuyne; Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek)
What is the answer to this question?Wat is het antwoord op deze vraag? 
Is an apple alive when you eat it?Is een appel levend wanneer je deze eet? 
For how long is now here?Hoe lang is het ‘nu’ hier? 
What does the back of a shadow look like?Hoe ziet de achterkant van een schaduw eruit?Dit is waarschijnlijk een vraag die met recht niet is te beantwoorden, omdat het veronderstelt dat een schaduw een achterkant heeft, wat niet het geval is.
What do dragons eat?Wat eten draken? 
How many skies are there?Hoeveel hemelen zijn er?Als het hier gaat over de niet metafysische hemel, maar de lucht die we boven ons zien, is het antwoord waarschijnlijk 1. Net zoals er maar één universum is, althans voor ieder mens met een gezond verstand. Tenzij je een Multiversum wil aannemen, maar je kunt helaas niet reizen tussen verschillende Heelallen.
What time is it on the moon right now?Hoe laat is het op de maan op dit moment? 
Where is last year’s snow?Waar is de sneeuw van vorig jaar gebleven? 
Can words explain everything?Kunnen woorden alles uitleggen? 
Where is sound?Waar is ‘geluid’? 
Does every question have an answer?Heeft elke vraag een antwoord? 
What makes something art?Wat maakt iets kunst?Kunst is dat wat gemaakt is met de vooropstaande bedoeling de menselijke zintuigen én de menselijke geest te prikkelen. (bron: wikipedia)
If you replace every part of a boat, is it still the same boat?Als je elk deel van een boot zou vervangen, is het nog steeds dezelfde boot?Dit is de beroemde paradox van Thesus die verwant is aan de sorites-paradox.Theseus is de kapitein van een schip dat is gebouwd uit honderd houten planken. Wanneer hij met zijn schip de haven uitvaart, geeft hij aan de scheepstimmerman de opdracht om elke dag een houten plank te vervangen door een aluminium plank.De timmerman begint al gelijk en dus vaart er op de eerste dag een schip op de Middellandse zee met één aluminium plank. Op de tweede dag vaart er een schip met twee aluminium planken, op de derde dag een schip met drie aluminium planken, enzovoorts.Na honderd dagen loopt Theseus met zijn schip de haven weer binnen. Is het schip waarmee Theseus de haven uitvoer hetzelfde schip als het schip waarmee hij nu de haven binnenloopt?Zie: Trouw 25/3/03
How high can you count?Tot hoe ver kun je tellen?Op https://howsecureismypassword.net/ kun je bekijken hoe lang het duurt voordat ‘een computer’ je paswoord zou kunnen kraken afhankelijk van zijn rekensnelheid. Het grootst aantal jaren is daar een ‘quintillion nonagintillion’ jaren, daarna volgt ‘oneindig’. Voor wie de afspraken dus leert kan een heel eind komen. Al duurt het tellen tot een quintillion nonagintillion vanaf 1 waarschijnlijk een quintillion nonagintillion jaren…Zie ook: https://en.wikipedia.org/wiki/Names_of_large_numbers
What would it be like to have 4000 eyes, like a housefly?Hoe zou het zijn om 4.000 ogen te hebben, zoals een huisvlieg? 
What is a flazdoosh?Wat is een flazdoosh?Iets anders dan een kallipogon. Of toch niet?
If you shine a red light on a white wall, is the wall white or red?Als je een rood licht laat schijnen op een witte muur, is de muur dan wit of rood?Kleur is altijd een secundaire eigenschap van objecten, afhankelijk van licht (Kleur is namelijk een eigenschap van licht) . Dus je zou kunnen zeggen dat de kleur iets is wat de waarnemer onder bepaalde omstandigheden waarneemt.
What would it be like to live backwards?Hoe zou het zijn om achteruit te leven?Zie de film: The Curious Case of Benjamin Button (2008)
Do colors look the same to every person?Zien kleuren er hetzelfde uit voor iedereen? 
If someone says, “I’m lying,” is that person lying?Als iemand zegt: “Ik lieg”, liegt die persoon dan?Dit is de beroemde leugen paradox, voor het eerst geformuleerd door waarschijnlijk Eubulides van Milete. Paulus schrijft er zelfs over (brief aan Titus, 1:12): Iemand uit hun kring, hun eigen profeet, heeft gezegd: ‘Leugenaars zijn de Kretenzers altijd, gemene beesten en luie buiken.’ Deze getuigenis is waar.
How do you know you’re not dreaming?Hoe weet je dat je nu niet droomt?Hoe weet je dat je droomt, wanneer je droomt?
How many stars are there?Hoeveel sterren zijn er?Zeventig triljard volgens wetenschappelijke schattingen. Dat is een zeven gevolgd door 22 nullen.
Are you the same person you were yesterday?Ben jij dezelfde persoon als de persoon die je gisteren was?Zie: Derek Parfit (1984). Reasons and persons.
If your feet were shaped like hands, would they leave handprints? Als je voeten als handen zouden zijn gevormd, zouden ze dan handafdrukken achterlaten? 
What is it like to be a rock?Hoe is het om een steen te zijn?Een onzin vraag. Het heeft er de schijn van dat indien iemand zou veranderen in een steen, en we zouden hem 1:00 uur later terug veranderen in zichzelf, hij waarschijnlijk niets kan vertellen over hoe het was om een steen te zijn. Waarschijnlijk omdat stenen geen ervaringen opdoen…
Why is there something instead of nothing?Waarom is er iets in plaats van niets?Waar was God mee bezig alvorens Hij de hemel en de aarde maakte? En als er een tijd was waarin God bestond maar nog geen wereld, wat bewoog Hem er hem toe die wereld überhaupt te scheppen? Had God dan soms niet genoeg aan zichzelf? Enzovoorts. De oorspronkelijke vraag wordt vaak toegeschreven aan Leibniz: “Warum ist überhaupt Seiendes und nicht vielmehr nichts?”
What is infinity plus one?Wat is oneindig plus een?Zoals Blaise Pascal opmerkt in zijn Franse Gedachten (1670): Incomprehensible. Not all that is incomprehensible ceases to exist. Infinite number. An infinite space equal to a finite.
Who was the first human?Wie was de eerste mens?Daar zijn waarschijnlijk geen biografische gegevens meer van. De laatste mens daarentegen kan wel iets nalaten en hopen dat er ooit nog een intelligentie verschijnt.
Is a chair with one leg still a chair?Is een stoel met een poot nog een stoel?Zie: iedere stoel wenst weer een boom te zijn
How many drops of water are in the ocean?Hoeveel druppels water gaan er in de oceaan?Deze vraag stelde het herdersjongentje al in een sprookje uit Kinder- und Hausmärchen van de gebroeders Grimm. Het verrassend wijze herdersjongetje is beroemd om zijn antwoorden op complexe vragen en de koning van het land laat hem voor zich verschijnen. Hij zal het herdersjongetje als zijn kind beschouwen als hij drie vragen weet te beantwoorden. De eerste vraag die de koning stelt is hoeveel druppels water er in de wereldzee is. Het herdersjongetje wil dat de koning dan eerst de rivieren laat afdammen, zodat er geen water bij zal komen als hij telt….
Where did yesterday go?Waar is gisteren gebleven?Zolang wij ons geheugen hebben, is gisteren waarschijnlijk in ons geheugen, hetzij op vele verschillende wijzen.
Could your parents never have met?Zou het mogelijk zijn dat je ouders elkaar nooit ontmoet zouden hebben?Zie: Back to the Future I, II, III.
If a bad person always pretends to be good, are they really bad?Als een slecht persoon altijd pretendeert goed te zijn, is hij dan echt slecht?Wanneer een persoon slecht handelt in de ogen van een rechtsstaat, en hij de indruk heeft dat hij goed is, is het waarschijnlijk dat hij ter beschikking wordt gesteld.Aan de andere kant, de discussie rondom de niet gekke gek Anders Breivik, die uiteindelijk door de rechters niet als krankzinnig werd beschouwd, terwijl psychiaters over elkaar heen duikelden, toont aan hoe lastig we het hebben met de subjectiviteit en de relativiteit van goed en kwaad.Zie: https://www.publiekrechtenpolitiek.nl/als-u-dit-leest-bent-u-net-zo-gek-als-breivik/
Is a crocodile longer or greener?Is een krokodil langer of groener?Een vraag die een oneigenlijke vergelijking maakt tussen lengte en kleur. De oneigenlijke vergelijking/categorische fout blijkt overigens geliefd te zijn wanneer het gaat om onbeantwoordbaarheid. (Wat is de kleur van een getal, wat is het verschil in lengte van een plaat en een voetbalveld, hoe zwaar is een gedachte etc.)
Can you walk north from the north pole?Kun je naar het noorden lopen als je op de noordpool bent?
If I make a promise to my cat do I have to keep it?Als ik een belofte maak aan mijn kat, moet ik die dan houden?Wat is de reden dat je überhaupt een belofte maakt aan een kat? Het universele idee van een belofte die gemaakt wordt, is dat deze gehouden blijft, tenzij er een omstandigheid plaatsvindt waarin het houden van belofte grotere schade oplevert dan het verbreken. Overigens staat dat laatste ter discussie in de ethiek van Kant (universalisten) vs de ethiek van Bentham et al. (Utilitaristen)
Can a question be wrong?Kan een vraag verkeerd zijn? 
Can you dig half a hole?Kun je een half gat graven?Je kunt hooguit de helft van het gat graven wat je voor ogen had.
What colour is a mirror?Welke kleur heeft een spiegel? 
Where is your mind?Waar zit je geest? 
Where were you before you were born?Waar was je voor je geboorte?Volgens David Hume op dezelfde plek waar je bent wanneer je gestorven bent.
Is it OK to lie to make someone happy?Is het goed om te liegen wanneer je daar iemand gelukkig mee maakt?Volgens de Duitse filosoof Kant mag je nooit liegen, ook niet wanneer het een ogenschijnlijk voordeeltje oplevert. Dat komt namelijk omdat je met liegen de controle verliest over de situatie en daarmee de controle verliest over je eigen verantwoordelijkheid. En wie neemt het je kwalijk wanneer je erkent dat je liever de waarheid spreekt, dan dat je liegt om daarmee iemand gelukkiger te maken?
Did time have a beginning?Had tijd een begin?Op het moment dat wetenschappers vaststellen dat het heelal op dit moment 13,72 miljard jaar oud is, moeten we op grond daarvan uitgaan dat tijd inderdaad een begin had.
Would this question still say anything if no one could read?Zou deze vraag nog iets betekenen als niemand kon lezen?Het is dan eerder de vraag, of iemand deze vraag nog kan stellen.
Is the answer to this question “no”?Is het antwoord op deze vraag “nee”? 
Time? What is the speed of time?Tijd? Wat is de snelheid van tijd?
Hierbij moet ik denken aan de anekdote van de verstrooide professor die ooit een tijdmachine bouwde. Na jaren van ingewikkelde studie had hij eindelijk zijn machine af. Met trots vroeg hij aan zijn vrouw om als eerste plaats te nemen in de cabine. Hij zei tegen haar dat de machine ongeveer een kwartier nodig had om op te starten, alvorens ze zou worden getransporteerd in de tijd. Toen de vrouw na een kwartier uitstapte, kon de professor zijn vreugde niet op. ‘Warempel, warempel! Volgens mijn berekeningen heeft de machine met een snelheid van een seconde/seconde je 15 minuten door de tijd laten reizen!’
What is outside the universe?Wat is er buiten het heelal?Als het heelal alles is, dan is daarbuiten waarschijnlijk niets. Eigenlijk een soortgelijke vraag, wanneer men benieuwd is wie God heeft gemaakt.
Would you answer this question the same way tomorrow?Zou je deze vraag morgen hetzelfde beantwoorden?
What is the difference between a rabbit?Wat is het verschil tussen een konijn? 
What is the sound of one hand clapping?Wat is het geluid van één klappende hand?Deze zogenaamde ‘koan’ is van de Japanse Zenmeester Hakuin (1686-1769). Hakuin blies de koan-traditie nieuw leven in en stond aan de wieg van het moderne Rinzai-Zen. Feitelijk betreft het hier een woordenspel waarin een foutieve vooronderstelling is geslopen, namelijk dat het klappen ook met 1 hand zou kunnen wanneer er geen andere hand of voorwerp bij betrokken is. Eén hand kan echter nog steeds op één voorwerp ‘klappen’.
Are more things smaller than you than larger then you?Zijn er meer dingen kleiner voor je dan er dingen groter dan je zijn?Ik zou eerder zeggen dat wij ons precies te midden van twee werelden bevinden: de wereld van het onbegrijpelijke grote, en de wereld van het onbevattelijke kleine.
What is the best painting ever?Wat is het beste schilderij ooit?Als kunst objectief was, zouden we deze vraag kunnen beantwoorden.
Where are numbers?Waar zijn getallen?In onze geest.
Are there things that don’t exist?Zijn er dingen die niet bestaan?Ik denk hier aan de Griekse filosoof Parmenides: Parmenides probeerde te analyseren wat “bestaan” betekent. Hierover zegt hij het volgende: “Wat is, is. Wat niet is, is niet.” Hieruit trekt hij een aantal belangrijke conclusies voor zijn filosofie: het zijnde is er altijd geweest en zal nooit vergaan. Immers, waaruit zou het zijnde ontstaan moeten zijn en waarin zou het moeten vergaan? Er is geen enkele beweging mogelijk. Het zijnde is dus niet op een plaats of in een tijd; alles wat er is, bestaat in een eeuwig heden.
Are things beautiful because we like them, or do we like things because they’re beautiful? Zijn dingen mooi omdat we van ze houden, of houden we van dingen omdat ze mooi zijn? 
Can a hotel with an infinite number of rooms have no room available? Kan een hotel met een oneindig aantal kamers geen kamers beschikbaar hebben?Zie: David Hilberts ‘Hotelparadox’. Hilberts hotel heeft een aftelbaar oneindig aantal kamers. Het paradoxale aspect van het hotel is dat, zelfs als alle kamers bezet zijn, het een oneindig aantal nieuwe gasten kan opnemen.
How many hairs do you have to lose to be bald?Hoeveel haren heb je nog te verliezen totdat je kaal bent? 
Which came first, the chicken or the egg?Wat was er eerst, de kip of het ei?Bepaalde wetenschappers menen het ei. Sommige andere wetenschappers toch de kip. Weer andere menen beide tegelijk.
What is music?Wat is muziek?Dat is wiskunde die goed klinkt.
Why is it good to be good?Waarom is het goed om goed te zijn? 
Can you prevent your own birth by travelling back in time?Kun je je eigen geboorte voorkomen door terug te reizen in de tijd?Vergelijk dit met de zogenaamde grootvaderparadox.
Do animals think?Denken dieren? 
Why do things have the names that they have?Waarom hebben dingen de namen die ze hebben? 
Is there one world or many worlds?Is er één wereld of vele werelden?Denk hierbij aan de term van het multiversum. Dit verwijst naar het idee of concept dat er naast het zichtbare universum waar we in leven nog veel andere universa zijn waarnaar verwezen wordt als parallelle universa. De vraag is dan overigens wel of deze ooit een begin hebben gehad, en hoeveel parallelle universa er dan eigenlijk zijn.
Can we change the past?Kunnen we het verleden veranderen?Zie: https://nl.wikipedia.org/wiki/Tijdreizen 
Is it possible to tell lies all the time?Is het mogelijk om altijd leugens te vertellen?Wanneer we in een werkelijkheid geraken waarin alleen maar leugens verteld worden, betekent het dat deze leugens vanzelf leiden tot de waarheid. Pas wanneer in een leugenachtige wereld af en toe een waarheid wordt verteld, dan is deze waarheid juist de leugen. Probeer maar eens bij de slager een half ons leverworst te bestellen, door alleen maar te liegen.
Can you think about nothing?Kunt u denken over niets?De vraag is, wanneer dit gelukt zou zijn, wat dan datgene is wat het denken weer op gang brengt. 
Is there something bigger than the universe?Is er iets groters dan het universum?Misschien onze fantasie.
Is there an invisible monster behind you?Staat er een onzichtbaar monster achter je?Misschien staat het monster wel voor ons.
Do Martians like ice cream?Houden marsmannetjes van ijs?Is de President van Nederland een vrouw?
Have you stopped eating books?Ben je gestopt met het eten van boeken?Je kunt boeken wel verslinden, maar eten wordt over het algemeen afgeraden.
Is it true that cheese or not cheese?Is het waar dat kaas of geen kaas? 
What makes something funny?Wat maakt iets grappigs?Zie: H. Plessner (2011 vertaling). Lachen En Wenen.
Do monkeys need time?Hebben apen tijd nodig? 
Is a sailboat still a sailboat with the sail off?Is een zeilboot nog steeds een zeilboot wanneer het zeil eraf is? 
What is the name of your name?Wat is de naam van je naam? 
Do cats have feelings?Hebben katten gevoelens? 
Can you do something wrong in your dreams?Kan je iets verkeerd doen in je dromen?Dat hangt af van de wetten, je geldende moraal en de regelgeving in je dromen.
How much is enough?Hoeveel is genoeg? 
What happens to the characters after the end of the story?Wat gebeurt er met de personages wanneer het verhaal is afgelopen?Antwoorden kunnen gevonden worden bij de Franse filosoof Jacques Derrida. Maar misschien kan men zijn tijd beter besteden dan te zoeken naar antwoorden op deze vraag… 
In what language do animals think?In welke taal denken dieren?Dolfijns. Of soms ook wel het ‘vogels’.
What’s it like to be a bat?Hoe is het om een vleermuis te zijn?Dit is een vraag van de Amerikaanse filosoof Thomas Nagel. In 1974 schreef hij een gelijknamig artikel. Nagel stelt dat reductie van het mentale niet mogelijk is omdat men nooit de ervaring “hoe het is om een vleermuis te zijn” in de fysische beschrijving van een vleermuis kan vatten. Om te weten hoe het is om een vleermuis te zijn, moet men weten hoe het is om de wereld via echolocatie gewaar te worden. En dat is onmogelijk…
Is time real?Is tijd echt? 
How big is the biggest number?Hoe groot is het grootste getal? 
If a tree falls in the woods and no one is there, does it make a sound? Als een boom valt in het bos en er is niemand in de buurt, maakt hij dan geluid?Wederom een raadsel van de Ierse filosoof George Berkeley. Een mooi gedicht van Ronald Knox is hier op zijn plek, genaamd ‘God in the Quad’-There was a young man who said, “God
Must think it exceedingly odd
If he finds that this tree
Continues to be
When there’s no one about in the Quad.”-
 -Dear Sir:
Your astonishment’s odd:
I am always about in the Quad.
And that’s why the tree
Will continue to be,
Since observed by
Yours faithfully,
GOD.-
Can you step in the same river twice?Kun je twee keer in dezelfde rivier stappen?Volgens de tegenhanger van de eerder genoemde Parmenides, Heraclitus niet: “Men kan niet tweemaal in dezelfde rivier stappen, want het is steeds weer vers water dat u tegemoet stroomt.” Oftewel: Panta rhei
Are you thinking what I’m thinking?Denk jij wat ik denk? 
What is bigger than the biggest thing imaginable?Wat is groter dan het grootste ding denkbaar?Vgl. het ontologisch godsbewijs van Anselmus: God is het grootst denkbare. Daarboven kan niet worden gedacht. Alles wat groter is dan God, zouden we dat willen denken, is precies wat we dan God noemen.
How wet is water?Hoe nat is water? 
Exactly how tall do you have to be to be tall?Hoelang moet je precies zijn om lang te zijn?Afhankelijk van de gemiddelde lengte van mensen om je heen, misschien tenminste 5% boven dat gemiddelde.
What does purple smell like?Hoe ruikt de kleur paars? 
How long is a moment?Hoe lang is een ogenblik? 
How many times can you cut a rope in half?Hoe vaak kun je een touw doormidden snijden? 
Is this sentence true?Is deze zin waar? 
Is doing nothing doing something?Is niets doen iets doen? 
What if an unstoppable force met an immovable object?Wat als een onstuitbare kracht botst met een onbeweeglijk object?Jammer genoeg kan er geen universum bestaan waarin beide entiteiten een bestaan hebben. Of er is een universum met een onstuitbare kracht. Of er is een universum met een onbeweeglijk object. Iets anders verdraagt onze logica niet.
What happened to the past?Wat is er gebeurd met het verleden? 
How many words are not in this sentence?Hoeveel woorden zitten er niet in deze zin? 
If you do everything there is to do, what can you do next?Als je alles gedaan hebt wat er te doen is, wat kun je vervolgens dan nog doen?Je kunt dan gaan herhalen.Vgl. Highlander (1986). Of de nog veel briljantere film Groundhog Day (1993).
Are there colors we can’t see?Zijn er kleuren die we niet kunnen zien? 
Do you feel what I feel?Voel je wat ik voel?Vergelijk weer Wittgenstein in zijn filosofische onderzoekingen (1953) over dit probleem.
Have we been visited by time travellers from the future?Zijn we bezocht door tijdreizigers uit de toekomst? 
If there were no people, would murder still be wrong?Als er geen mensen zouden zijn, zou moord nog steeds verkeerd zijn? Wat is de betekenis van ‘verkeerd’ wanneer er geen rationele wezens zijn die daaraan betekenis kunnen verlenen?
What is the square root of love?Wat is de wortel van de liefde?Liefde.
Where is the point of no return?Waar ligt het ‘point of no return’? 
Is this a trick question?Is dit een strikvraag? 
Can computers think?Kunnen computers denken?Vergelijk hiertoe het beroemde artikel van Alan Turing en de bijbehorende Turingtest. Het artikel Computing Machinery and Intelligence (1950) opent als volgt: “Ik stel voor om de vraag te beschouwen: kunnen machines denken? Dit moet beginnen met definities van de begrippen machine en denken…”
When you stand on your head, which way is up?Wanneer je op je hoofd staat, welke kant is dan boven? 
If you fall asleep in a dream, where do you wake up?Als je in slaap valt in een droom, waar wordt je dan in wakker? 
Can anyone read your mind?Kan iemand je gedachten lezen?Het lijkt niet waarschijnlijk dat de wetenschap ooit in staat zal zijn om een machine uit te vinden die kan waarnemen wat iemand denkt. Wel is het mogelijk om te zien dat iemand denkt.
Why can’t we all get along?Waarom kunnen we niet allemaal met elkaar opschieten? 
Do snakes have tails?Hebben slangen een staart? 
What will you never guess?Wat zul je nooit raden? 
How do you know you’re not a computer?Hoe weet je dat je niet een computer bent?Hoe weet een computer dan hij geen mens is?
Zie verder:  Hilary Putnams ‘brein in een vat’-argument: https://nl.wikipedia.org/wiki/Hersenen_in_een_vat
How many unanswerable questions are there?Hoeveel niet te beantwoorden vragen zijn er? 

