Stephan Wetzels
Denken en Zijn

Indrukken bij de eerste druk IV: Derek Parfits Reasons and Persons uit 1984 in de hand (met een korte inleiding tot het boek)

De Britse filosoof Parfit, geboren in 1942 en nog in leven, schreef met het boek Reasons and Persons een moderne klassieker (“Parfit’s career is unusual in that it largely revolves around a single work: Reasons and Persons”). In de Sunday Times werd het boek indertijd gerecenseerd als “een werk dat grenst aan het geniale”, zoals te lezen valt op de achterkant van de paperbackuitgave in 1986. Een aardige omschrijving die inmiddels tienduizenden malen is overgenomen op diverse websites. Het boek wist terecht een plek te veroveren bij de 25 meest belangrijke filosofische boeken van de 20e eeuw, volgens het onderzoek van Lackey. Met de 24e plaats is het de jongste titel in de top 25 en laat het Karl Poppers Logik der Forschung (plek 25) achter zich. Warempel geen lichte prestatie gelet op de grote invloed van dat boek.

Reasons and Persons

Reasons and Persons first edition

Ik vermoed dat de nabestaanden van Little, die op 93-jarige leeftijd in juli 2012 overleed, grotendeels zijn bibliotheek hebben overgedragen aan de lokale boekhandel. De toewijding van Parfit (‘With best wishes from Derek’, in een uiterst opvallend hakerig handschrift) kan dan ook niet anders dan rechtstreeks zijn gericht aan Little, die hiermee een exemplaar cadeau heeft gekregen vers van de pers. Bovendien heeft het boek in ieder geval de intentie om relevant te zijn voor de politieke theorie en de ontwikkelingseconomie (het terrein van Little). Het lijkt er overigens niet op dat Little het boek van kaft tot kaft heeft gelezen, gelet op de conditie van het werk. Toch vind ik na grondig doornemen van het boek op pagina 443 een kleine onduidelijke notitie in potlood en op pagina 446 een kleine penstreep in de kantlijn. Ik neem aan van Little.

Zoals inmiddels duidelijk, is er nauwelijks informatie beschikbaar over de oplage van de eerste editie. Sterker nog: er lijkt geen informatie over te bestaan. Na het succes van dit boek zijn er tienduizenden kopieën in herdruk verschenen, maar het is niet logisch dat bij het verschijnen van het boek de gigantische impact voorzien was. Op het internationale Abebooks (4 maart 2013) is nog één exemplaar uit 1984 in uitstekende staat te vinden, dan volgt een ex-bibliotheekexemplaar en dan is de koek op (Noot: op 11 maart was alleen nog het bibliotheek-exemplaar beschikbaar).

Een uitgebreide zoektocht langs andere bekende kanalen, levert niets op. Dat bevestigt mijn vermoeden een schitterend exemplaar in handen te hebben, ook nog eens met het handschrift van Parfit zelf, dat gerust uiterst zeldzaam kan worden genoemd- misschien niet zozeer in oplage, dan wel in beschikbaarheid.

Wie het boek in de hand heeft, wordt geconfronteerd met een nogal vage voorkant. We zien een schip aan de rechterkant van het boek dat binnenkomt glijden op het water. In de verte zijn de contouren van een kerk zichtbaar lijkt het. Het blijkt dat het een foto van Venetië is, door Parfit zelf geschoten, enkele jaren voor publicatie. Op de eerste bladzijde treffen we een citaat aan van Nietzsche:

-At last the horizon appears free to us again, even granted that it is not bright; at last our ships may venture out again, venture out to any danger; all the daring of the lover of knowledge is permitted again; the sea, our sea, lies open again; perhaps there has never yet been such an ‘open sea.’-
Nietzsche, p. 448

Het blijkt geciteerd uit Die fröhliche Wissenschaft uit 1882, terwijl Parfit enkel in zijn bibliografie één (uittreksel) boek uit 1963 van Nietzsche noteert: The Portable Nietzsche, ed. and trans, by W. Kaufman. New York: Viking Press. Waarschijnlijk wordt het citaat daarin aangehaald op p. 448. Ik heb echter de Duitse tekst erop nageslagen, en dan valt op dat het citaat enkel halverwege is overgenomen, want het volledige citaat luidt:

In der That, wir Philosophen und “freien Geister” fühlen uns bei der Nachricht, dass der “alte Gott todt” ist, wie von einer neuen Morgenröthe angestrahlt; unser Herz strömt dabei über von Dankbarkeit, Erstaunen, Ahnung, Erwartung, endlich erscheint uns der Horizont wieder  frei, gesetzt selbst, dass er nicht hell ist, endlich dürfen unsre Schiffe wieder auslaufen, auf jede Gefahr hin auslaufen, jedes Wagniss des Erkennenden ist wieder erlaubt, das Meer, unser Meer liegt wieder offen da, vielleicht gab es noch niemals ein so “offnes Meer”.
Nietzsche, p. 145

Opmerkelijk dat Parfit een van de beroemde verwijzingen naar “God is dood” zoals te lezen in het boek Die fröhliche Wissenschaft hier achterwege laat. Te geladen wellicht?  Door enkele tweede gedeelte van de zin te citeren, krijgt het echter een geheel op zichzelf staande lading waaruit een nieuwe verwondering spreekt. Nietzsche zag in het ‘offnes Meer’ een ‘zee’ van nieuwe mogelijkheden die waren ontstaan nu volgens hem de christelijke slavenmoraal definitief was ontmaskerd. Parfit ziet in de ‘open see’ ruimte voor een ethiek van de rede, een ‘Non-Religious Ethics’. Gelet op het feit dat het verdwijnen van het geloof in een grote God slechts mondjesmaat verdwijnt, staan we echter nog maar aan het begin van een dergelijke ethiek.