 

 

Filosofische kruimels VIII

Voor de filosofiekalender van het filosofiemagazine, verschenen in 2013 weer 12 kruimels van mijn hand. Voor wie ze gemist heeft, boven zijn bed wenst te hangen of gewoon nog eens na wil lezen, hier de teksten integraal. Deel VIII van VIII.

Kierkegaards eigenheid

‘Een van de dingen die ik het meest verfrissend en stimulerend vind in het werk van Kierkegaard, is dat het vrijwel geheel is gevrijwaard van de neiging kennisleer te bevoorrechten.’
C. Stephen Evans in Why Kierkegaard matters (2010)

De moderne wijsbegeerte heeft via Descartes en Locke een bijzonder primaat toegekend aan de epistemologie. De gedachte die hieraan ten grondslag ligt is dat ongeacht welke filosofische discussie wordt gevoerd, eerst overeenstemming moet worden gevonden over basale kentheoretische grondslagen: Kunnen we er kennis van hebben en kunnen onze opvattingen worden gerechtvaardigd? Kierkegaard maakt zich in zijn hele oeuvre nauwelijks druk over dit schijnbare belang van de epistemologie. Betekenisvol leven en gepassioneerde overtuigingen hoeven niet noodzakelijk kentheoretisch te worden gefundeerd is zijn stelling.
Kierkegaard valt het primaat van de epistemologie op verschillende terreinen aan. Op de eerste plaats moet niet meer die moderne twijfel centraal staan in de filosofie, maar de antieke verwondering. Op de tweede plaats hoeft scepticisme niet te worden bestreden met argumenten, omdat het zijn grondslag heeft in de wil en niet in het verstand. Op de derde plaats is waarheid subjectiviteit en gaat het leven vooraf aan de waarheid, in plaats van dat het er op volgt. En tenslotte moeten we de grenzen van de menselijke rede aanvaarden en accepteren dat de realiteit eenvoudigweg verschillende paradoxen met zich meebrengt.

 

©Veenmedia.nl
________________________

Hitler en Wittgenstein

‘Wat ik dus voorstel is, dat het Ludwig Wittgenstein betreft naar wie verwezen wordt in Mein Kampf.’
Kimberley Cornish in The Jew of Linz (1998).

In het controversiële boek The Jew of Linz, werpt Cornish een aantal bijzondere hypothesen op. Eén daarvan betreft de stelling dat Wittgenstein een persoonlijke invloed op Hitler heeft gehad. Ze zaten beiden in Linz op de Realschule, en hoewel de zes dagen oudere Hitler twee klassen onder de veel slimmere Wittgenstein zat, staat het voor Cornish vast dat ze elkaar hebben gekend. Op basis van politieonderzoek concludeert hij dat het zeer waarschijnlijk is dat Hitler en Wittgenstein op een schoolfoto zijn te zien, amper een meter van elkaar af. Hij concludeert zelfs dat het aannemelijk is dat Hitler in Mein Kampf Wittgenstein voor ogen heeft wanneer hij schrijft: ‘Het is moeilijk, zo niet onmogelijk voor mij, om vast te stellen, wanneer het woord „Jood” mij voor de eerste keer tot nadenken bracht.(…) Op de middelbare school leerde ik wel een Joodse jongen kennen, die door ons allen met enige terughoudendheid werd behandeld, omdat wij, (…) zijn geslotenheid niet erg vertrouwden’.

Een storm van tegenwerpingen en hoon kreeg Cornish te verwerken. In Philosophy now moet recensent John Mann hem wel één ding nageven: met deze originele, vergezochte controverses wist Cornish talloze serieuze kranten te halen en een miljoenenpubliek te bereiken. En dat met een niet zelden droog en filosofisch werk.

©Veenmedia.nl
________________________

Een kerstgedachte

‘Niets is laffer dan tegenover God de held uit te hangen.’
Blaise Pascal in Gedachten (1660)

De onvoltooide christelijke apologie die Pascal naliet, heeft een grote invloed uitgeoefend. Tot op de dag van vandaag worden de meer dan 1000 fragmenten bestudeerd en bediscussieerd. Gevangen tussen de opkomende natuurwetenschappen die weinig ruimte laten voor de christelijke God, en zijn vrome geloof, zie je Pascal worstelen in zijn teksten. In een lange passage vraagt hij zich af hoe het toch mogelijk is dat mensen God niet meer zoeken en hun tijd verdoen met allerlei nutteloos vermaak. Hij komt tot de conclusie dat er uiteindelijk maar twee soorten mensen bestaan die men verstandig kan noemen: ‘zij die God met heel hun hart dienen omdat ze Hem kennen, en zij die Hem met heel hun hart zoeken omdat ze Hem niet kennen.’ Wie desondanks zijn leven in de waagschaal stelt, en roept: ‘ik dien noch zoek!’, hangt wel op een hele merkwaardige manier de held uit.

Kerst is voor Pascal dan ook de uitgelezen mogelijkheid om, zij het voor even, afstand te doen van je heldenstatus.

©Veenmedia.nl
________________________

Zie ook:

Filosofische kruimels I
Filosofische kruimels II
Filosofische kruimels III
Filosofische kruimels IV

Filosofische kruimels VII

Voor de filosofiekalender van het filosofiemagazine, verschenen in 2013 weer 12 kruimels van mijn hand. Voor wie ze gemist heeft, boven zijn bed wenst te hangen of gewoon nog eens na wil lezen, hier de teksten integraal. Deel VII van VIII.

Ode aan het boek

‘Boeken bezitten zonder ze te lezen is als vruchten bezitten op een schilderij.’
Diogenes van Sinope (404-323 V.Chr.)

Een beetje filosoof heeft een eigen bibliotheek. Zorgvuldig opgebouwd in de loop der jaren. Samengesteld op basis van wikken en wegen. Al struinend op de markt dat lang gezochte exemplaar meenemend om het toe te voegen aan de reeks die reeds in het bezit was….

Jacques Bonnet schrijft in Een boekenkast vol geesten (2009) gepassioneerd over de liefde voor het boek, en gaat uiteraard in op die onvermijdelijke vraag die de trotse boekenbezitter moet overwinnen: ‘heeft u ze allemaal gelezen?’ Het antwoord is duidelijk: ‘nee, natuurlijk niet!’ Sommige boeken blader je alleen door, andere heb je omdat ze iets waard zijn, er speciale herinneringen mee samenhangen of omdat het een eerste druk betreft. Andere boeken zijn weer bedoeld als naslagwerk, of als cadeau. Dat is dus ook het plezierige van een bibliotheek, je hoeft niet alles te hebben gelezen om er toch blij mee te zijn en het waardevol te vinden. Net zoals de vruchten op het schilderij: je bezit de vruchten niet werkelijk, maar het blijft een prachtig gezicht.

©Veenmedia.nl
________________________

Een beetje feminisme

‘Ik geloof dat een vrouw zich moeten hoeden voor de valkuil van moederschap en huwelijk’
Simone de Beauvoir in: Alice Schwarzer. Gesprekken met Simone de Beauvoir. (1983)

(Radicaal) Feminisme lijkt een curiositeit te zijn geworden. Welke jonge vrouw zou op dit moment nog lid willen worden van bijvoorbeeld de Liga voor de rechten van de vrouw, zoals deze is opgericht in 1974 door De Beauvoir? Demonstreren voor vrije abortus hoeft niet meer, de beroemde feministenbijbel “de tweede sekse” wordt nauwelijks nog gelezen en moederschap en huwelijk zijn over het algemeen toch geen valkuil meer te noemen. Het beeld van de vrouw als object, dienstbaar voor de man, lijkt in onze vrije westerse samenleving definitief achtergelaten. Wie daarom de interviews leest van De Beauvoir uit de jaren 60 en 70, stapt haast letterlijk in een andere wereld. Slechts 7% van de vrouwen neemt de pil, ze moeten genoegen nemen met baantjes als secretaresse en zijn vrijwel nooit directeur.

‘Moederschap komt in de huidige samenleving neer op slavernij en is een lelijke valstrik.’ stelt De Beauvoir. ‘Vaders en de maatschappij laten vrouwen praktisch alleen voor de kinderen opdraaien, terwijl niemand zich daar om bekommerd, omdat we leven in een mannenmaatschappij. De huisvrouw van 35 is min of meer verloren!’ Toch is het dankzij Simone, dat ook vrouwen hier nu om zouden moeten kunnen gniffelen. Of is dat een typische mannenopmerking?

©Veenmedia.nl
________________________

Het idee van een Universiteit

‘De opvatting van een universiteit waarvan ik hierna uitga is deze: dat het een plaats is om universele wetenschap te doceren.’
John Henry Newman in The idea of a University (1852)

In de buitengewoon invloedrijke lezingen die Newman (1801-1890) hield toen hij een universiteit stichtte, en later bundelde tot één werk, maakt hij een strikte scheiding tussen onderwijs en onderzoek. Volgens hem bestaan er andere instellingen die veel beter dan de universiteit geschikt zijn om wetenschappelijk onderzoek te stimuleren. Vrijwel alle grote ontdekkingen zijn volgens Newman buiten de universiteit gedaan. Het doel van een universiteit is niet talent, aanleg en wetenschap als zodanig te bevorderen, maar eerder toe te zien op het geestelijk welzijn, de invloed en de bruikbaarheid van diegenen die de universiteit bevolken en haar het bestaan verlenen: de studenten. Vandaar dat de universiteit volledig voor hen in dienst moet staan.

Als we kijken naar de hedendaagse universiteiten lijkt Newmans visie het te hebben verloren van die van Von Humboldt. Toch is zijn fundamentele kritiek actueel. De universiteit is een markt geworden waar het gaat om presteren, zoveel mogelijk artikelen publiceren, het nieuws halen en fondsen werven. Verschillende takken van wetenschap staan onder druk en verdwijnen omdat ze niet ‘rendabel’ zijn. Faculteiten zijn onafhankelijke eilandjes, alwaar de bewoners vooral bezig zijn hun eigen zaakjes te beschermen. De universiteit lijkt zich zo definitief van het universitaire te willen ontdoen.

©Veenmedia.nl
________________________

Filosofische kruimels VI

Voor de filosofiekalender van het filosofiemagazine, verschenen in 2013 weer 12 kruimels van mijn hand. Voor wie ze gemist heeft, boven zijn bed wenst te hangen of gewoon nog eens na wil lezen, hier de teksten integraal. Deel VI van VIII.

Een Paasgedachte

‘Wie niet op de ene of andere manier gelooft, hoopt en liefheeft, is duister, inert en koud.’

B.A.M. Barendse. Pasen bij nader inzien. In: Zich door het leven heendenken.

Het leven van Bernard Barendse (1906-1977) is er een van opperste intellectualiteit. Als bijzonder hoogleraar in de thomistische wijsbegeerte aan de Universiteit van Amsterdam, had hij zich tot een vermaard docent ontwikkeld van wie de wekelijkse colleges grote getale studenten uit alle faculteiten trok. Barendse was naast filosoof ook priester, maar heeft altijd verkondigd de filosofie niet te willen gebruiken als apologetisch instrument. Wel kunnen wetenschap en filosofie belangrijke bijdragen leveren tot de redelijke beantwoording van echte levensvragen.

In veel van zijn geschriften kruisen filosofie, metafysica en religie zich. De bijdrage Pasen bij nader inzien in een verzamelbundel van schaars werk van Barendse is typisch zo’n filosofisch religieuze overweging. Wat is Pasen? ‘Daar gaan zij: de drie Deugden, geloof en liefde, de volwassenen, en tussen haar beiden in, kinderlijk onbevangen en enthousiast voorthuppelend, het zusje hoop. Zij is de kleinste en teerste, maar toch trekt zij de beide groten met zich mee, de prille Paasochtend in. En dan: een ontmoeting. Iemand.’

©Veenmedia.nl
________________________

Bij de Dodenherdenking

 ‘En ik zag het paradoxale verschijnsel, dat bepaalde minder geharde gevangenen beter tegen het kampleven bestand bleken te zijn dan hun robuuste medegevangenen.’

Parafrase uit De zin van het bestaan van Victor E. Frankl (1978).

Het zijn soms duistere redenen die een uitgever bij een vertaling bewegen te kiezen voor een eigen titel in plaats van de originele titel van het boek. Een van de merkwaardigste voorbeelden hiervan, treffen we aan bij Frankls boek over zijn indringende ervaringen in het concentratiekamp. In 1946 publiceert hij Ein Psychologe erlebt das Konzentrationslager. De Nederlandse vertaling heeft daar echter geen zweem van. Met de titel De zin van het bestaan kan niemand vermoeden een bijzonder autobiografisch document in handen te hebben van een Holocaust-overlevende. Frankl zat respectievelijk in Theresienstadt, Auschwitz en Türkheim toen hij op 27 april door de Amerikanen werd bevrijd. In zijn verslag lezen we tal van absurde anekdotes, zoals dat je iemand beter kon laten woelen in zijn nachtmerrie, dan hem te wekken: de realiteit kon nooit aangenamer zijn. Maar Frankl graaft ook dieper in de geest. Anders dan de eenvoudige geharde jongens, hadden de gevoelige en intellectuele kampbewoners meer kans te overleven, had hij bemerkt. Zij waren namelijk in staat zich uit de afschuwelijke realiteit van hun bestaan terug te trekken in een rijk en vrij innerlijk leven. Frankls boek is een ode aan de innerlijke mens, dat tot op de dag van vandaag zin heeft, en vooruit, ook geeft.

©Veenmedia.nl
________________________

Laatste woorden van Hegel

 ‘Er is slechts één man geweest die mij begreep… En die heeft mij ook niet begrepen.’

Georg Wilhelm Friedrich Hegel (1770-1831) op zijn sterfbed.

Er zijn maar weinig moderne filosofen die naast een keur aan intellectuele fans zo’n gigantische inspanning tegen hun filosofie (en persoonlijkheid) hebben weten te bewerkstelligen dan G.W.F. Hegel. Kierkegaard verweet hem het intellectuele leven van een hele generatie te hebben ontmenselijkt en presenteerde een groots existentialistisch alternatief in Of/Of (1843) en Stadia op de levensweg (1845). Schopenhauer noemde Hegel ‘een filosofische kruiper die met ongeëvenaarde brutaliteit bijgeloof en onzin bij elkaar zocht.’ Dat het vervolgens enige betekenis kreeg, was ‘volledig te danken aan zijn omgekochte aanhangers die met het duistere gezwam alle kanten op konden’. Ook in de 20e eeuw is Hegel nog niet verlost van filosofisch tegengeweld. Karl Popper, wereldberoemd om zijn falsificatieprincipe, scherpt zijn pen in hoofdstuk 12 van The Open Society and Its Enemies (1945). Volgens Popper was Hegel niets meer dan een stroman van Friedrich Wilhelm van Pruisen, die zijn filosofische vrijheid offerde om de open samenleving te bestrijden. Met zijn historische dialectiek plaveide hij bovendien de weg voor het moderne absolutisme, aldus Popper. Zou Hegel zijn grote critici hebben kunnen antwoorden, dan was hij ongetwijfeld zo begonnen: ‘Heren! Wat een drukte! Jullie hebben me bepaald niet begrepen…’.

©Veenmedia.nl
________________________

Filosofische kruimels V

Voor de filosofiekalender van het filosofiemagazine, verschenen in 2013 weer 12 kruimels van mijn hand. Voor wie ze gemist heeft, boven zijn bed wenst te hangen of gewoon nog eens na wil lezen, hier de teksten integraal. Deel V van VIII.

Ironie, het leven en dood

‘Het leven van de mens is eenzaam, armzalig, ellendig, barbaars en kort.’

Thomas Hobbes in Leviathan (1651)

Van het aantal beroemde filosofen dat ongelukkig aan zijn einde is gekomen, kan inmiddels een aardige lijst worden gemaakt. Drinken van gifbekers (Socrates), gedwongen zelfmoorden (Seneca) en onthoofdingen (Thomas More) lagen nog buiten de macht van de denkers, maar in vele gevallen lag het aan het leven zelf.

Rousseau stierf paranoïde, aan een hartkwaal. Pascal werd slechts 39, waarschijnlijk door een tumor in zijn hoofd. Kierkegaard bezweek op 42-jarige leeftijd op straat en stierf een maand later. Datzelfde overkwam Nietzsche, maar hij moest nog vele jaren in krankzinnigheid doorbrengen. Walter Benjamin koos met een overdosis morfine voor de dood op 48-jarige leeftijd in het zicht van het concentratiekamp. Albert Camus kwam jong om het leven bij een auto ongeluk, net als Roland Barthes. John Rawls werd nooit meer de oude na een aantal zware beroertes, Jean-François Lyotard overleed aan leukemie, Richard Rorthy aan kanker en Michiel Foucault stierf aan aids.

Thomas Hobbes, reisde door heel Europa, werd gesteund door de steenrijke familie Cavendisch, schreef waar hij zin in had en bleef lichamelijk en geestelijk gezond en actief tot aan zijn dood op 91-jarige leeftijd. Dat heeft inderdaad iets barbaars…

 ©Veenmedia.nl
________________________

Een geweldige stelling

‘Ik heb een geweldig bewijs voor mijn stelling, maar de kantlijn waarin ik dit wil schrijven is te smal.’

Pierre de Fermat in zijn exemplaar van Diophantus’ Arithmetica (1637).

In de dagen dat de grote filosofen bovenal grote wiskundigen waren, waren ze niet beroerd en passant stellingen te bedenken die amper op te lossen leken. De beroemdste daarvan is ongetwijfeld de grote of laatste stelling van Fermat (1601-1665), ook wel ‘’s werelds meest verbijsterende wiskundige mysterie’ genoemd. Ze stelt dat xn +yn =zn geen oplossingen met gehele getallen heeft voor x, y en z als n > 2.

Haast even wonderlijk als de stelling zelf is Fermats opmerking dat hij een bewijs had voor zijn stelling, maar helaas niet de ruimte dit te noteren. Daarna is het er nooit meer van gekomen.

Daarmee is er een nieuwe wiskundige stelling gecreëerd: hoe groot is de kans dat Fermat werkelijk een juiste oplossing had voor zijn stelling?

Pas in 1995 werd na een periode van zeer lange afzondering door de Brit Andrew Wiles (1953-) een definitief bewijs gepubliceerd van meer dan 100 pagina’s. Dat pleit voor Fermat: de kantlijn was inderdaad ontoereikend.

 ©Veenmedia.nl
________________________

Een gruwelijk dilemma

 ‘Tien mannen staan tegen de muur. Je moet er één doodschieten. De andere negen mogen dan vrij gaan. Wat moet je doen?’

Bernard Williams. A critique of Utilitarianism. In: Utilitarianism: For and Against. (1973).

Je wandelt op je gemak ergens in Zuid-Amerika, als je plotseling in een dorp komt, waar een grote enigszins bezwete kerel met “Pedro” op zijn shirt je tegemoet komt lopen. Hij verwelkomt je vriendelijk en spreekt van een bijzonder speciale gelegenheid. Hij was namelijk van plan om tien indianen overhoop te schieten. Als bijzondere geste echter aan de blanke broeder van een ander continent, aan jou de eer om er één te doden en dan mogen de andere negen vrijuit gaan. Erewoord. Als je weigert, is er uiteraard geen speciale gelegenheid en zal Pedro doen wat hij van plan was. Pedro overhandigt je het geweer. Even bekijk je of het mogelijk is om Pedro zelf neer te schieten, maar dat zit er helaas niet in met alle soldaten om je heen. Wat moet je nu doen?

Volgens de Engelse filosoof Bernard Williams (1929-2003) mag je nooit toegeven aan het verzoek. We zijn verantwoordelijk voor wat wij doen, en niet voor wat anderen doen. Want wat als de vraag was geweest er negen te doden, zodat er eentje vrij mocht gaan? Een vraag blijft dringen: hebben we dan volgens Williams geen enkele verantwoordelijkheid voor de dood van de Indianen?

©Veenmedia.nl
________________________

De titel is het hele boek: een recensie van Couperus’ nagelaten Correspondentie

Couperus correspndentieTer gelegenheid van het 150e geboortejaar van Louis Couperus (1863-1923) verscheen bij Uitgeverij Athenaeum een wetenschappelijke editie van de correspondentie van de Nederlandse schrijver. Meer dan 1400 thans bekende documenten werden gebundeld en door Couperus-kenner H.T.M. van Vliet van commentaar voorzien in een aparte, bijbehorende uitgave. Een buitengewone inspanning die voor de liefhebber niets te wensen over laat.

Toen in 2007 door het NRC Handelsblad in samenwerking met de NPS een grote verkiezing werd gehouden voor het beste Nederlandstalige boek aller tijden, haalde Couperus de top tien niet eens. Dat een Kader Abdolah achter Harry Mulisch op de tweede plek eindigde, zegt natuurlijk genoeg over zo’n verkiezing, maar met de aanwezigheid van Reve, Nescio, Multatuli en W.F. Hermans in de top tien, had Couperus er niet in misstaan. Zelfs als men de boeken niet gelezen heeft, dan nog zal iedere beschaafde lezer opveren bij titels als Van Oude Mensen De Dingen Die Voorbijgaan of natuurlijk Couperus vermaarde debuutroman Eline Vere.

Aan het Couperus-elan ligt het in ieder geval niet, dat is er volop. Van het Couperus Museum tot aan een heuse Couperus kookworkshop voor fijnproevers; het is er allemaal. En wie er werkelijk geen genoeg van kan krijgen, kan altijd terecht bij het Couperus-genootschap. Een rijk en levendig gezelschap dat op talloze manieren het erfgoed van Couperus in het daglicht brengt.