Hoe het ook zij, Parfits boek is een ode aan de rede en bovenal een ode aan het gedachte-experiment. Het is bekend dat het vooral op verschillende punten wordt bediscussieerd, en niet wordt gelezen (of zoals je vaker hoort: ‘I’ve never read the book cover to cover, but I’ve read the ‘famous bits.”). Want al wordt het werk op de stofomslag van de eerste editie aangeprezen als een boek dat geen grondige filosofische kennis vooraf vereist, het is een buitengewoon ingewikkeld en scherp geschreven boek dat enkel met buitengewone aandacht juist begrepen kan worden. De eerste herdruk in paperback (zie onderaan) kent deze aanprijzing dan ook niet meer. Doordat Parfits boek ongelofelijk rijk is aan ideeën, is het haast een blader boek. De vier delen waaruit het werk bestaat (154 paragrafen, 19 hoofdstukken en een sectie conclusies en appendices) hangen losjes met elkaar samen. Al lezend kom je echter telkens nieuwe gedachten tegen, waarover je je kunt verbazen, zonder dat je de samenhang direct hoeft te begrijpen. Hoewel het aantal ideeën per pagina groot is, zet ik zomaar enkele vragen en gedachten van Parfit op een rij:

–        Hoe ziet een wereld eruit waarin iedere leugen direct wordt opgemerkt?
–        Kan er in die wereld nog een reden zijn om te liegen?
–        Kan het verstandig/rationeel zijn irrationeel te handelen?
–        Is een brein een persoon (x), in die zin dat als je het gehele brein zou verplaatsen in een ander lichaam, we hooguit een verbaasde persoon (x) hebben in en ander lichaam?
–        1. Vrede 2. Een nucleaire oorlog die 99% van de bestaande wereldpopulatie vernietigt. 3. Een nucleaire oorlog die 100% vernietigt. Is het verschil tussen 1 en 2 nu groter of tussen 2 en 3?
–        Stel dat er een exacte replica van mij gemaakt wordt, maar dan zo dat als de replica af is, ik sterf. Ben ik de replica?
–        Stel dat er een exacte replica van mij gemaakt wordt, maar dan zo dat als de replica af is, ik blijf leven. Ben ik de replica en is de replica mij?
–        Dus wanneer ik door middel van teletransportatie cel per cel wordt overgezet van A naar B (waarbij ik bij punt A onder narcose wordt gedeconstrueerd en bij punt B cel voor cel wordt geconstrueerd, waarbij ik op punt B. de staat aanneem die ik had op het moment dat ik bij punt A. onder narcose ging), ben ik dan tijdelijk geen persoon (al is alle informatie opgeslagen in een computer)? En is A dezelfde persoon als B?
–        Stel dat een breinchirurg mij pijn doet, maar tijdens de operatie alle herinneringen van Napoleon in mijn brein stopt en al mijn eigen herinneringen wegmaakt. Al die tijd heb ik echter wel pijn. Is de continuïteit van mijn lichamelijke pijn voldoende reden om te zeggen dat ik nog steeds dezelfde ben?
–        En stel dat al mijn herinneringen weggemaakt worden, terwijl ik de pijn ervaar, maar dat er geen nieuwe herinneringen voor worden teruggeplaatst. Op enig moment word ik voor korte tijd bewusteloos gemaakt. Word ik dan wakker als een nieuw potentieel persoon in een bekend lichaam op grond waarvan de pijn die ik op dat moment ervaar het begin is van een eerste ervaring?
–        Het wegnemen van een korreltje zand op een berg zand, zal de berg zand niet doen verdwijnen. Het wegnemen van een herinnering in een persoon, zal de persoon niet doen verdwijnen. Maar als men doorgaat met het wegnemen van een korreltje zand op die berg, dan komt er een moment dat men een korreltje weg neemt en zegt: nu is het toch geen berg zand meer. Geldt dat ook met betrekking tot herinneringen?

Hardcover en copyright-pagina

Ik zou nog wel een poos door kunnen gaan, maar om te laten zien welke ideeën het boek bevat, is dit voorlopig voldoende. De beste raad is gewoon om het boek ter hand te nemen en neer te leggen op een plek waar men toch vaak komt. Bed, bad of toilet: Met het lezen van Parfit gaat de tijd sneller. Naar het schijnt gaat het met de gezondheid van Parfit niet zo goed, en heeft hij zelfs enkele problemen met zijn geheugen. We kunnen nog zo mooi filosoferen -de ironie van het leven ligt toch altijd een stap op ons voor.

Lees ook:

Indrukken bij de eerste druk III: H.L.A. Harts The Concept of Law uit 1961 in de hand
Indrukken bij de eerste druk: Søren Kierkegaards Frygt og Bæven uit 1843 in de hand
– Indrukken bij de eerste druk II: John Henry Newmans Grammar of Assent uit 1870 in de hand

Indrukken bij de eerste druk III: H.L.A. Harts The Concept of Law uit 1961 in de hand (met een kleine rechtsfilosofische bijdrage)

Voorblad van The Concept of Law uit 1961

The Concept of Law wordt door velen gezien als de belangrijkste rechtsfilosofische bijdrage in de 20e eeuw. Op de lijst van belangrijkste filosofische boeken van Lackey, neemt het boek van Herbert Hart de 20e plaats in en is het het enige rechtsfilosofische boek in de gehele lijst (als we Rawls natuurlijk als politiek denker zien).

In een ruime bijdrage ter gelegenheid van de 50e verjaardag van het boek in 2011, merkt een auteur op dat:

Personally, I consider as the core contributions of Hart: (1) The concept of law as a (complex) model of rules —i.e. the union of primary and secondary rules— thesis; (2) The separation of law and morals thesis; and (3) The moderate indeterminacy of law —following the open texture of language— thesis.

Dat lijkt een adequate samenvatting. Want het is verder niet eenvoudig uit te leggen hoe Hart zich verhoudt tot het recht, aangezien hij zich te midden van een complexe traditie begeeft en ook in zijn tijd midden in talrijke discussies stond (met o.a. Gustav Radbruch en Lon Fuller). Aan de hand van rechtsfilosofische dilemma’s die samenhangen met de Tweede Wereldoorlog is er wel een aardige karakteristiek te geven van Hart, en enkele problemen van de rechtsfilosofie in het bijzonder. Hieronder volgt een zeer summiere en sterk onvolledige aanraking van enkele thema’s.

Neem het volgende. De nazi’s voerden in 1945 een wet in waarmee het gerechtigd werd om een Duitse deserteur zonder proces dood te schieten. De wet was opgesteld volgens alle geldende procedures, dus burgers die deze wet gehoorzaamden konden niet door de overheid bij machte worden vervolgd. Het duurde echter niet lang voordat de nazi’s waren verslagen en de wet werd opgeheven. Verschillende burgers hadden echter wel deserteurs doodgeschoten, en werden door de nabestaanden voor het gerecht gedaagd. Wat moest een rechter nu met deze gehoorzame burgers aanvangen?

Hoe hangen recht en moraal samen?