De correspondentie
Louis Couperus had bepaald niet veel op met het schrijven van brieven. ‘Ik antwoordde niet, omdat ik niet veel te antwoorden had en brieven schrijven is toch al mijn ‘fort’ niet’, laat hij zijn voornaamste uitgever L.G. Veen (1863-1919) weten in een brief van 4 januari 1904. Als Europeaan in de dop was hij vrijwel altijd onderweg en had hij ook geen gelegenheid om een degelijk archief aan te leggen. Bovendien kon hij maar moeilijk begrijpen waarom mensen überhaupt zijn brieven zouden willen lezen en was hij van mening dat een persoonlijke correspondentie sowieso vooral toch persoonlijk was.

We staan er zelden bij stil, maar het heeft wel degelijk iets merkwaardigs om te snuffelen in post van een ander, aan een ander, voor een ander. Die is per definitie niet bestemd voor de wereld. Bij leven ongehoord, na de dood een geaccepteerd fenomeen. Couperus zou hoogstwaarschijnlijk niet al te gelukkig zijn geweest met deze publicatie, waarin vooral zakelijke brieven de overhand hebben. Zo vinden we er honderden brieven in terug aan zijn uitgever waarin druk onderhandeld wordt over geldzaken en proefdrukken. Soms bits, zakelijk of somber, maar altijd in een chique Nederlands zoals we dat nu niet meer gewoon zijn. Wie enkele uren bladert door de brieven wordt vanzelf meegezogen in een andere tijd en verlangt wellicht naar die typische stijl van eind negentiende, begin twintigste eeuw, waarin met zoveel hoffelijkheid tegen elkaar wordt gesproken. ‘Ik betuig U mijn zeer hartelijken dank voor Uw zoo gracieus cadeau, dat ik volgaarne aanneem en op hoogen prijs stel.’ schrijft Couperus aan Veen, wanneer deze hem een portret cadeau heeft gedaan.

Het is overigens haast onmogelijk om niet gaandeweg het lezen een sympathie te ontwikkelen voor L.G. Veen, die zo liefelijk en aanhoudend genegen blijft doorklinken in zijn brieven aan Couperus. Als hij Couperus op 26 juni 1911 bijvoorbeeld schrijft waarom hij hem nog niet geantwoord heeft (wat vaker voorkwam), vraagt hij zich het volgende af:

‘Gaarne zou ik toch willen weten waar aan mij te houden. Tot nu toe heb ik steeds het honorarium betaald zooals ik meende te kunnen doen en is mijn nu gedaan aanbod weder van dezelfde kracht. Is het je te laag, zeg het gerust amice. Wij blijven even goede vrienden, nietwaar?LJ Veen

Maar hoe goed was die vriendschap eigenlijk? Op 22 februari 1919 schrijft Veen zijn laatste briefje aan Couperus, met als afsluitende zin ”t Spijt mij, maar voor deze manier voel ik niet veel en zal dus de zaak maar als afgedaan beschouwen.’ Veen sterft op 20 september 1919 aan nierfalen, maar de lezer zoekt vervolgens tevergeefs in de brieven verder naar enkele warme woorden of herinneringen van Couperus aan Veen, die ruim 20 jaar onafgebroken zijn uitgever was geweest. Dat zijn de momenten waarop het gemis van waarschijnlijk verloren gegane brieven de lezer pas werkelijk voor ogen komt.

De Commentaar
En zo is dit maar een enkele van de talloze verhaallijnen en mysteries die zich ontvouwen in de correspondentie. Ondanks haar noodlottig onvolledige karakter geven de brieven een rijk en interessant beeld van de mensen en de tijd. Het oorspronkelijke taalgebruik is gehandhaafd en we lezen alles zoals het toen geschreven werd. Dat went overigens vlot en staat het lezen verrassend genoeg nauwelijks in de weg. En ja, Frederik van Eeden komt voorbij, Frans Netscher en Frans Coenen, en Israël Querido en Willem Kloos. Zelfs Oscar Wilde is even in beeld, wanneer Couperus’ vrouw zijn grote roman The Picture of Dorian Gray mag vertalen.

Oud bijzonder hoogleraar editiewetenschap H.T.W. van Vliet, die eerder al verantwoordelijk was voor de uitgave van Couperus’ Volledige Werken, maakte een indeling van de brieven in negen periodes. We volgen zo Couperus vanaf zijn debuut en het schrijverssucces via zijn reizen door Europa en voor de Haagse Post tot aan zijn laatste levensjaar in 1923. Iedere periode is voorzien van een korte inleiding die samen met een uitstekend geschreven algemene inleiding een vlotte en goede indruk geven van Couperus als schrijver en persoon.

Voor wie zich werkelijk wil verdiepen in de achtergronden die bij de brieven horen, is er een apart geschreven commentaar. Voorbijkomende personen, historische gebeurtenissen en allerlei relevante wetenswaardigheden worden hierin per brief toegelicht. Aangevuld met een wetenschappelijke verantwoording en een uitvoerig register waarin personen en werken van elkaar zijn gescheiden, mag dit met recht een zeer verzorgde uitgave worden genoemd die daadwerkelijk weinig te wensen overlaat, behalve dan dat uiteindelijk ook deze uitgave slechts weer de honger aanwakkert naar nieuw onderzoek, bijvoorbeeld waar het een nieuwe biografie betreft.

Deze uitgave is echter niet enkel geschikt voor studie, maar ook om in te bladeren – en zelfs te snuffelen, om zo gaandeweg ondergedompeld te geraken in de leefwereld van zo velen die toen leefden, dachten en schreven. En dan soms treft men een pareltje aan tussen al die zakelijke brieven, waarin Couperus zich even poëtisch laat zien als meester van de taal. Een meester die gewoon tot de absolute top van de Nederlandse literatuur behoort. Misschien dat het eens tijd wordt dat Kader Abdolah zijn plekje ter beschikking stelt.

Deze recensie is geschreven voor 8Weekly. Benieuwd naar hoeveel sterren dit boek krijgt? Neem dan een kijkje op de site aldaar.

De geschiedenis zal het ons leren: een recensie van de Nederlandse vertaling van Phenomenologie des Geistes

Deze recensie is geschreven voor het internetcultuurmagazine 8Weekly.nl, en aldaar eerder deze week verschenen.

Met Phenomenologie des Geistes (1807) schreef Georg Wilhelm Friedrich Hegel een van de moeilijkste boeken ooit binnen de wijsbegeerte. Misschien is dat de reden waarom het meer dan 200 jaar heeft geduurd voordat er een integrale Nederlandse vertaling beschikbaar kwam. Het is echter sterk de vraag of Hegels denken daarmee werkelijk toegankelijker is geworden.

Er zijn weinig moderne filosofen die zo’n gigantische inspanning tegen hun enken hebben weten te bewerkstelligen dan de Duitse filosoof G.W.F. Hegel (1770-1831). De wat jaloerse generatiegenoot Arthur Schopenhauer noemde Hegel ‘een filosofische kruiper die met ongeëvenaarde brutaliteit bijgeloof en onzin bij elkaar zocht’. Dat het nog enige betekenis kreeg, was volgens Schopenhauer ‘volledig te danken aan zijn omgekochte aanhangers die met het duistere gezwam alle kanten op konden’. Søren Kierkegaard verweet Hegel met zijn systeemdenken het individu volledig verpletterd te hebben en antwoordde met existentialistische alternatieven in onder meer Of/Of (1843) en Stadia op de levensweg (1845). Ook in de 20e eeuw was de weerstand tegen Hegels ideeën nog niet verstild. Zo schreef Karl Popper in The Open Society and Its Enemies (1945) dat Hegel niets meer was dan een stroman van Friedrich Wilhelm van Pruisen en dat hij zijn filosofische vrijheid offerde om de open samenleving te bestrijden. Met zijn ‘historische dialectiek’ plaveide hij bovendien de weg voor het moderne absolutisme, aldus Popper.

Al die kritiek is echter het sterkste bewijs dat we hier te maken hebben met een bijzonder invloedrijk filosoof. Want hoeveel kritiek Hegel ook te verduren heeft gehad, feit is dat hij met zijn filosofie een onmiskenbare invloed heeft gehad in de moderne geschiedenis van het denken. Nog steeds zijn er vele liefhebbers van zijn filosofie die zich hartstochtelijke wijden aan studie en interpretatie. Deze Nederlandse vertaling is daar een uiting van.

Hegel lezen
Een beroemde anekdote vertelt dat Hegels laatste woorden op zijn sterfbed luidden: ‘Er is slechts één man geweest die mij begreep… En die heeft mij ook niet begrepen.’ Of deze woorden van Hegel nu wel of niet authentiek zijn, het is ontegenzeggelijk waar dat zijn denken erg moeilijk te begrijpen is. De grote verdeeldheid onder zijn navolgers over hoe Hegel nu precies opgevat moest worden evenals de vele commentaren op zijn werk die tot op de dag van vandaag verschijnen, zijn daar in ieder geval een uiting van.

Toen de Duitse filosoof Theodor W. Adorno in Drei Studien zu Hegel (1963) het derde essay Skoteinos wijdde aan de moeilijkheid van het lezen van Hegel, kwam hij onder andere tot de conclusie dat er verschillende passages bestaan die simpelweg door niemand begrepen kunnen worden. Hetzij door Hegels eigenzinnige gebruik van het Duits hetzij door filosofische constructies die enkel door Hegel zelf toegelicht zouden kunnen worden en daarbuiten open staan voor wat men er zelf van maakt. Commentatoren als Ivan Soll (An Introduction to Hegel’s Metaphysics, 1969) en Richard Norman (Hegel’s Phenomenology: A Philosophical Introduction, 1976) bevestigen deze verschillende extreem ondoorzichtige redeneringen die Hegel af en toe opwerpt.

En wie de Fenomenologie van de Geest (vrij opgevat als ‘Studie van de Geest, in de zin van ontwikkeling van het bewustzijn, zoals die ons voorkomt’) voor het eerst ter hand neemt, verdwaalt inderdaad al spoedig in de lange, abstracte alinea’s vol met schuingedrukte woorden en uitdrukkingen. Wat het ook niet eenvoudiger maakt, is dat Hegel in zijn schrijven veronderstelt dat zijn lezers op de hoogte zijn van alle relevante filosofische bewegingen die ertoe doen. Goede verstaanders lezen bijvoorbeeld een scherpe kritiek op verschillende kentheoretische opvattingen van Kant. Wie iets van het boek wil volgen, zal er dan ook een fikse studie aan moeten wijden, bij voorkeur in een leesgroep waarbij er volop gediscussieerd kan worden over diverse passages.

Hegel begrijpen
Het unieke aan Hegels denkwijze is zijn uitzonderlijke historische gevoel dat erin vervat ligt. Hegels voornaamste axioma van zijn filosofie is dan ook: de geschiedenis heeft concrete betekenis. Ze ontvouwt zich niet willekeurig, maar er zit een te vatten lijn in die ons ten diepste onthult wat Waarheid is. Hegel kent daarom het doorgronden van de geschiedenis een uitzonderlijke plaats toe in zijn denken. In dit doorgronden merkt hij een voortdurend ‘ontstaan’ (these) op van bewegingen in de geschiedenis die uiteindelijk omslaan in het tegendeel (antithese), waarna er zich een nieuwe hogere waarheid ontvouwt (synthese). Via dit teleologisch dialectisch systeemdenken, wat betekent dat er weliswaar een doelmatige maar geen rechtlijnige voortgang is te ontdekken in de geschiedenis, tracht Hegel te komen tot de laatste fase van dit proces: het Absolute Weten. Dit Absolute Weten heeft alle vorige fasen in zich opgenomen en is als volledig eindpunt de uiteindelijke waarheid. En met onze geest vatten wij zo het proces van de zelfbewustwording van de zichzelf begrijpende absolute (bovenmenselijke) abstracte ‘Geist’, zodat we ermee samenvallen.

Hegel-kenner Larry Krasnoff stelt dat wie de Fenomenologie goed volgt, tot inzicht komt dat hier een grootse narratief op de menselijke vrijheid is geschreven. De Franse Revolutie (1789) is niet voor niets de grootste inspiratiebron geweest voor dit boek. De moderne mens is een mens die in het licht van de geschiedenis begrijpt hoe hij zijn vrijheid op waarde moet schatten. De geschiedenis van de wereld is niets anders dan de ontwikkeling van het vrijheidsbewustzijn.

In a sense, what Hegel tried to do was to identify the rational core of nearly every area of human thought (logic, science, morality, politics, aesthetics, religion, and history) by describing them as part of Spirit’s self-expression in history, as part of a sprawling story that describes a path toward the realization of human freedom in the modern world. (Krasnoff, 2008, p.8)

Samengevat is de Fenomenologie dus een verslag hoe dit proces begrepen kan worden, waarmee ze dus zelf ook weer een onderdeel uitmaakt van de weg naar dat Absolute Weten.

Uitgeverij Boom en het bos
Het valt te prijzen dat uitgeverij Boom dit soort vertalingen op de markt brengt. Niet alleen is het een gigantische klus om het complexe Hegeliaanse Duits op een goede manier te vertalen, het boek is uiteindelijk ook maar voor een relatief klein publiek interessant. Niet in de laatste plaats omdat slechts iets van het boek begrepen kan worden wanneer men bereid is flink wat tijd erin te investeren. Daarmee is deze uitgave ongeschikt voor enkel nieuwsgierigen, hoewel er ook een wetmatigheid bestaat die stelt dat hoe moeilijker iets te begrijpen valt, hoe meer aandacht het krijgt, en hoe beter het verkoopt. Dat was in ieder geval in Hegels tijd zelf al zo, tot ergernis van Schopenhauer bijvoorbeeld die met lede ogen aanzag hoe de collegezalen uitpuilden bij Hegel, terwijl er bij hem geen hond zat.

Gelukkig is de uitgever zo verstandig (of handig) geweest om voorafgaand aan deze uitgave een toegankelijke inleiding te publiceren over Hegels denken onder de titel Hegel (2013). Toch is het gewenst dat deze uitgave wordt aangevuld met een aparte leeswijzer, zoals dat bij dezelfde uitgever voor Kants Kritiek van de zuivere rede broodnodig was, of zoals door uitgeverij Damon terecht een leeswijzer werd verzorgd voor de SUN-uitgave van Martin Heideggers Sein und Zeit. Twee boeken die zich qua moeilijkheid kunnen meten met Hegels Fenomenologie. Tussen vertaling en het verschijnen van de leeswijzer zat weliswaar behoorlijk wat tijd, maar wil men dit soort werken systematisch bestuderen dan is een leeswijzer of uitvoerige annotatie echt onontbeerlijk. Dat maakt dat de uitgave nu op zich zelf staand ‘slechts’ een indrukwekkende vertaaloefening blijft van Willem Visser. Dat er juist in het beknopte nawoord wordt verwezen naar een uitvoerig geannoteerde Duitse uitgave is ironisch en doet de vraag rijzen welk publiek de vertalers zelf in gedachten hebben gehad met louter een vertaling. Het is namelijk niet waarschijnlijk dat de vertaling het werk in dit geval toegankelijker of veel eenvoudiger te begrijpen maakt. Met voldoende Nederlandstalige inleidingen voorhanden over het denken van Hegel is de overstap naar dit vertaalde hoofdwerk in ieder geval mogelijk. En met deze vertaling is bovendien dapper een weg bereid voor allerlei nieuwe Hegel-initiatieven. Een geannoteerde uitgave van de Fenomenologie? Een vertaling van Grundlinien der Philosophie des Rechts misschien? De toekomst zal het ons leren.