Er openbaren zich ten aanzien van deze kwestie twee duidelijke posities: die van de aanhangers van het natuurrecht en die van de aanhangers van het rechtspositivisme. Hart behoort tot de laatste stroming. Het rechtspositivisme stelt grofweg dat een rechter altijd naar de wet moet kijken, en zijn eigen (morele) opvattingen buiten de geschreven wet moet houden. Het recht is niets anders dan een geheel van regels dat door een bevoegde instantie is uitgevaardigd volgens geldende procedures, waarbij daaruit voortvloeiende wetgeving los moet worden beschouwd van morele discussies over hoe het recht behoort te zijn en wanneer het gehoorzaamd dient te worden. Stel bijvoorbeeld dat een Commissie Gelijke Behandeling zich gesteld ziet voor een ridicule en slecht gemotiveerde vorm van discriminatie, dan zal ze vanuit een zuiver rechtspositivistische insteek hoe dan ook deze discriminatie toestaan, wanneer de Nederlandse wet deze vorm van discriminatie toestaat.

Het natuurrecht daarentegen stelt grofweg dat dat er wel degelijk een transcendente (procedure-overstijgende) norm geldt ten opzichte van door overheid vastgestelde wetten. Die kan bijvoorbeeld gevonden worden in het Hogere (God, kosmos) of wat in onze tijd meer voor de hand ligt, in de Rede. Het natuurrecht biedt een rechtspreker daarmee ook een persoonlijke dimensie. Ter vergelijking in het geval van de discriminatie: een Commissie Gelijke Behandeling (of een rechter) kan dan bijvoorbeeld naast het zwart-wit toepassen van de wet, ook een behoorlijke mate van redelijkheid verlangen en een morele dimensie toevoegen. In hoeverre mag, zoals Karl Jaspers stelde, een organisatie een persoon bijvoorbeeld op basis van een algemeen geldend gegeven substantialiseren, waarmee zijn eigenheid wordt uitgeveegd op grond van een onpersoonlijke regel?

In het geval van de ‘gehoorzame burger’ die tot executie overging van een deserteur, besloot de Duitse rechter overigens te kiezen voor het natuurrecht: de wet heeft zijn grens gevonden daar waar ze in tegenspraak komt met algemeen aanvaarde beginselen die leven bij ieder mens.  

Hoezeer in beide korte uitgewerkte voorbeelden het ook voor de hand ligt, dat de redelijke, ethische en morele dimensie wel degelijk een rol zou moeten hebben in het recht, is dat toch niet zo vanzelfsprekend. Want, groot probleem is natuurlijk dat wanneer de wet wordt getranscendeerd, dit tot hoge mate van abstractie leidt, met een nadrukkelijk gevaar van subjectiviteit (dat leunt op axioma’s). Wat is namelijk zo iets als ‘bovenwettelijk’ recht? Welke (rechts)beginselen kan men als universeel beschouwen? Hoe kan ethiek en rede binnen het recht een ruimte hebben, zonder te bezwijken onder de subjectiviteit. Wat te denken bijvoorbeeld van een rechter die “spijt” van een moordenaar sterk mee laat wegen in de strafmaat? Is het goed om spijt te hebben en hoe kan dat iets afdoen aan straf, daar de daad zelf niet ongedaan gemaakt kan worden?

Hart, als verdediger van het rechtspositivisme, stelt nu dat er een plicht tot ongehoorzaamheid kan bestaan ten aanzien van het recht dat leidt tot onrechtvaardigheid, zonder dat daarbij het begrip recht komt te vervallen. Recht en moraal dienen weliswaar van elkaar te zijn onderscheiden, maar het is een achterhaalde opvatting dat omdat iets recht is, het dus ook moet worden nagevolgd: recht is namelijk meer dan louter gehoorzaamheid aan de soevereine overheid. Dit lijkt op typisch naoorlogse existentialistische verdieping, die ook persoonlijke verantwoordelijkheid een plaats geeft in het recht. De wat ongemakkelijke truc die Hart uithaalt ten aanzien van de ‘gehoorzame burgers’ die het wettelijke executiebevel opvolgden, waarbij hij het rechtspositivisme in stand houdt, is het instellen van een wet die met terugwerkende kracht hun daden alsnog strafbaar stelt. (Zie voor meer details: Cliteur, P. & Ellian, A. (2005). Capita Encyclopedie en Rechtsfilosofie. En: Hart, H.L.A., Positivism and the Separation of Law and Morals, in: Harvard Law Review, 71 (1958)).

Enfin, de materie is eigenlijk dusdanig complex, dat ik er hier verder mijn vingers niet aan moet branden, maar beter me ten slotte kan werpen op feitelijkheden ten aanzien van de eerste druk van The Concept of Law.

Over de eerste druk

The Concept of Law (263pp) verscheen voor het eerst in 1961 in de Clarendon Law Series, bij Oxford at the Clarendon Press. In 1965 kreeg het boek een reprint met daarin een erratumblad bijgevoegd. In 1994 is er postuum pas een tweede editie verschenen (met daarin een postscript ‘edited by P. A. Bulloch and J. Raz’), ook weer te vinden via de Oxford University Press in Groot-Brittannië.

De eerste druk van het boek heeft een kenmerkende rood/witte stofomslag, die voor verzamelaars nogal essentieel is. Sowieso is ongemarkeerde tekst, eventueel toegevoegde ingeschoven errata en een stofomslag in goede conditie haast een noodzakelijke voorwaarde voor verzamelaars bij boeken. En helemaal wanneer ze relatief jong zijn, maar desondanks een grote intellectuele waarde vertegenwoordigen. The Concept of Law in uitstekende conditie, wordt aangeboden vanaf bijna € 800. Op e-bay staat een mooi schijnbaar ongelezen exemplaar, waarbij de stofomslag waarschijnlijk geplastificeerd is voor $ 900 (klik hier voor een afbeelding), terwijl de internationaal bekende antiquair (met werkelijk een uitzonderlijke hoeveelheid unieke filosofische boeken) H.H.J. Lynge een exemplaar aanbiedt voor bijna € 1200. (17/2/13 beschikbaar).

Over het algemeen is het boek echter voor ongeveer € 200 in goede staat te verkrijgen, mits enkele lichte beschadigingen of kleine oneffenheden aan de stofomslag voor lief worden genomen. De stofomslag maakt sowieso een kwetsbare indruk, om de blauwe harde kaft. Wat dat betreft is mijn exemplaar, geen toonbeeld van absolute nieuwstaat, maar met een volledig gave inhoud en minimale gebruikerssporen een prima exemplaar die in de toekomst zijn waarde nog wel gaat houden. Daarbij is dit boek in het bezit geweest van een universiteitsbibliotheek, gelet op het hele kleine stickertje aan de binnenkant van de kaft, waarop te lezen valt: university book store. Singapore – K. Lumpur. En heeft het ondanks dat het de halve wereld is over gereisd, een goede rustplaats in goede conditie gevonden in Nederland.

Wat de totale oplage betreft, dat is wederom zoeken in een hooiberg naar een speld. Diverse verwijzingen naar bibliografische gegevens omtrent Hart, geven geen uitsluitsel. Het lijkt mij voor de hand te liggen dat er toch op zijn minst enkele duizenden exemplaren zijn gedrukt, ook al omdat Hart, als ‘professor of jurisprudence’ in Oxford, zich met dit boek nadrukkelijk richtte op studenten- en er misschien wat colleges aan heeft gewijd, waardoor dit boek wat extra geld zou kunnen opbrengen. Ik heb inmiddels een e-mail verstuurd aan de uitgever, in afwachting van een antwoord. De ervaring leert echter dat wat niet zo snel op het internet is te vinden, ook niet zo snel in de normale wereld opduikt….

Klik hierAfbeelding van mijn eerste editieGeen succes: wat was de oplage?
Subject: First ed. of Harts Concept of law

L.s,

Currently I am writing a small article on the first edition of HLA Harts concept of law. I have no idea how to find how many copies have been printed of this first edition, even though I have looked everywhere on the Internet. So I was hoping that the Oxford University press somehow has that information -how many copies have been printed in 1961. I’m not sure if I got the right email address, but feel free to pass this question further.

Sincerely yours and hoping for an answer,

Stephan
The Netherlands
_______________________
Dear Stephan,

Unfortunately our respective editor has confirmed that we do not hold the information you require on file.
I am sorry we could not help you on this occasion.
Kind regards,

Victoria Jarvis

UK Trade and Direct Sales Team
Oxford University Press

Indrukken bij de eerste druk II: John Henry Newmans Grammar of Assent uit 1870 in de hand

-Indrukken bij de eerste druk-
4 januari 2013

John Henry Newmans An Essay in aid of a Grammar of Assent uit 1870 in de hand

In deze korte, doch intensieve studie, onderzoek ik enkele achtergronden bij de eerste druk van John Henry Newmans An Essay in aid of a Grammar of Assent (Kort: The Grammar) uit 1870. Letterlijk zou je het kunnen vertalen als Een opstel met de bedoeling te komen tot een grammatica van de instemming, maar meer gangbaar is de vertaling Verhandeling om te komen tot een handboek over de zekerheid of Inleidende bijdrage tot een beginselleer over instemming (vreemd genoeg zijn beide vertalingen van dr. Zeno, 1960, 1943). Over de inhoud van het werk is zoveel geschreven en te vinden, dat ik volsta met enkele algemene opmerkingen hierover. Wie geïnteresseerd is in een toegankelijke en meer gedetailleerde uiteenzetting, verwijs ik graag naar mijn studie over Newman uit 2009.

1. Inhoud en ontvangst

Kort gezegd is The Grammar of Assent een buitengewoon originele en kentheoretische gelaagde uiteenzetting over het vraagstuk hoe we zekerheid kunnen bezitten, zonder dat we daarbij voldoende argumentatie of logische rechtvaardiging hebben. In het gewone leven is daar dagelijks sprake van, zonder dat we er bewust van zijn (waarbij we -achteloos- handelen met de idee dat het subjectieve aspect van zekerheid objectieve geldigheid heeft), maar in religieuze zin verdient deze zekerheid een epistemologische grondslag. In ongeveer 500 pagina’s komt Newman tot een afronding van een boek wat hem meer dan 25 jaar aan denkkracht heeft gekost en waarmee hij tot een filosofische rechtvaardiging komt voor de zekerheid van het geloof op basis van een a posteriori- argumentatie, in plaats te leunen op a priori bewijzen.

Dat klinkt natuurlijk op voorhand obscuur en verdacht, en het is niet voor niets dat bij verschijning het boek gelijk kon rekenen op veel kritiek. Dat begon al in mei 1870 toen rev. Thomas Harper in The Month (dat tot 2001 bestond) de aanval opende. Uiteindelijk werden er in 1870 al zoveel teksten tegen The Grammar geschreven, dat ze tezamen het aantal pagina’s van The Grammar ver overtroffen. In een editie van diezelfde The Month uit 1924 echter, schrijft Bacchus iets kenmerkends, wat iedere moderne lezer zou moeten weten:

Naar het uiterlijk is de Grammar of Assent een van de meest duistere boeken die ooit geschreven zijn. Filosofen van naam hebben – naar we weten- eerlijk bekend, dat zij er niets van maken konden, en zonder zo duidelijk te spreken verraden toch de recensenten van het boek hetzelfde gevoel van niet-begrijpen door de gretigheid, waarmee zij zich bij de bespreking op onbetekenende bijzaken werpen, of door het vage en nietszeggende van hun woorden…

Verreweg de grootste denker die zich gewijd heeft aan The Grammar, is Wittgenstein. Helaas is daar zeer weinig over bekend, maar zeker is in ieder geval dat hij het werk heeft bestudeerd. Hoewel Elisabeth Anscombe ergens noteert dat Wittgenstein enkel de Apologia pro vita sua gelezen zou hebben (waar hij overigens zeer veel achting voor had), en niet The Grammar, staaft ze dat nergens en wordt dat tegengesproken door aantekeningen van de Amerikaanse filosoof O.K. Bouwsma uit 1949 en opmerkingen van zowel Norman Malcolm als Yorick Smythies (zie: Kienzler, W. (2006). Wittgenstein and John Henry Newman on Certainty in: Michael Kober red. (2006). Deeping Our Understanding of Wittgenstein. Grazer Philosophische Studien. 71.  P. 118-122)). Het staat vast dat Wittgenstein bekend is geweest met verschillende werken van Newman, maar hij noemt hem nergens expliciet. In de eerste opmerking in het boek dat tot stand kwam als Über Gewißheit (over zekerheid) noemt hij ene ‘H. Newman’, maar onduidelijk blijft of dit verwijst naar J.H. Newman. Wittgenstein zelf geeft geen uitsluitsel naar wie hij hier verwijst, doch A. Bottone (2003) meent in Newman and Wittgenstein after foundationalism dat deze notitie een verwijzing moet zijn naar The Grammar…     

2. Over de eerste druk

Lang, lang heb ik gezocht naar een originele eerste editie van deze uitgave en gestudeerd op haar achtergrond. De gigantische rijkdom van het internet, is daarbij eerder hinderlijk dan behulpzaam. De toch ongebruikelijke titel, waarbij er in ieder geval zekerheid bestaat dat deze woordencombinatie alleen maar kan verwijzen naar het filosofische werk van Newman, geeft ruim 150.000 verwijzingen. De meer voor de hand liggende combinatie ‘Grammar of Assent’ geeft er >356.000 Dat zegt in ieder geval iets over de waarde en de invloed van het werk. Maar een originele eerste druk en de benodigde achtergrondinformatie, is daarmee nog niet zomaar gevonden. Want allereerst, wat betekent hier ‘origineel’?