Overwegingen bij een absurde daad: de verdwijning van de broertjes Ruben en Julian

Het kan niemand zijn ontgaan dat in heel Nederland afgelopen dagen met ongelooflijk veel inzet en passie is gezocht naar de verdwenen broertjes Ruben en Julian. Tot nog toe zonder resultaat. En wie diep in zijn hart kijkt, zal waarschijnlijk tot de conclusie komen dat de hoop die wordt gekoesterd dat de broertjes levend teruggevonden worden niet zo heel groot is. Het idee van de mogelijke vondst van twee levenloze lichamen zal ons een rilling bezorgen gevolgd door berusting, om vervolgens tot het uiterste te komen tot die ene huiveringwekkende gedachte: de vader heeft dit voorbereid.

Vooropgesteld. Deze bijdrage is gestoeld op speculatie (in filosofische zin). Zolang de broertjes nog niet zijn gevonden en zolang het onderzoek loopt, zijn vele scenario’s mogelijk. Dat ene feit echter, namelijk de mededeling van politie en recherche dat de vader zich goed heeft voorbereid en de verdwijning opzettelijk heeft gepland, neem ik als uitgangspunt voor nadere overwegingen. Welke ideeën kunnen we iemand die zoiets doet toeschrijven? Ik kom tot verschillende vragen en antwoorden op grond van de volgende twee scenario’s.

1-De broertjes leven nog
Ze zijn dan niet in staat (geweest) zichzelf te bevrijden, zitten opgesloten bijvoorbeeld in de grond, waar een zuurstofvoorziening is aangelegd en voldoende proviand aanwezig is om gedurende zeer lange tijd te kunnen overleven. Misschien veronderstelt dit idee dat de vader (de 38-jarige Jeroen Denis)  voor zijn zelfmoord bij het Doornse Gat niet de intentie heeft gehad zijn zoons te vermoorden, maar in ieder geval de bedoeling heeft gehad te verontrusten of wellicht een ander nog onduidelijk duister doel heeft nagestreefd. Echter niet ten koste van zijn kinderen, althans niet direct ten koste van hun leven. Kunnen we ons voorstellen dat de vader de intentie heeft gehad dat de kinderen gevonden zouden worden? Dat zou voor een later moment ontzettend veel analyse vergen waarbij we ons waarschijnlijk moeten begeven naar gene zijde van goed en kwaad…

Ik denk dat dit scenario het meest ver gezocht is, maar feitelijk het enige dat plausibel is, als we de hoop koesteren dat ze nog gevonden worden en er buiten de vader niemand anders betrokken is. De dagenlange zoektocht door duizenden mensen en honderden deskundigen maken het echter helaas niet bijzonder waarschijnlijk.

2-De broertjes leven niet meer
In dit geval komen we nadrukkelijker bij de intentie van de vader. Veelal wordt zelfmoord geassocieerd met wanhoop, eerder dan met wraak. Het ligt namelijk niet voor de hand dat iemand vanuit een weloverwogen keuze primair zijn eigen leven neemt, om daarmee een ander te straffen. Het is meer voorstelbaar dat wanneer iemand wraak wil nemen op een ander (op een oneindig gruwelijke manier), deze het leven neemt van een dierbare. Dat zou hier gebeurd kunnen zijn. Het is in ieder geval zeer lastig voor te stellen dat de vader geen rekening gehouden heeft met de moeder (zijn ex-vrouw).

Gelet op alle voorbereidingen, moet er sprake zijn geweest van een zeer berekenende handeling. Het probleem van een berekenende handeling is dat we daarbij als vanzelfsprekend de actor rationaliteit toekennen. Een berekening vereist rationaliteit. We veronderstellen bovendien dat wanneer iemand zijn handelingen zorgvuldig plant, berekent, voorbereidt en vervolgens uitvoert daarbij constant voor ogen heeft wat de gevolgen van zijn handelingen zijn. Iemand die voorbereidingen treft om een blad papier met vuur aan te steken, weet dat zijn handelingen er uiteindelijk toe zullen leiden dat het papier zal verbranden. Iemand die willens en wetens zijn kinderen spoorloos maakt, weet dat

  1. er aandacht voor komt (bijzaak?)
  2. mensen zullen gaan zoeken (bijzaak?)
  3. mensen verdriet hebben vanwege het gemis (hoofdzaak?), en daarbij
  4. lijden bij nabestaanden wordt gemaximaliseerd, vanuit de gedachte dat het verwerken van leed een grond moet hebben, en juist die is hier ontnomen

Is dit op een andere manier te begrijpen dan vanuit een absolute vorm van egocentrisme? Waarbij de zelfmoord het egocentrische sluitstuk vormt omdat men enkel de ander en niet zichzelf achterlaat met het verdriet, de radeloosheid en de onbestemdheid? Maar toch doet zich er dan een andere moeilijkheid voor: Wat betekent “wraak” wanneer men zelf de sensatie van de wraak nooit beleeft? Bij wraak gaat het er prima facie om dat iemand ondervonden leed of onrecht aan de veroorzaker vergolden ziet. Maar met de zelfmoord ‘ontneemt’ men zich dit. Dan blijft er enkel en alleen nog het idee over. Maar zelfs dit idee is toch betekenisloos, omdat een idee zelf nog geen ervaring is en bovendien het idee ook sterft met het sterven. Hoe kunnen we de paradox rijmen dat we iemand rationaliteit toeschrijven, terwijl de gehele rationele handeling lijkt te leiden tot iets wat we als irrationeel opvatten?

Kunnen we ons verheugen in het weten dat een ander een ervaring krijgt waar we zelf geen weet van hebben? Misschien toch wel. In positieve zin kan ik mij voorstellen dat iemand op zijn sterfbed gelukzalig sterft in de wetenschap dat zijn dochter in blijde verwachting is. Hij maakt de geboorte van zijn kleinzoon niet meer mee, maar toch stemt hem het idee gelukzalig. Maar ik kan het niet omdraaien; ik kan mij niet iemand voorstellen die gelukzalig sterft in de wetenschap dat hij een ander in totale ellende stort. Tenzij ik hem als een waanzinnige voorstel; waanzinnig in de zin van dat hij voor zichzelf de moraal heeft opgeheven, de moraal heeft getranscendeerd niet in religieus opzicht, maar vanuit een zinsbegoocheling, gevoed door een blinde haat- waarbij het redelijke niet is gedoofd, maar het redelijke enkel het doel heeft gehad kwaad te doen, waarbij het redelijke vanuit het idee van het sterven zelf niet meer geraakt werd door zichzelf.

Iemand die bovendien in staat is tot de zelfmoord moet wel gevoed zijn door het idee dat het leven geen betekenis meer heeft of geen bedoeling. Maar kunnen we ons daarbij voorstellen dat de stap gemaakt wordt dat daarmee ook het leven van een ander geen bedoeling meer heeft? Oftewel, dat het leven op zich geen bedoeling heeft? Dat is moeilijk voor te stellen, omdat daarmee ook de hele zin van de wraak opgeheven wordt. Wraak heeft alleen maar zin als er een geloof is dat ze zin heeft, waarbij er op zijn minst wordt gehandeld vanuit de veronderstelling dat een ander wel gelooft dat zijn of haar leven zin heeft.

En aansluitend, heeft hij het leven zo gehaat en heeft hij zich zo intens verdrietig gevoeld, dat dit een manier is geweest om een gevoel over te brengen zoals hij zichzelf gevoeld heeft? In de zin van: ‘ik zal je laten voelen zoals jij mij hebt laten voelen’.

Het gaat wat ver om het volgende eraan toe te voegen, maar dat doe ik toch omwille van de gedachte, namelijk dat iemand door middel van een handeling de zin van het leven bij een ander wil ontnemen, op grond waarvan dan de eigen ervaren zinloosheid wordt verkondigd aan die ander. Daarmee krijgt de zinloosheid een soort religieuze bedoeling; dat zou in ieder geval de redelijkheid van het handelen kunnen verklaren. De relatie overigens tussen zinloosheid, nihilisme en het in zichzelf opschorten van de moraal zouden langere technische overwegingen rechtvaardigen.

Tot nog toe heb ik alleen een negatief perspectief bevraagd. Het perspectief waarbij vanuit een voorbereiding een absurde vorm van kwaad wordt verondersteld. Maar er is nog een andere mogelijkheid: dat ik deze handelingen probeer te begrijpen vanuit een goede intentie. Ben ik in staat om zelfs bij een daad als deze mij een goede bedoeling in te denken? Eerder heb ik gesproken over het doden van anderen om hen daarmee de ellende te besparen die men aan het leven toeschrijft. ‘Het leven is lijden, ik verlos jullie van dat lijden. Als ik mij zelf ombreng, moeten jullie leven met mijn dood-dat wil ik jullie niet aandoen, dus dood ik jullie ook’. Daarmee is echter het verdwijnen van de kinderen niet gemotiveerd, op grond waarvan het erg moeilijk wordt om deze ingewikkelde maar mogelijke hypothese te aanvaarden.

Hoe dit trieste verhaal ook eindigt, wezenlijk begrijpen zullen we het nooit. Maar hoe donker de redenen van de vader ook zijn geweest, dat duizenden zich met volle overgave storten op de zoektocht naar de jongens, toont aan dan het leven en de hoop niet zo snel verslagen worden.

In gesprek met Kierkegaard: een inleiding voor de niet ingeleiden

Op 5 mei 2013 vierde schrijver en denker Søren Kierkegaard wereldwijd zijn 200e geboortejaar. Reden voor een kort onderhoud met de Deen. Het werd een leerzame ontmoeting.

sw: Goedendag Magister, hoe maakt u het?
SK: Uitstekend. Ik mag wel zeggen dat ik springlevend ben.
sw: Dat kunt u wel stellen. In Brussel komt er een conferentie over u, in Kopenhagen is nu een tentoonstelling over u en de Liefde, nog steeds verschijnen er jaarlijks wereldwijd tientallen proefschriften over uw gedachtengoed en in ons eigen land wordt al jaren gewerkt aan een systematische uitgave van al uw schrijven.
SK: In alle gevallen kan ik zeggen: het verbaast mij niets. Ik had namelijk zelf al voorspeld dat alleen al mijn in 1843 gepubliceerde Vrees en beven voldoende zou zijn om mijn naam als schrijver onsterfelijk te maken. Dat het gelezen en herlezen zou worden en vertaald in vele talen.
sw: Zoiets las ik in uw dagboeken. Toch is het eigenlijk verbazingwekkend. Ik bedoel, gelet op de bescheiden verkoop van 321 exemplaren van dat boek, ook nog eens geschreven in een hele kleine taal.
SK: Een kleine taal? Het Deens is een van de grootste talen die ik ken. Het biedt een ontzettende variëteit aan subtiliteiten en is ongekend in zijn mogelijkheden tot ironie. Ik stond er zelfs op dat ik mijn proefschrift over het begrip ironie in het Deens mocht aanleveren in plaats van in het Latijn. Maar u bedoelt natuurlijk dat ik schreef voor aanvankelijk een klein taalgebied. Ik heb echter altijd ieder individu voor ogen gehad.
sw: Neemt u mij niet kwalijk. U heeft gelijk. Maar nu u toch spreekt over het individu – u wordt vaak als de vader van het existentialisme beschouwd. Doet deze titel u deugd?
SK: Geenszins – het benauwt me eerder! Natuurlijk, ik schreef over keuze, wanhoop, authenticiteit, verantwoordelijkheid, angst, het absurde en bovenal schreef ik over vrijheid. Thema’s die men later als centrale thema’s van ‘het existentialisme’ is gaan beschouwen. Als ik echter één ding in mijn leven heb geprobeerd te vermijden, dan is het wel om te worden geplaatst binnen een of andere stroming of in een hokje. Maar akkoord, ik begrijp heel goed hoe geschiedschrijvers van de wijsbegeerte te werk gaan.
sw: O, hoe dan?
SK: Nu ja, het is uiteindelijk onvermijdelijk om iemand te duiden en hem zijn plaats toe te kennen in de geschiedenis. Zo kan ik bijvoorbeeld ook nooit helemaal begrepen worden zonder te verwijzen naar de Duitse filosoof G.W.F Hegel.
sw: Dat was geloof ik niet uw beste vriend.
SK: Ik heb hem natuurlijk nooit ontmoet – hij stierf toen ik 18 was –, maar wat betreft zijn denkbeelden kan hij rekenen op mijn tegenstand. Daar kon nooit iets goeds van komen.
sw: U heeft hem zelfs ooit verweten het intellectuele leven van een hele generatie te hebben ontmenselijkt.
SK: Ja, dat was wat hard aangezet, maar mijn grootste verwijt is inderdaad dat ik vind dat deze complexe systeemdenker in een soort wereldhistorische verstrooidheid totaal vergat wat het betekent mens te zijn.
sw: Iets wat u in een van de grootste werken Of/Of ook uit 1843 wel heeft geprobeerd te ontdekken, met als belangrijke les: mens zijn is keuzes maken.
SK: Absoluut. En niet alleen in Of/Of werk ik dat uit. In al mijn werken ben ik op zoek naar die enkeling die zich voor een keuze gesteld ziet. Denk bijvoorbeeld ook aan mijn grootse aanval op Hegel in het Afsluitend Onwetenschappelijke Naschrift uit 1846. Mensen herinneren zich dat boek vooral vanwege het beroemde adagium: de subjectiviteit is de waarheid. Omdat een objectieve waarheid niet kan worden geleefd, moest ik op zoek gaan naar een waarheid voor mij. Ik moest dat idee vinden waarvoor ik wilde leven en sterven. En dat is wat ik heb geprobeerd uit te drukken aan een ieder, zodat ook hij voor zichzelf op zoek kan gaan.
sw: Toch voelde u zich erg onbegrepen. U heeft wel eens gezegd: de mensen begrijpen mij zo slecht dat ze mijn geklaag dat ik niet begrepen wordt, niet eens begrijpen.
SK: Tja, u mag mij gerust beschouwen als de Horzel van Kopenhagen. Mensen vonden mij een vreemde, soms vervelende snuiter. Ik heb altijd gevoeld dat ik mijn tijd eeuwen vooruit was en daar heeft men over het algemeen moeite mee.
sw: Akkoord, maar waar men ook moeite mee had, was het ogenschijnlijk hardvochtig verbreken van uw verloving met Regine Olsen in 1841. Dat vond men bepaald niet chique.
SK: We hadden vooraf afgesproken dat we niet over mevrouw Olsen zouden spreken. En als u er toch meer over wilt weten, verwijs ik u graag naar de duizenden commentaren die over mevrouw Olsen en mij zijn geschreven.
sw: Heeft u er geen spijt van?
SK: Ze heeft haar eigen pad gekozen, ze heeft een gelukkig leven geleid en ze is mij nooit vergeten. Ik verbrak de verloving inderdaad, maar ik heb me voor eeuwig met haar verbonden in mijn denken en schrijven. Daar laat ik het bij.
sw: Zijn er dingen waar u spijt van heeft?
SK: Ik heb altijd geleefd voor dat ene idee. Ik vond dat idee in het Christendom. En dan bedoel ik niet het christendom wat geclaimd is door een of andere kerk of systeem. Nee, ik bedoel mijn verhouding tot de God van Abraham, Isaak en Jacob die ik niet kan bewijzen. Daar ben ik altijd mee bezig geweest. Dat heeft me veel gekost, en het is de reden waarom mannen als Sartre en Heidegger mij zo weinig durfden te noemen in hun werk.
sw: Omdat het u uiteindelijk om het religieuze te doen was? Om die beroemde ‘sprong van geloof’?
SK: Wie zijn leven geeft voor het religieuze, weet dat hij veel op het spel zet. Maar ik had niet anders gewild. Wel zijn er vele momenten waarop ik nog wel eens terugkijk en denk: Søren, dat had je anders moeten inschatten.
sw: Kunt u een voorbeeld geven?
SK: Nou, voor de hand ligt de Korsaar-affaire. De Korsaar was een soort roddelblad waarover iedereen schande sprak, maar ondertussen werd het gretig gelezen. Met allerlei bekende Denen werd op een laffe manier de spot gedreven. Ik heb dat belangstellend aangezien, maar werd door vele mensen aangespoord er iets tegen te doen.
sw: En u liet zich verleiden?
SK: Nu ja, ik moet zeggen, ik hou wel van een goede polemiek. Eind 1845 schreef ik daarom onder een van mijn vele bekende pseudoniemen een messcherpe satire in de krant Het Vaderland. Als Frater Taciturnus daagde ik daarin de Korsaar uit om eens met mij de spot te drijven. Want ik had toch het idee dat ik als enige bekende Deen nog niet aan de beurt geweest was!
sw: En u kwam aan de beurt…
SK: En niet te zuinig. Jarenlang werd ik bespot in die krant. Het werd zelfs zo erg dat ik op een gegeven moment niet meer normaal over straat kon.
sw: Kreeg u geen steun van de mensen die u hadden aangespoord iets te ondernemen?
SK: Ach nee, die wisten allemaal plotseling nergens meer van. Maar dat had ik verwacht. Mensen zijn nu eenmaal niet geneigd de waarheid hardop te spreken als ze er gedonder mee kunnen krijgen.
sw: Dus deed u het voor hen.
SK: Zo kun je dat zien. Denk bijvoorbeeld ook maar eens aan een van mijn laatste en tevens felste projecten: die tegen de Deense staatskerk. Een kerk die het volk in slaap had weten te sukkelen, in plaats van in vuur en vlam te zetten voor zo iets wezenlijks als het geloof.
sw: U vroeg er letterlijk een ogenblik de aandacht voor.
SK: Juist. Zoals ik permanent de aandacht zal blijven vragen te denken voor jezelf. Ontstijg de anonieme massa, onderzoek de mogelijkheden van de vrijheid, ontdek de schone waarheid en leef bovenal voorwaarts.
sw: Ik denk dat we ons geen betere boodschap kunnen wensen voor deze hedendaagse tijd. Ik dank u hartelijk voor uw tijd en iets zegt me dat uw denken ook de komende jaren niet verstilt.
SK: Geen dank. Ik ben blij dat ik mij telkens weer voor een nieuwe generatie mag herhalen. En wellicht ontmoeten we elkaar weer in 2055. Wie weet, wie weet…