De eerste editie verscheen in februari 1870, bij de Londense uitgever Burns, Oates & co. (later onderdeel van Continuum, dat in 2011 weer is overgenomen door Bloomsbury Publishing). Deze uitgeverij was in 1835 opgericht als boekhandel door de Schot James Burns. Toen Burns in 1847 (een andere bron geeft 1845, maar dat is het bekeringsjaar van Newman zelf) onder invloed van de Oxford-beweging zich bekeerde tot het rooms-katholicisme, bracht dat zijn zaak aanvankelijk in moeilijkheden omdat zijn vaste klantenkring daar mee in de maag zat. Dankzij Newman, die besloot om zijn publicaties onder te brengen bij Burns, kwam de zaak erbovenop en floreerde zelf spoedig daarna dankzij exclusieve, invloedrijke katholieke uitgaven.

Zie beneden voor links voor volledige afbeeldingDe moeilijkheid bij de eerste druk van The Grammar is dat in het jaar van verschijnen (1870) drie edities (gelijktijdig?) uitkwamen. Vincent F. Blehl heeft in zijn John Henry Newman: a bibliographical catalogue of his writings (1978) een codering voor de volgorde van uitgaven gemaakt. A24A verwijst naar de eerste druk, verschenen in Londen, bij Burns. A24B, dus ook uit 1870, heeft als uitgever The Catholic Publication Society (New York, 9 Warren Street) en A24C (vreemd genoeg zonder jaar, maar zeker uit 1870) heeft als uitgever de Christian Press Association Publishing Company (New York, 54 Barclay Street). Blehls informatie is zeer beknopt, en hij vermeldt bijvoorbeeld niets over de oplage. Hij maakt nog wel melding van één exemplaar A24A dat in het Oratorium van Birmingham ligt en aantekeningen bevat van Newman zelf.

Bij A24D zijn we daadwerkelijk bij de ‘second edition’ aanbeland, maar ook deze verscheen in 1870, evenals de ‘third edition’ (A24E). Beide overigens enkel bij Burns, Oates en co.. Vrijwel alle digitale edities uit 1870 die ik heb gevonden zijn van de Amerikaanse uitgever, of betreffen de tweede of derde uitgave in dat jaar. Tijdens schrijven is er een derde editie (1870) te koop bij Island Books (klik hier voor een afbeelding van de uitgave).

De vierde uitgave in 1874 (A24F) en de vijfde in 1881 (A24G en H) verschenen ook nog bij Burns, Oates en co., terwijl eveneens een vijfde uitgave (A24I) in 1885 voor het eerst bij het befaamde Longmans, Green & co. verscheen. Na de dood van Newman in 1890 werden hier veel van zijn werken opnieuw uitgebracht. Deze uitgever met grote historie lijkt overigens ook weer op te zijn gegaan in een groot anoniem imperium (Pearson).

De zesde verscheen in 1887 (A24J). Tenslotte verscheen nog de zevende editie (1888, A24K) en de achtste editie (1889, A24L) bij leven, waarna de verdere uitgaven het opschrift ‘new edition’ of ‘new impression’ kregen. Newman heeft zijn gehele leven bij het verschijnen van een boek altijd gewerkt aan verbeteringen, waardoor een uitgave nooit definitief af was. De waarschijnlijk grootste nog levende Newman-kenner, prof. dr. Ian Ker van de universiteit van Oxford, heeft naar wens van Newman zelf, de achtste editie als uitgangspunt gebruikt voor een studie in de verschillen tussen deze editie en de eerste van 1870 (isbn: 9780198127512). Al deze edities verschillen overigens zeer weinig van elkaar en bevatten naast toegevoegde appendices vooral tekstuele verbeteringen.

De grote Nederlandse Newman-kenner dr. Zeno o.f.m. cap. (1903-1993) heeft niet alleen een behoorlijk proefschrift geschreven over The Grammar (1942, Newmans leer over het menselijk denken, Nijmegen: Dekker vd Veght), maar onder de titel Zekerheid het boek in 1963 ook vertaalt in het Nederlands (Hilversum: Paul Brand). In John Henry Newman – Zijn geestelijk leven (1960, p. 264, Hasselt: Heideland) merkt hij op dat Newman niet meer dan 500 exemplaren liet drukken, die tot zijn eigen verbazing binnen 12 uur waren uitverkocht. Ik ga er van uit dat hier enkel over de A24A editie wordt gesproken, maar zeker is dat niet. Dat is zelfs voor die tijd een redelijk bescheiden oplage. In herinnering: Kierkegaard liet een halve eeuw eerder bijna altijd 525 exemplaren drukken, die overigens nooit uitverkocht raakten. Daarnaast publiceerde Kierkegaard in een kleine taal en had hij traditioneel weinig lezers. Wat niet van Newman gezegd kon worden.

Het verklaart naast Newmans perfectionisme (of wellicht onzekerheid) in ieder geval de grote hoeveelheid opeenvolgende uitgaven: er waren klaarblijkelijk lezers genoeg voor dit buitengewoon ingewikkelde werk.

3. De eerste pagina nader toegelicht

Omdat het copyright van dit werk reeds lang geleden is verlopen, is het integraal in PDF te vinden via diverse kanalen, waaronder Google books of als tekst via het fenomenale Newman archief. Er is echter geen enkele reden om een dergelijk boek online te bestuderen. Dit werk moet men in handen hebben.

Laten we de voorbladen van de volgende uitgaven eens nader bekijken:

Voorblad The Grammar of Assent New York-uitgaven 1870 (A24B en A24C)

Voorblad The Grammar of Assent Londen-uitgaven 1870 (A24D en A24E) 2e en 3e editie.

We lezen de titel van het boek in hoofdletters in drie regels (waarbij opvalt dat de tweede en derde editie een ander lettertype hanteren) en dan volgt de naam de auteur van het werk: John Henry Newman. “D.D.” achter zijn naam verwijst naar de titulatuur Doctor of Divinity of Divinitatis Doctor in het Latijn. Dit zogenaamde ‘hoogste’ doctoraat wordt in Groot-Brittannië vaak toegekend aan mensen met buitengewone religieuze status en kennis.

“Of the oratory”, moet hier verwijzen naar het oratorium van Birmingham (voluit: The Oratory оf St. Philip Neri іn Edgbaston, Birmingham), dat hij in 1848 zelf had gesticht en waar hij eigenlijk op last van Rome moest blijven. In die tijd werd Newman vooral als een hinderlijke bedreiging gezien, want ze waren daar zeker nog niet zijn bittere woorden tegen de Roomse kerk uit zijn protestantse dagen vergeten. De rokerige en vuile fabrieksstad, leek daarmee een ideale omgeving om de ‘Plato van Oxford’ (hier vergelijkbaar met de horzel van Athene) in toom te houden. Newman heeft er echter tot zijn dood, en feitelijk de helft van zijn leven, met plezier gewoond en gewerkt. Ook The Grammar is hier tot stand gekomen. Toen Newman op 78-jarige leeftijd – na 30 jaren te zijn miskend- tegen iedere verwachting in door paus Leo XIII tot kardinaal werd benoemd en daarvoor diverse malen naar Rome moest reizen, was hij altijd weer blij als hij zich terug kon trekken in zijn kamer in het oratorium in Birmingham.

De spreuk die dan volgt, Non in dialectica complacuit Deo salvum facere populum suum komt van St. Aurelius Ambrosius, opgetekend rond het jaar 378 n.Chr. in zijn De Fide (I:5, 42). Letterlijk betekent het ‘Het heeft God niet behaagd Zijn volk door logische redeneringen te redden’. En precies dat is het centrale punt van Newman in zijn boek: het gaat over ons zekere oordeel in concrete situaties.

Tenslotte

Zoals ik al zei, heb ik lang gezocht naar een originele eerste editie. Via een Engelse antiquair, ben ik na de nodige correspondentie tot de conclusie gekomen, dat hij een eerste druk A24A in het bezit moest hebben. Zelf maakte hij namelijk melding dat het hier zou gaan over een tweede uitgave, maar de bibliografische gegevens correspondeerden daar niet mee. Na enige onderhandeling, wordt het boek op dit moment over zee gestuurd, en hoop ik spoedig in het bezit te zijn van die ene eerste druk uit Londen van Burns, dat dus geschiedenis ademt. Of zou er toch nog een vergissing mogelijk zijn? De eerste druk is op dit moment in ieder geval nog niet letterlijk in de hand!
Ik ben er op dit moment van overtuigd dat via alle gangbare kanalen die ik ken het boek niet wordt aangeboden noch heb ik een digitale editie kunnen vinden. Wordt ongetwijfeld vervolgd.

Naschrift 9 januari 2013

Een goed verzekerd pakket uit Engeland… Uit de collectie van de nonnen van het klooster Syon Abbey in Devon (embleem Monasterii S Birgittae de Sion Chudleigh) heb ik dan toch een originele A24A editie in handen. Het blijft een merkwaardig fenomeen, een kostbaar boek te hebben, dat enkel en alleen te herkennen is aan een uniek voorblad. In alle digitale edities is nergens een voorblad te vinden wat “London: Burns, Oates,& Co.” heeft, zonder dat daar ‘second’ of ‘third’ edition bij staat vermeld. Ik heb de inhoud bekeken, en die is identiek met de edities die in New York zijn verschenen; maar dat zijn dan ook 1870 exemplaren die als “eerste druk b” en “eerste druk c” kunnen gelden. Oftewel, niet verschenen bij Burns in Londen, maar zonder aanpassingen ten opzichte van die druk.

De verdere geschiedenis van dit exemplaar zal niet (eenvoudig) te achterhalen zijn. Het lijkt mij in ieder geval niet onwaarschijnlijk dat het boek vlak na verschijning al door de nonnen toegevoegd is aan hun bibliotheek,waar het vervolgens is mee verhuisd bij ieder nieuw onderkomen. Voorlopig is één ding zeker: met een beetje geluk is dit boek komende vijftig jaar ex-libris ondergetekende. Om vervolgens weer een geheel nieuwe, onvermoede  toekomst, tegemoet te zien.

Klik hier voor een eerste editie uit Londen

Klik hier voor een eerste editie uit Londen (voorblad)

Newman grammar London 1870 first edition front

Newman grammar of assent London 1870 first edition front

Newmans Werkkamer in The Birmingham Oratory; hier werd ook The Grammar geschreven.

Werkkamer van John Henry Newman in The Birmingham Oratory

Onaangeroerde werkkamer van John Henry Newman in The Birmingham Oratory

-Kierkegaard- Verkruimeld op herhaling

In 2013 is het 200 jaar geleden dat de Deense filosoof geboren werd in Kopenhagen, en sinds zijn dood in 1855 heeft hij nog niets aan intellectuele kracht verloren. Met Kierkegaard in discussie neemt Onno Zijlstra een voorschot op verschillende publicaties die op stapel staan. Een verrassende amuse?

Wie als hedendaagse lezer Kierkegaard in het Nederlands wil leren kennen, is redelijk verwend. Na de eerste vertaling uit het Deens in 1880 is er een enorme hoeveelheid publicaties beschikbaar gekomen die vele verschillende facetten van Kierkegaards denken, leven en invloed belichten. Sinds december 2006 verschijnen bij Uitgeverij DAMON zelfs Kierkegaards geschriften in een nieuwe, uitstekende vertaling. Een van de leden van de redactieraad, betrokken bij publicatie van de Nederlandstalige werken, is docent filosofie Onno Zijlstra. Met Kierkegaard in discussie voegt hij een persoonlijk project toe aan de ruime bestaande bibliotheek. Het is ‘zijn boek over Kierkegaard’, met als voornaamste doel de Deen in gesprek te brengen met hedendaagse denkers over onder andere kunst, wetenschap en cultuur.

Het persoonlijke
Zijlstra’s persoonlijke project, dat iets weg heeft van een informele scriptie, voert de lezer langs enkele hoofdwerken van Kierkegaard. Verreweg de meeste aandacht gaat uit naar Vrees en beven en Of/Of, beiden uit 1843. Kierkegaards meest filosofische werk, het helaas nog steeds onvolledig in het Nederlands vertaalde Afsluitend onwetenschappelijke naschrift (1846), komt er wat bekaaid vanaf, evenals het meer religieuze werk De ziekte tot de dood (1849). Andere werken worden enkel sporadisch of ter ondersteuning genoemd. Het is zeer de vraag of zo’n complexe filosoof als Kierkegaard, als je dan toch een ambitieus persoonlijk project mag uitgeven, met 140 pagina’s kan worden afgedaan. Zijlstra doet zichzelf en Kierkegaard in ieder geval te kort door vier van zulke wijsgerige pareltjes zo compact te bespreken. Niet alleen is dat al eerder gedaan, Zijlstra lijkt bovendien niet echt veel nieuws toe te voegen.