Geraadpleegde bronnen:
Lowrie, Walter (1959). Het leven van Kierkegaard.
Thulstrup, Niels (1980). Kierkegaard’s relation to Hegel.
Polet, Cora (1991). Søren Kierkegaard: Dagboeken.
Garff, Joakim (2005). Søren Kierkegaard: A Biography.
Cox, Gary (2008). The Sartre dictionary.
Hong, Howard and Edna (2009). Kierkegaard’s Writings, XIII: The “Corsair Affair” and Articles Related to the Writings.

Dit artikel werd gepubliceerd voor 8Weekly. Zie voor speciale versie inclusief informatieve links:
200 jaar Kierkegaard: een kennismaking met een enkeling

 

Hoe iemand herinnerd wordt om het stelen van een brood: Een overweging naar aanleiding van het overlijden van oud-bisschop Tiny Muskens

Hoe iemand herinnerd wordt om het stelen van een brood: Een overweging naar aanleiding van het overlijden van oud-bisschop Tiny Muskens

Met het overlijden van oud-bisschop Tiny Muskens op woensdag 17 april 2013 is Nederland een uiterst sociaal bewogen denker en doener kwijtgeraakt. In zijn actieve periode als bisschop wist hij meerdere malen het nieuws te halen, vaak met ogenschijnlijk provocerende maar wezenlijk zeer eenvoudige filosofische redeneringen. Hoe eenvoudig ook, het gewicht van een functie maken de meest eenvoudige stellingen topzwaar.

Een van zijn redeneringen die ik met eigen inzichten heb overgenomen, en waarvan ik mij weer bewust werd, was dat het gebruik van anticonceptie onder een religieus katholieke vlag geen principieel bezwaar hoeft te zijn, mits men de liefde niet vergeet en er “erger” door wordt voorkomen (ziektes, ongewenste kinderen, kinderen die men niet kan onderhouden, etc.). Het is in ieder geval een argumentatie die ik sinds ik er kennis van nam, altijd achter de hand heb in discussie met mensen die oprecht geïnteresseerd zijn in klassieke katholieke dogma’s en vraagstukken omtrent in dit geval seksualiteit. In het verlengde van deze utilitaristische “een klein kwaad is toegestaan indien een groot kwaad wordt voorkomen”-stelling kunnen we ook zijn meest beruchte ‘opvatting’ plaatsen. In het VPRO-programma Veldpost (1990-1999), waarin de makers schetsten hoe sociaal zwakkeren trachtten te overleven in een afbrokkelende welvaartsstaat, liet hij zich in oktober 1996 ontvallen dat iemand die zo arm is dat hij geen eten meer kan kopen, of zelfs zijn kinderen niet meer te eten kan geven, gerechtvaardigd is een brood te stelen bij de bakker. Hij vervolgt letterlijk: ‘Er zijn hogere waarden dan alleen wat in de wet staat. Het leven is sterker dan de wet.’ Daarmee is uiteraard niet gezegd dat de wet niet geldt (denk aan Paulus in Romeinen 13:1-7), maar wel dat het stelen van een brood onder die extreme omstandigheden van armoede in ieder geval geen zonde is in de ogen van God.

Aanleiding voor aanhoudende overweging
Wat kunnen we hierbij opmerken? De eerste plaats de vraag, of de Nederlandse wetgeving het leven (of het moreel goed leven) in bepaalde gevallen in de weg staat. Veronderstellen wij niet intuïtief dat de wet juist voor het (morele) leven bedoeld is? Anders gezegd, dat de wet dus in dienst behoort te staan voor het leven? De opmerking over het stelen van het brood is dus ook geen aanklacht tegen de wet op zich, maar een constatering dat de wet op het punt van armoedebestrijding te kort schiet. Het gaat er wezenlijk niet om dat iemand een brood steelt, maar dat hij een brood moet stelen. De uitspraak is dus ook niet primair een appel voor stelen, maar een constatering dat de wet klaarblijkelijk onvoldoende de sociale grondrechten waarborgt, of dat de overheid zich onvoldoende inspant in sociale rechten te voorzien. Gelet op de toenemende ‘verarmoeding’ een actuele discussie en een blijvend terugkerend thema dat onze overweging waard is.

Men kan opperen dat de wet nooit 100% kan voorzien. Dan komt de vraag op: hoe moet ik handelen wanneer ik geen beroep kan doen op de wet? Ook hier dringt zich intuïtief het idee aan ons op dat in onze samenleving ‘niemand in armoede hoeft te leven’. Anders gezegd, bestaat in onze samenleving daadwerkelijk de mogelijkheid dat we geen beroep kunnen doen op de wet, wanneer wij in nood zijn? Is armoede dan een keuze? Indien ja: dan is het stelen niet te verantwoorden omdat er klaarblijkelijk alternatieven voorhanden zijn. Of is het zo dat de mogelijkheden die de wet biedt niet worden gezien (een vaak gehoord liberaal argument)?

Er is echter nog iets anders: los van de wet, zegt het stelen ook iets over de samenleving. Iemand die iets steelt en dat niet doet vanuit boze opzet, maar klaarblijkelijk vanuit noodzaak (vanuit het idee dat het de laatste mogelijkheid is -terecht of niet), is ook door allerlei sociale vangnetten gevallen. Er is dan geen medemens in staat geweest te zeggen: ‘ik zie dat je zo armoedig bent dat je zelfs geen eten meer kunt kopen, ik ga je helpen!’ In dat opzicht kunnen we de opmerking van Muskens ook als een sociale kritiek zien: ‘zie beter naar je medemens om!’

Maar dan ontstaat het volgende probleem. Blijft het dan niet heel moeilijk voor te stellen dat aan het einde van een bepaalde keten, stelen de allerlaatste oplossing is? Het lijkt er eerder op dat, zoals ik juist zei, indien het de laatste oplossing voor iemand blijkt, hij mogelijke oplossingen over het hoofd heeft gezien. Is het daarom niet beter te zeggen: ‘als je zo arm bent dat je zelfs je kinderen niet meer te eten kunt geven, ga dan naar de kerk-wij zullen je helpen’. Heeft Muskens hier die mogelijkheid miskend, door het stelen te opperen? Of veronderstelt deze ultieme mogelijkheid juist dat Muskens begreep dat iemand die de uitgestoken hand van de kerk heeft gemist, zich dan gesteld ziet voor de laatste oplossing: stelen (en dat vanuit religieus oogpunt met een schoon geweten kan doen). Maar: Kunnen we willen dat iemand die vanuit ‘nood’ een brood steelt gestraft wordt? Wellicht straffen we hem dan niet omdat hij gestolen heeft, maar omdat hij niet naar andere mogelijkheden heeft gezocht. Maar als hij dit echt oprecht als laatste mogelijkheid zag?

Toch, ik geloof dat Muskens zeker in zou stemmen met het volgende appel bij wijze van paradigma-verschuiving: niet stelen is de ultieme oplossing in geval van absolute armoede, maar het opzoeken van de barmhartigheid van de kerk. Met dat paradigma had hij echter nooit het probleem van de armoede daadwerkelijk groots op de politieke kaart gekregen, zoals dit nu wel het geval was. We moeten dan ook zeker begrijpen dat soms alleen politiek incorrecte uitspraken de politiek in beweging kunnen brengen.

Wat we tenslotte niet moet vergeten is dat hoewel er wordt gesproken van ‘stelen’, er vanuit religieus oogpunt nog geen sprake is van diefstal. Dat lijkt paradoxaal, maar is te volgen. Zo leert de Katholieke Kerk namelijk  wanneer iemand zich bevindt in ‘een dwingende en klaarblijkelijke noodtoestand, waarbij het enige middel om te voorzien in onmiddellijke en essentiële behoeften (voedsel, kleding, huisvesting) erin bestaat te beschikken over en gebruik te maken van de goederen van derden’ het dus (religieus) is gerechtvaardigd toe te eigenen wat hem niet toebehoort. Deze opvatting doorstaat niet bepaald de proef van de categorische imperatief (of wel?), waarmee het dan de vraag is of het ons daadwerkelijk onredelijk voorkomt. De spanning zit in ieder geval in de discrepantie tussen de religieuze morele stelling en de maatschappelijke aanvaarding van de wet. Stelen uit nood is geen zonde, maar nog wel strafbaar.

Aan het einde van deze korte overdenking, is het duidelijk dat de eenvoudige stelling van Muskens niets aan kracht heeft ingeboet. En het is aan ons om er de goede vruchten van te plukken. Want dat Muskens uiteindelijk zaaide opdat er goede vruchten konden worden geplukt, is iets wat in ieder geval wel een zekerheid is.

De belangrijkste filosofische artikelen van de 20e eeuw

Wat zijn de belangrijkste filosofische artikelen van de 20e eeuw? In een eerdere bijdrage heb ik stilgestaan bij de belangrijkste filosofische boeken van de 20e eeuw. Daarbij heb ik mij onder andere gebaseerd op een onderzoek van Douglas P. Lackey. In datzelfde onderzoek probeert hij ook de belangrijkste filosofische artikelen in kaart te brengen. Dat blijkt aanmerkelijk ingewikkelder te zijn dan te komen tot een lijst van belangrijkste filosofische boeken. Dat is ook logisch, aangezien artikelen vaak geen zelfstandige verschijningsvorm hebben gehad en meestal werden gepubliceerd in tijdschriften of verzamelwerken, waarmee ze vooral vakgenoten bereikten en niet zo snel het grote publiek.

In deze bijdrage, waarmee ik betreffende artikelen opnieuw onder de aandacht breng en voor een Nederlands publiek, bespreek ik de top 20 waarmee Lackey op de proppen komt. Het onderzoek lezen van Lackey zelf, verdient warme aanbeveling.

Van geen enkel artikel is mij een Nederlandse vertaling direct bekend, behalve misschien van Sartre. De Nederlandse vertaling van L’existentialisme est une humanisme (‘over het existentialisme’ uitgegeven in 1980 bij Bruna) is inderdaad nog antiquarisch te verkrijgen.

Ik heb het jaartal van publicatie toegevoegd en een verwijzing naar een digitale versie van het betreffende artikel. Wat opvalt is dat de iets meer dan 400 Amerikaanse respondenten vaak niet precies de titel van het artikel konden noemen, maar wel ongeveer wisten waar het over ging.

Auteur/NationaliteitOriginele titel en link naar tekstJaar van verschijning
1. W.V.O. Quine
Amerikaan
Two Dogmas of Empiricism1951 
2. Bertrand Russell
Brit
On Denoting1905 
3. Kurt Gödel
Oostenrijker
Über formal unentscheidbare Sätze der Principia Mathematica und verwandter Systeme I(On Formally Undecidable Propositions of Principia Mathematica and Other Systems)1930/1931 
4. Alfred Tarski
Amerikaan /Pool
The Concept of Truth in Formalized Languages1936
5. Wilfrid Sellars
Amerikaan
Empiricism and the Philosophy of Mind 1955/1956
6. Edmund Gettier
Amerikaan
Is Justified True Belief Knowledge?1963
7. Hilary Putnam
Amerikaan
 
The Meaning of Meaning1975
8. Judith Jarvis Thomson
Amerikaan
A Defense of Abortion

Zie ook mijn commentaar op dit artikel:

https://www.stephanwetzels.nl/judith-jarvis-thomsons-a-defense-of-abortion/

1971
9. Saul Kripke
Amerikaan
Naming and Necessity1980
10. George Edward Moore
Brit
A Defense of Common Sense1925
11. Elisabeth Anscombe
Brit
Modern Moral Philosophy1958
John Rawls
Amerikaan
Justice as Fairness1958
13. Thomas Nagel
Amerikaan
What Is It Like to Be a Bat?1974
Jean-Paul Sartre
Fransman
L’existentialisme est un humanisme(Existentialism Is a Humanism)1946
15. John Austin
Brit
A Plea for Excuses1956/1957
W.V.O. Quine
Amerikaan
On What There Is1948
17. John Rawls
Amerikaan
Two Concepts of Rules1955
Donald Davidson
Amerikaan
The Very Idea of a Conceptual Scheme1973/1974
19. George Edward Moore
Brit
A Refutation of Idealism1903
20. Donald Davidson
Amerikaan
Truth and Meaning1967
Herbert Paul Grice
Brit
Logic and Conversation1967/1975
Peter Strawson
Brit
Freedom and Resentment1962

In deze lijst zijn duidelijk de Amerikanen oververtegenwoordigd met 12 publicaties, tegenover zeven publicaties van een Brit, één van een Fransman en ten slotte één van een Oostenrijker (en ook een beetje Amerikaan…). Hoewel de respondenten in het onderzoek de Amerikaanse nationaliteit hadden, valt het niet mee om met artikelen op de proppen te komen van denkers met een andere nationaliteit dan bovenstaande lijst weergeeft.

Intuïtief mis ik Alan Turing (met zijn zeer invloedrijke artikel Computing Machinery and Intelligence) en John Searle (met zijn even briljante antwoord op Turing in Minds, Brains and Programs), die wel genoemd werden in het onderzoek, maar te weinig stemmen kregen. Het is mij dan onduidelijk waarom bijvoorbeeld een artikel als Two Concepts of Rules van Rawls invloedrijker of belangrijker zou zijn dan het artikel van Turing. Dat heeft toch echt waarschijnlijk meer te maken met herkenning en Amerikaans sentiment- en ook wat het eerste te binnen schiet.

Van alle genoemde filosofen moest ik Herbert Paul Grice en Wilfrid Sellars opzoeken, omdat ik er nog nooit van had gehoord. Wat betreft de artikelen ken ik inhoudelijk de strekking van Two Dogmas of Empiricism, Is Justified True Belief Knowledge?, A Defense of Abortion, Justice as Fairness, What Is It Like to Be a Bat?, Existentialism Is a Humanism en Freedom and Resentment. De rest doet soms een belletje rinkelen, maar kan ik inhoudelijk niet goed thuisbrengen.

Het zegt ongetwijfeld iets over interesse en specialisme; logica en de echte harde taalfilosofie heeft me wat dat betreft nooit sterk aangetrokken. Het zal overigens ook aan mijn voorliefde liggen van gedachte-experimenten dat ik genoemde artikelen inhoudelijk ken. De meeste ervan bieden namelijk een intuïtieve test, op grond waarvan een bepaald idee met behoorlijk veel kracht wordt getoetst. Het zijn dan ook die artikelen, zojuist genoemd, die ik van harte kan aanbevelen eens proberen te lezen.

Begin bijvoorbeeld eens met Is Justified True Belief Knowledge?, het kortst geschreven artikel dat de filosofie rijk is met een immense invloed, en probeer je dan af te vragen of je weet wat ‘kennis hebben van een feit’ eigenlijk precies betekent. Of probeer A Defense of Abortion eens te lezen terwijl je in je achterhoofd hebt dat je tegen abortus moet zijn. En als dat niks voor je is, kun je altijd nog proberen voor te stellen hoe het is om een te vleermuis zijn, om dan misschien tot de ontdekking te komen dat dat onmogelijk is om je voor te stellen- of niet?

Lees ook:De belangrijkste filosofische boeken van de 20e eeuw

Wil, toeval en straf: een korte studie binnen het materiële strafrecht

In zijn Fundering voor de metafysica van de zeden (1785; vertaling Th. Mertens, 2008) stelt Immanuel Kant dat een goede wil niet goed is door wat hij tot stand brengt of verricht, maar slechts goed is door het willen als willen. De wil staat los van alle spelingen van het lot, toevalligheden of een ongelukkige ‘karige bedeling van een stiefmoederlijke natuur’(2008, p. 62). Als we Kant zouden volgen in zijn opvatting over de op zichzelf staande wil, zou dit verregaande consequenties kunnen hebben voor onze praktische ideeën over schuld en straf. Kants opvatting zou binnen het Nederlandse strafrecht voor ‘subjectieve theorie’ doorgaan, waarbij verantwoordelijkheid volgt uit een gevaarlijke wil, in tegenstelling tot de objectieve theorie, die de ernst van de daad op de voorgrond stelt. Het Nederlands strafrecht kiest volgens Hazewinkel-Suringa (1996) voor een middenpositie die eerder neigt naar de objectieve theorie. De vraag is: waarom?

In deze bijdrage overweeg ik enkele scenario’s die samenhangen met het idee van een opzichzelfstaande wil en de idee dat we de wil altijd moeten beschouwen in het licht van gevolgen.

1. We maken mensen geen verwijten voor iets waar ze niets aan kunnen doen. Voor ons moet er grofweg een erkende relatie bestaan tussen een intentie, gevolgd door een (weloverwogen) handeling en uiteindelijk gevolg, willen we een (juridisch of moreel) oordeel kunnen vellen over een persoon. Voor Kant is het gevolg echter veel minder relevant: volgens hem kunnen we immers al een uiteindelijk oordeel vellen over een persoon indien we zicht hebben op diens wezenlijke intentie. Binnen het Nederlandse strafrecht wordt echter uitdrukkelijk onderscheid gemaakt tussen een louter kwade wil en een kwade wil met een negatief gevolg. Het gevolg is dus strafrechtelijk relevant, en dat lijkt intuïtief logisch. Toch valt er het nodige over te zeggen.

2. In artikel 45 Sr. wordt duidelijk hoe de wetgever een onderscheid maakt tussen louter kwade wil en een kwade wil die poogt (nog los van mogelijk gevolg). Iemand die iets (kwaad) wil, waarbij hij begrijpt dat datgene wat hij wil binnen zijn mogelijkheden ligt, geeft daarmee aan dat hij binnen zijn mogelijkheden de wens heeft iets te ondernemen, zodanig dat die handeling zijn wil tegemoetkomt. Een ‘willende wil’ wacht als het ware op bevrediging, wanneer begrepen wordt dat door middel van handelen bevrediging tot de mogelijkheden behoort. De moeite die men doet om tot het gewenste effect te komen (om de wil te bevredigen), noemen we dan poging. De poging kan zowel lukken als mislukken, en daarin zit dus dat belangrijke strafrechtelijke verschil, voor de oorspronkelijke wil maakt het immers niet uit: die is wat hij is.

3. Kijken we naar artikel 45 Sr. lid 1, lezen we: Poging tot misdrijf is strafbaar, wanneer het voornemen van de dader zich door een begin van uitvoering heeft geopenbaard. De strafbaarheid begint dus daar waar een begin van een handeling tot een bepaald (door de wet strafbaar gesteld) gevolg kan worden vastgesteld. In lid 2 blijkt dat de poging waarbij het gewenste effect dus niet wordt gehaald minder strafwaardig is dan wanneer de poging slaagt: Het maximum van de hoofdstraffen op het misdrijf gesteld wordt bij poging met een derde verminderd. De bijkomende straffen zijn voor poging wel gelijk aan het voltooide (gelukte) misdrijf.

4. Of de poging de strafbaar is, hangt voor een groot gedeelte af in hoeverre de opvatting bestaat dat mijn poging alles in zich heeft tot daadwerkelijke verwerkelijking van het misdrijf. Mijn kwade wil op zichzelf is onvoldoende, maar zoals ik zojuist heb aangegeven, suggereert een kwade willende wil altijd een poging tot bevrediging. De kwade wil openbaart zich dan in een handeling, op grond waarvan we een persoon verantwoordelijk kunnen houden. Het kwade willen, maar niet pogen suggereert dat het ofwel niet werkelijk gewild wordt, dan wel dat datgene wat men wil zo wordt ingeschat dat het door welk handelen dan ook onmogelijk kan worden verkregen. Kant zou dit waarschijnlijk afkeuren –in morele zin sowieso- maar wanneer een kwade wil niet redelijkerwijs tot uitdrukking komt in enige handeling (die zo eenvoudig kan zijn als een mededeling), kan niemand zich een oordeel vormen en kunnen praktische consequenties niet anders dan uitblijven (vergelijk: ‘ik vermoed dat hij iets kwaads in de zin heeft, maar hij gedraagt zich voorbeeldig’).

5. De belangrijkste vraag die nu voorligt is deze: waarom wordt iemand zwaarder gestraft naarmate een poging slaagt, in vergelijking met wanneer de poging niet slaagt? Immers, het is denkbaar dat in beide gevallen de bedoeling gevoed door de kwade wil hetzelfde was. Dat de bedoeling door omstandigheden waar een actor bijvoorbeeld geen grip op heeft mislukt, zegt niks over de oorspronkelijke bedoeling. Dit komt in de buurt van wat de Amerikaanse filosoof Thomas Nagel het principe van ‘moral luck’ noemt. In zijn beroemde essay uit 1979 benoemd Nagel het probleem dat een omstandigheid volledig buiten iemands macht ervoor kan zorgen dat hij niet gestraft wordt (of veel minder gestraft wordt), terwijl we intuïtief het kwade willen straffen. Als het kwaad dus uitblijft door een toevalligheid, lijkt dat tegen onze natuurlijke opvatting van rechtvaardigheid in te gaan, omdat het kwade wel degelijk bestaat en aangewezen kan worden door te verwijzen naar iemands wil.

Dat we het principe toevalligheid toch (stilzwijgend) accepteren is wellicht vooral een gevoelskwestie of het gevolg van pragmatische afwegingen. Dat het normativeren van toeval een hoog irrationeel karakter heeft, weten we van John Rawls die ons in zijn Theorie van rechtvaardigheid wijst op hoe toevalligheden leiden tot nationalisme (‘ik ben trots dat ik Nederlander ben!’, terwijl ik daar natuurlijk niets aan kan doen) of zelfs seksisme (mannen boven vrouwen) of racisme (blank boven gekleurd). In al die gevallen begrijpen we dat het volstrekt onzinnig is ons te beroepen op eigenschappen die toevallig tot ons zijn gekomen bij geboorte. Dat toeval dus toch een rol speelt binnen het strafrecht, is daarom een nadere overdenking waard.

6. Stel bijvoorbeeld dat ik de wil heb om mijn vriend te vermoorden. Daarvoor koop ik een wapen, oefen ik van dichtbij op poppen en hou ik een dagboek bij waarin ik beschrijf hoe en wanneer ik overga tot de moord. Ik houd me strik aan het plan en alles loopt zoals ik het bedacht en opgeschreven had. Op enig moment sta ik dan achter hem met het pistool tegen zijn hoofd, en op het moment dat ik de trekker wil overhalen blokkeert door een technisch probleem het pistool door een ondeugdelijke kogel. Mijn vriend draait zich om, ziet het pistool en overmand mij. De politie is snel ter plekke om mij in te rekenen. Er wordt natuurlijk spoedig geconstateerd dat er geen sprake is van een ondeugdelijke poging en bovendien wijst alles op een duidelijke opzet en uitvoering. Technisch onderzoek levert bovendien het bewijs dat ik daadwerkelijk de trekker heb overgehaald. Toch levert mij hier de toevallige blokkering flink minder straf op, zelfs als ik geheel bij zinnen een volledige verklaring afleg dat het daadwerkelijk mijn wil was om hem te vermoorden.

Enige tijd later in mijn cel, bedenk ik hoezeer ik de toevallige omstandigheid dankbaar ben (wat een geluk dat precies die ene kogel die mij een moordenaar had kunnen maken ondeugdelijk bleek), terwijl ik mij tegelijkertijd bedenk dat ik geen verhouding heb met het toeval, dus ook het toeval feitelijk niet dankbaar kan zijn. In de literatuur is het moeizaam te achterhalen wat de lagere straf rechtvaardigt. Intuïtief hangt het samen met vergelding; aangezien er geen dode is gevallen, hoeven nabestaanden minder te worden gecompenseerd in de vorm van een langere gevangenisstraf. Of anders gezegd, ik hoef een minder hoge prijs te betalen omdat een ernstig gevolg uitbleef. Maar toch, dat is niet bepaald mijn verdienste.

6. Dat feitelijke intentie en een kwade wil überhaupt er niet noodzakelijk toe doen, blijkt wel uit het feit dat er binnen het strafrecht ook zoiets bestaat als een absoluut ondeugdelijke poging. Oftewel, niet zozeer de toevallige omstandigheid, dan wel mijn incompetentie of onwetendheid (die in beide gevallen niets zeggen over mijn motief) leiden tot het gevolg dat ik geen enkele straf verdien.

Vergelijk: iemand bidt dat de ander moet sterven (waarbij hij zich richt tot een Opperwezen dat verzocht wordt de wens uit te voeren), maar dat gebeurt niet. Dan volgt er geen straf (immers bidden is een ondeugdelijk middel (!) ).

Maar stel, iemand bidt dat de ander moet sterven en die sterft daadwerkelijk -spontaan- een dag later, waarbij geen duidelijke doodsoorzaak gevonden wordt. Kan er dan sprake zijn van een straf? Of sterker: Kan het feit dat de andere die ook gelovig bleek en te weten is gekomen dat er gebeden werd dat hij moest sterven (en meende dat hij zo vervloekt was) een reden zijn dat degene die gebeden heeft voor zijn dood straf verdient? Denk aan de empirische vaststelling dat mensen die weten dat voor ze gebeden wordt onder bepaalde omstandigheden een grotere kans hebben dat hun medische conditie verslechtert.

Of neem het voorbeeld van een vrouw die haar man wilde doden door gras in zijn eten te doen. Ze was er vast van overtuigd dat het gras in hun achtertuin radioactief besmet was, en hij spoedig de pijp uit zou gaan. In een rechtszaak wordt dan bewezen dat de vrouw geprobeerd heeft haar echtgenoot te vermoorden door hem met gras te vergiftigen. Hoewel de opzet op het misdrijf aanwezig is (kwade wil), stelt de rechter dat het toedienen van gras een ondeugdelijk middel is, waardoor niet gezegd kan worden dat dit een “poging tot moord” is.