Kruimeltjes filosofie
Zijlstra blinkt uit in het opvoeren van kruimels. Al die kruimels leiden echter nog niet tot een snee brood. Met soms een verwijzing naar een actualiteit of een film, dan weer een citaat, dan weer een naam van een denker of een schrijver, lijkt het meer op een uitgeklopte broodrooster. Dat is niet alleen ongemakkelijk voor de lezer, maar het ontbloot ook oppervlakkigheid. Op een enkele pagina passeren soms zomaar drie of meer grotere namen (Sontag, Pattison, Grunberg of Lash, Doorman, C.B. Macpherson, Marx, Verbrugge), wat een onbehaaglijk gevoel geeft. Het lijkt alsof Zijlstra wil laten zien hoe belezen hij is, in plaats van dat hij de lezer meevoert naar de werkelijke diepten van iemands inzichten. Een geweldig denker als Blaise Pascal bijvoorbeeld, behoort men niet in enkele losse zinnen (‘sinds Pascal kan oneindigheid benauwen’) als een bange man weg te zetten. Dan is het veel verstandiger om hem geheel achterwege te laten.

Stijloefening
Waar Kierkegaard een uitzonderlijk stilist was, een taalkunstenaar en een virtuoos, kan dat van Zijlstra niet gezegd worden. Sterker nog, zijn manier van schrijven is op zijn zachtst gezegd ergerniswekkend. Zijlstra heeft de neiging Kierkegaard op alle mogelijke manieren aan te spreken in zijn betoog. Willekeurig gebruikt hij daarom Søren, SAK, Kierkegaard, Søren Aabye en Søren Kierkegaard door elkaar, waar gewoon Kierkegaard had volstaan. En zelfs het pseudoniem Anti-Climacus wordt hier en daar met ‘Anti’ afgedaan, alsof het een koosnaam is. Daarnaast weet Zijlstra een hoop onzalige zinnen uit zijn pen te krijgen. Wat te denken van: ‘Expressie is de Velpon die innerlijk en uiterlijk als twee kanten van een medaille aan elkaar hecht,’ of erger: ‘Taal is helemaal Kierkegaards ding.’ En dat nog los van de vele, vele storende barbarismen, waar Zijlstra liefhebber van is (‘In the inner circles van cultureel Kopenhagen is de filosoof G.W.F. Hegel hot’). Het blijft een raadsel waartoe deze taalverarming dient. Om jonge lezers aan te spreken? Get real! Om met de woorden van Zijlstra zelf te spreken…

Voor de enkeling
Want voor wie, buiten hemzelf, schrijft Zijlstra dit boek eigenlijk? In ieder geval niet voor degenen die bekend zijn met Kierkegaard en zijn hoofdwerken, daarvoor is de analyse iets te simpel en de uitwerking van bijvoorbeeld Vrees en beven en Of/Of te bekend. Echter ook niet voor de beginners, want daarvoor vereisen alle kruimels veel te veel voorkennis om te begrijpen waarom ze worden opgevoerd en waarom ze relevant zijn. Enige kennis van filosofische stromingen, hoofdlijnen en taalgebruik lijkt onontbeerlijk. Zonder twijfel is Zijlstra een echte Kierkegaardliefhebber en weet hij hier en daar de lezer te bereiken met een leuke anekdote of scherpe vondst, maar het is allemaal te weinig origineel en vooral te vluchtig.

Misschien is het opgevallen dat nog niets concreet is gezegd over de inhoud van het boek. Dat komt waarschijnlijk omdat de inhoud uit zoveel verschillende aanrakingen bestaat, dat een rode draad nauwelijks te ontwarren valt. Individualiteit? Stilte? Moderniteit? Kunst? Literatuur? Het komt allemaal voorbij. Maar dat is de Kierkegaard van Zijlstra. Is het misschien ook uw Kierkegaard? ‘Alles wat indruk op ons maakt, bevindt zich in onszelf.’ U zou de sprong kunnen wagen…

Deze recensie verscheen voor 8weekly magazine

Een kleine wandeling door Vrees en beven

-Søren Kierkegaard/ Johannes de silentio-
Vrees en Beven

-Voor altijd actueel-

Het in 1843 door Johannes de silentio geschreven dichterlijke werk Vrees en beven heeft precies zoals Kierkegaard verwachtte[1] talloze studies, interpretaties en commentaren opgeleverd. Dat Paul Cliteur -ten onrechte!- het boek dat handelt over geloven tot gevaarlijkste in de geschiedenis van de wijsbegeerte verklaarde, heeft binnen het Nederlandse taalgebied op zijn minst bijgedragen aan de hernieuwde belangstelling ervan. De spannende religieuze zoektocht die Kierkegaard erin onderneemt verdient die aandacht ook ten volle.

Je loopt alleen door het park met je kinderwagen. Met veel trots kijk je in de grote glimmende ogen van het kindje en je bedenkt hoe lang je niet hebt gedacht dat het er nooit meer van zou komen. Maar daar is ze: een kerngezond en prachtig kind! Terwijl je al wandelend verder mijmert over de gelukzaligheid van het nieuwe leven dat je voortduwt, klinkt er plotseling een heldere stem. Uit het niets. Je kijkt verschrikt om je heen en gelooft dat je je vergiste. Maar daar klinkt weer die stem, en ze richt zich duidelijk tot jou:

‘Ik ben het, de God die je dient. Ga met je enige dochter, die je innig liefhebt, morgen naar de grote boom aan het einde van het park en draag haar daar als brandoffer op.’

Wat moet je doen? Je bent er absoluut zeker van dat God tot je heeft gesproken. Zo zeker als van je eigen bestaan. Hoe kun je nu een oproep van God weigeren? Je zult alle ethisch geldende normen en waarden opzij moeten zetten om er gehoor aan te kunnen geven. Zou je het met iemand nog kunnen overleggen of bespreken? Dat heeft geen zin. Niemand zal je begrijpen. Nooit. Aan geen enkel mens op geen enkel moment in de gehele geschiedenis is dat wat je wil gaan doen uit te leggen, juist omdat je de ethiek moet loslaten. En wie het ethische verlaat is per definitie krankzinnig, omdat de wereld alleen maar kan oordelen op grond van de ethiek.