De poging wordt hier dus niet gemotiveerd vanuit de kwade wil (denk weer aan Kant), maar strandt op een vorm van incompetentie en onder iedere omstandigheid noodzakelijk gebrek aan gevolg. Het heeft er overigens alle schijn van dat de absoluut ondeugdelijke poging alleen begrepen kan worden in het geval van een grote mate van zwakbegaafdheid (zie De Hulu (2003), materieel strafrecht, p. 398). Dat lijkt erop alsof we in dit geval een verdachte zien als een klein kind en zeggen: ‘het heeft de bedoeling geuit om mij neer te slaan, maar iedere slag die het uitdeelt mist kracht.’ Omdat het doel van het kind nooit kan worden bereikt, kan de wil nog zo kwaad zijn, het gedrag blijft onschuldig.

7. Laten we het voorbeeld scherper maken en het volgende bedenken (ontleent aan W.J.P Pompe in: Tekst & Commentaar: Strafrecht, 2008, p. 394). Ik wil mijn vriend vermoorden met gif. Ik bestel dit gif via de apotheek en ontvang een doosje witte poeder. Wat ik echter niet weet, is dat het betreffende poeder waarvan ik redelijkerwijs aanneem dat het dodelijk gif is, in werkelijkheid meel is, omdat zich een vergissing heeft voorgedaan in het distributiecentrum. Hoeveel ik van het spul ook in zijn koffie doe, hij wil maar niet sterven. Vanuit Kant gezien, dus vanuit een subjectieve theorie, heeft mijn wil hier alles in zich om zwaar gestraft te worden, terwijl vanuit een objectieve theorie ieder gevaar voor het overlijden van mijn vriend ontbreekt. Is hier nu ook sprake van een absoluut ondeugdelijke poging? Het verschil is natuurlijk uiterst subtiel. Er is sprake van noch een absoluut ondeugdelijk middel, waarbij voor een poging tot moord in geen enkele omstandigheid de dood een gevolg is (want de verdachte gaat uit van een dodelijk middel) noch van een relatief ondeugdelijk middel, waarbij het middel dat gebruikt is bij poging tot moord wel de dood tot gevolg heeft, maar bijvoorbeeld een veel te geringe dosis is toegediend. Welk standpunt rest ons dan nog?

Iemand kan zeggen dat objectief uit het feit niet is gebleken dat een misdadige aanslag bedoeld werd, maar eveneens kan iemand zeggen dat subjectief is gebleken dat de intentie tot moord enkel niet is vervuld door een toevalligheid. Het lijkt tenslotte dat het strafwaardig achten hier een kwestie is van smaak, waarbij de Nederlandse rechtspraak neigt naar een objectief kader, dat ik in deze korte studie niet redelijkerwijs gemotiveerd heb gevonden.

8. En overweeg het volgende. Als ik voor de grap meel in de koffie doe van mijn vriend, omdat ik de bedoeling heb hem een vies gezicht te laten trekken, wordt dat beschouwd als een aardige of misschien flauwe grap. Omdat ik hier weet heb van het feit dat ik meel in zijn koffie doe, kan mij geen kwade intentie worden toegeschreven. Maar stel dat ik voor de grap meel in de koffie doe van mijn vriend omdat ik de bedoeling heb hem een vies gezicht te laten trekken, maar zonder dat ik het weet arsenicum in zijn koffie doe waarna hij sterft, zou men mij dan niet eveneens als onschuldig beschouwen, omdat ook hier mijn wil geen kwade bedoelingen had? En aangezien ik ook geen gevaarlijke daad had kunnen voorzien, kan ook niemand zich beroepen op de objectieve theorie, ondanks het feit dat het gevolg van mijn handelen wel degelijk ernstig is. Kortom: ook iemand die strikt een objectieve theorie aanhangt, moet op enig moment een relatie kunnen leggen met iemands wil. Terwijl aan de andere kant iemand die een strikt subjectieve theorie aanhangt, niet op enig moment een relatie hoeft te leggen met het (uitblijvende) gevolg om te straffen.

9. Verdienen mensen die (absoluut) ondeugdelijke pogingen ondernemen met de bedoeling iets kwaads te bewerkstelligen onze morele verontwaardiging, daar waar juridische consequenties uitblijven? Dat lijkt mogelijk als we de wil als kwaad op zichzelf beschouwen. De morele verontwaardiging heeft dan hier de bedoeling om de wil een goede richting op te sturen, door de persoon ervan te overtuigen dat zijn huidige wens niet in overeenstemming is wat bijvoorbeeld een samenleving van hem verwacht. Maar buiten morele verontwaardiging is een bewuste morele houding en de nodige sociale controle het beste medicijn om veel van bovenstaande discussies te voorkomen.

Indrukken bij de eerste druk IV: Derek Parfits Reasons and Persons uit 1984 in de hand (met een korte inleiding tot het boek)

De Britse filosoof Parfit, geboren in 1942 en nog in leven, schreef met het boek Reasons and Persons een moderne klassieker (“Parfit’s career is unusual in that it largely revolves around a single work: Reasons and Persons”). In de Sunday Times werd het boek indertijd gerecenseerd als “een werk dat grenst aan het geniale”, zoals te lezen valt op de achterkant van de paperbackuitgave in 1986. Een aardige omschrijving die inmiddels tienduizenden malen is overgenomen op diverse websites. Het boek wist terecht een plek te veroveren bij de 25 meest belangrijke filosofische boeken van de 20e eeuw, volgens het onderzoek van Lackey. Met de 24e plaats is het de jongste titel in de top 25 en laat het Karl Poppers Logik der Forschung (plek 25) achter zich. Warempel geen lichte prestatie gelet op de grote invloed van dat boek.

Reasons and Persons

Reasons and Persons first edition

Ik vermoed dat de nabestaanden van Little, die op 93-jarige leeftijd in juli 2012 overleed, grotendeels zijn bibliotheek hebben overgedragen aan de lokale boekhandel. De toewijding van Parfit (‘With best wishes from Derek’, in een uiterst opvallend hakerig handschrift) kan dan ook niet anders dan rechtstreeks zijn gericht aan Little, die hiermee een exemplaar cadeau heeft gekregen vers van de pers. Bovendien heeft het boek in ieder geval de intentie om relevant te zijn voor de politieke theorie en de ontwikkelingseconomie (het terrein van Little). Het lijkt er overigens niet op dat Little het boek van kaft tot kaft heeft gelezen, gelet op de conditie van het werk. Toch vind ik na grondig doornemen van het boek op pagina 443 een kleine onduidelijke notitie in potlood en op pagina 446 een kleine penstreep in de kantlijn. Ik neem aan van Little.

Zoals inmiddels duidelijk, is er nauwelijks informatie beschikbaar over de oplage van de eerste editie. Sterker nog: er lijkt geen informatie over te bestaan. Na het succes van dit boek zijn er tienduizenden kopieën in herdruk verschenen, maar het is niet logisch dat bij het verschijnen van het boek de gigantische impact voorzien was. Op het internationale Abebooks (4 maart 2013) is nog één exemplaar uit 1984 in uitstekende staat te vinden, dan volgt een ex-bibliotheekexemplaar en dan is de koek op (Noot: op 11 maart was alleen nog het bibliotheek-exemplaar beschikbaar).

Een uitgebreide zoektocht langs andere bekende kanalen, levert niets op. Dat bevestigt mijn vermoeden een schitterend exemplaar in handen te hebben, ook nog eens met het handschrift van Parfit zelf, dat gerust uiterst zeldzaam kan worden genoemd- misschien niet zozeer in oplage, dan wel in beschikbaarheid.

Wie het boek in de hand heeft, wordt geconfronteerd met een nogal vage voorkant. We zien een schip aan de rechterkant van het boek dat binnenkomt glijden op het water. In de verte zijn de contouren van een kerk zichtbaar lijkt het. Het blijkt dat het een foto van Venetië is, door Parfit zelf geschoten, enkele jaren voor publicatie. Op de eerste bladzijde treffen we een citaat aan van Nietzsche:

-At last the horizon appears free to us again, even granted that it is not bright; at last our ships may venture out again, venture out to any danger; all the daring of the lover of knowledge is permitted again; the sea, our sea, lies open again; perhaps there has never yet been such an ‘open sea.’-
Nietzsche, p. 448

Het blijkt geciteerd uit Die fröhliche Wissenschaft uit 1882, terwijl Parfit enkel in zijn bibliografie één (uittreksel) boek uit 1963 van Nietzsche noteert: The Portable Nietzsche, ed. and trans, by W. Kaufman. New York: Viking Press. Waarschijnlijk wordt het citaat daarin aangehaald op p. 448. Ik heb echter de Duitse tekst erop nageslagen, en dan valt op dat het citaat enkel halverwege is overgenomen, want het volledige citaat luidt:

In der That, wir Philosophen und “freien Geister” fühlen uns bei der Nachricht, dass der “alte Gott todt” ist, wie von einer neuen Morgenröthe angestrahlt; unser Herz strömt dabei über von Dankbarkeit, Erstaunen, Ahnung, Erwartung, endlich erscheint uns der Horizont wieder  frei, gesetzt selbst, dass er nicht hell ist, endlich dürfen unsre Schiffe wieder auslaufen, auf jede Gefahr hin auslaufen, jedes Wagniss des Erkennenden ist wieder erlaubt, das Meer, unser Meer liegt wieder offen da, vielleicht gab es noch niemals ein so “offnes Meer”.
Nietzsche, p. 145

Opmerkelijk dat Parfit een van de beroemde verwijzingen naar “God is dood” zoals te lezen in het boek Die fröhliche Wissenschaft hier achterwege laat. Te geladen wellicht?  Door enkele tweede gedeelte van de zin te citeren, krijgt het echter een geheel op zichzelf staande lading waaruit een nieuwe verwondering spreekt. Nietzsche zag in het ‘offnes Meer’ een ‘zee’ van nieuwe mogelijkheden die waren ontstaan nu volgens hem de christelijke slavenmoraal definitief was ontmaskerd. Parfit ziet in de ‘open see’ ruimte voor een ethiek van de rede, een ‘Non-Religious Ethics’. Gelet op het feit dat het verdwijnen van het geloof in een grote God slechts mondjesmaat verdwijnt, staan we echter nog maar aan het begin van een dergelijke ethiek.

Hoe het ook zij, Parfits boek is een ode aan de rede en bovenal een ode aan het gedachte-experiment. Het is bekend dat het vooral op verschillende punten wordt bediscussieerd, en niet wordt gelezen (of zoals je vaker hoort: ‘I’ve never read the book cover to cover, but I’ve read the ‘famous bits.”). Want al wordt het werk op de stofomslag van de eerste editie aangeprezen als een boek dat geen grondige filosofische kennis vooraf vereist, het is een buitengewoon ingewikkeld en scherp geschreven boek dat enkel met buitengewone aandacht juist begrepen kan worden. De eerste herdruk in paperback (zie onderaan) kent deze aanprijzing dan ook niet meer. Doordat Parfits boek ongelofelijk rijk is aan ideeën, is het haast een blader boek. De vier delen waaruit het werk bestaat (154 paragrafen, 19 hoofdstukken en een sectie conclusies en appendices) hangen losjes met elkaar samen. Al lezend kom je echter telkens nieuwe gedachten tegen, waarover je je kunt verbazen, zonder dat je de samenhang direct hoeft te begrijpen. Hoewel het aantal ideeën per pagina groot is, zet ik zomaar enkele vragen en gedachten van Parfit op een rij:

–        Hoe ziet een wereld eruit waarin iedere leugen direct wordt opgemerkt?
–        Kan er in die wereld nog een reden zijn om te liegen?
–        Kan het verstandig/rationeel zijn irrationeel te handelen?
–        Is een brein een persoon (x), in die zin dat als je het gehele brein zou verplaatsen in een ander lichaam, we hooguit een verbaasde persoon (x) hebben in en ander lichaam?
–        1. Vrede 2. Een nucleaire oorlog die 99% van de bestaande wereldpopulatie vernietigt. 3. Een nucleaire oorlog die 100% vernietigt. Is het verschil tussen 1 en 2 nu groter of tussen 2 en 3?
–        Stel dat er een exacte replica van mij gemaakt wordt, maar dan zo dat als de replica af is, ik sterf. Ben ik de replica?
–        Stel dat er een exacte replica van mij gemaakt wordt, maar dan zo dat als de replica af is, ik blijf leven. Ben ik de replica en is de replica mij?
–        Dus wanneer ik door middel van teletransportatie cel per cel wordt overgezet van A naar B (waarbij ik bij punt A onder narcose wordt gedeconstrueerd en bij punt B cel voor cel wordt geconstrueerd, waarbij ik op punt B. de staat aanneem die ik had op het moment dat ik bij punt A. onder narcose ging), ben ik dan tijdelijk geen persoon (al is alle informatie opgeslagen in een computer)? En is A dezelfde persoon als B?
–        Stel dat een breinchirurg mij pijn doet, maar tijdens de operatie alle herinneringen van Napoleon in mijn brein stopt en al mijn eigen herinneringen wegmaakt. Al die tijd heb ik echter wel pijn. Is de continuïteit van mijn lichamelijke pijn voldoende reden om te zeggen dat ik nog steeds dezelfde ben?
–        En stel dat al mijn herinneringen weggemaakt worden, terwijl ik de pijn ervaar, maar dat er geen nieuwe herinneringen voor worden teruggeplaatst. Op enig moment word ik voor korte tijd bewusteloos gemaakt. Word ik dan wakker als een nieuw potentieel persoon in een bekend lichaam op grond waarvan de pijn die ik op dat moment ervaar het begin is van een eerste ervaring?
–        Het wegnemen van een korreltje zand op een berg zand, zal de berg zand niet doen verdwijnen. Het wegnemen van een herinnering in een persoon, zal de persoon niet doen verdwijnen. Maar als men doorgaat met het wegnemen van een korreltje zand op die berg, dan komt er een moment dat men een korreltje weg neemt en zegt: nu is het toch geen berg zand meer. Geldt dat ook met betrekking tot herinneringen?

Hardcover en copyright-pagina

Ik zou nog wel een poos door kunnen gaan, maar om te laten zien welke ideeën het boek bevat, is dit voorlopig voldoende. De beste raad is gewoon om het boek ter hand te nemen en neer te leggen op een plek waar men toch vaak komt. Bed, bad of toilet: Met het lezen van Parfit gaat de tijd sneller. Naar het schijnt gaat het met de gezondheid van Parfit niet zo goed, en heeft hij zelfs enkele problemen met zijn geheugen. We kunnen nog zo mooi filosoferen -de ironie van het leven ligt toch altijd een stap op ons voor.

Lees ook:

Indrukken bij de eerste druk III: H.L.A. Harts The Concept of Law uit 1961 in de hand
Indrukken bij de eerste druk: Søren Kierkegaards Frygt og Bæven uit 1843 in de hand
– Indrukken bij de eerste druk II: John Henry Newmans Grammar of Assent uit 1870 in de hand

Abonneren


 

Verschenen

Copyright 2024 Stephan Wetzels © All Rights on Texts Reserved.
Bezoek aan dit persoonlijke archief is gehouden aan de voorwaarden te vinden onder "Over deze website"