En toch, het is een keer eerder gebeurd. Je herinnert je Abraham, die werd opgedragen zijn eerste zoon Isaak te offeren[2]. Abraham verliet zijn innerlijk roepende normen, omdat hij wilde gehoorzamen aan God en sprak er met niemand over. Hij deed wat God hem verzocht en hief het mes naar de keel van zijn zoon.

Het moment is aangebroken. De grote boom aan het einde van het park is in zicht.

Ethisch onverantwoord

Beproeving. ‘Je vergeet dat Abraham maar op een ezel reed die langzaam voortgaat op de weg, dat zijn reis drie dagen duurde en dat hij ook nog enige tijd nodig had om het brandhout te kloven, Isaak vast te binden en zijn mes te slijpen.’

Vrees en beven handelt in zijn geheel over het bovenstaande, met Gods beproeving van  Abraham als uitgangspunt. De vragen die Kierkegaard opwerpt zijn even talrijk als ingewikkeld. Niet alleen verdraagt ons moderne denken maar moeizaam de voorstelling van een werkelijke oproep van God, bovendien is Gods appel dusdanig weerzinwekkend en in strijd met de moraal, dat velen het als onmogelijk en onvoorstelbaar zullen beschouwen. Het werk is dan ook niet bepaald ethisch verantwoord te noemen. Dit lijkt de voornaamste reden om het als gevaarlijk te kwalificeren: is dat wat ethisch onverantwoord is namelijk niet per definitie gevaarlijk?

Bij herhaalde lezing is het echter moeilijk uit te maken of het de silentio gaat om het legitimeren van religieus fanatisme of dat hij zonder meer een vrijbrief afgeeft voor religieus geweld. Een vrijbrief is wat dat betreft eenvoudiger te verkrijgen.

‘Hij gelooft dat God die zaak niet van hem zou eisen, terwijl hij toch bereid was om hem te offeren als dat verlangd zou worden. Hij geloofde krachtens het absurde, want van menselijke berekening kon geen sprake zijn. En het absurde was immers juist dat God, die dit van hem eiste, die eis het volgende ogenblik zou herroepen.’

De eerste paradox toont zich hier: er gebeurt niets kwaads, omdat Abraham werkelijke geloofszekerheid bezat! Het gaat hier om een zekerheid als waarneming van een waarheid met de waarneming dat het een waarheid is en blijft. Met andere woorden: het gaat om een waarheid die niet kan veranderen in onwaarheid. Abraham is hier overtuigd, dat, ondanks alles wat hem overkomen kan, die zaak zal blijven zoals ze is: God zal het goede doen. Zoals de Engelse denker John Henry Newman zei: ‘tienduizend moeilijkheden, maken nog niet één twijfel’. En de paradox is dat het voor Abraham vooraf duidelijk is, maar voor ons slechts achteraf. Daarom kan Abraham ook slechts zwijgen.

Is hij dus wel ethisch onverantwoord bezig?

‘Een paradoxale en nederige moed is er vereist om vervolgens heel de tijdelijkheid krachtens het absurde te grijpen, en dat is de moed van het geloof. Door het geloof deed Abraham geen afstand van Isaak, maar door het geloof verkreeg hij Isaak.’

Onrust

Zou ik zo’n beweging kunnen maken? Waar haal ik mijn zekerheid vandaan? Of is geloven nu juist een totaal gebrek aan zekerheid, maar het hartstochtelijke vertrouwen dat het desondanks toch goed komt?

‘Er is een jongen die nog geen vier schilling heeft, maar op een verkoop belandt en daar toch 40.000 daalders durft te bieden voor een landgoed en die, wanneer de voorwaarden worden voorgelezen, dat hij onmiddellijk gearresteerd zal worden als hij niet kan betalen, vervolgens 70.000 daalders biedt.

Dat is toch krankzinnig! Zeker. Maar het geheim schuilt hierin, dat er- wat anderen niet zien- achter hem een onzichtbaar wezen staat, dat hem steeds aanspoort: ‘Bied door, bied door!’

Dit is nu een voorbeeld van geloven.

Vervolgens is er slechts dit ene verschil, dat alles hier alleen berust op het geloof dat dat wezen nog met het geld over de brug zal komen ook. Komt het daarentegen echt op geloven aan, dan zal dat betekenen dat men net zo durft bieden, en dat zonder er rekening mee te houden dat het gevolg moet zijn, dat men wordt gearresteerd.[3]

De silentio ontbeert in ieder geval zowel dat vertrouwen als de durf. Het gaat hem er om de ontstellende paradox van het geloof te ontdekken. Hij tracht voortduren dat wat niet in woorden gevat kan worden in woorden te vatten. Het gaat hem er bovendien om de hegeliaanse en kantiaanse beperkingen van het religieuze op te heffen. Zozeer zij de religie binnen de grenzen van de rede hebben getrokken, zozeer trekt Kierkegaard haar daar weer uit. Want hoe is Abraham binnen de grenzen van de rede te begrijpen?

Zijn we stoutmoedig genoeg dat we het handelen van Abraham toch proberen te (be)grijpen, dan wordt het zwart voor de ogen. Het is de onbewogen beweger van het handelen. We kunnen hooguit trachten zelf de beweging te maken voorbij het ethische systeem en voorbij wat Kierkegaard noemt de ‘oneindige resignatie[4]’, voorbij ‘het laatste stadium dat aan het geloof voorafgaat, en wel zo dat iedereen die deze beweging niet heeft gemaakt het geloof niet bezit. Want pas in de oneindige resignatie krijg ik een helder zicht op mijzelf in mijn eeuwige geldigheid, en pas dan kan er sprake van zijn krachtens het geloof het bestaan te grijpen.

Dit is echter precies de paradox waarin de poging tot begrijpen tot stilstand komt. Beschouw ik Abrahams handelen namelijk redelijk, kan ik hem niet begrijpen, maar maak ik de beweging krachtens het absurde -het redelijk onmogelijke wat toch mogelijk wordt-, dan begrijp ik Abraham. Maak ik de beweging krachtens het absurde, dan gaat het me niet om het geloof in dat wat  onwaarschijnlijk is of ik niet meer verwacht, maar, zoals Anti-Climacus zal zeggen[5], dan overwin ik (van) de wanhoop.

Abraham overwint en transcendeert ‘volkomen het ethische’ en ‘wendde zich naar een heil aan gene zijde van het ethische, waardoor het werd opgeheven’[6]. Abraham toont het verschil tussen een held en een heilige. Hij is niet groot door de deugd zoals tragische helden als Regulus[7], Agamemnon of Jefta die begrepen kunnen worden binnen het geldende ethische, maar groot door een subjectieve deugd, die niemand begrijpen kan, mits we zelf die mens zijn die de subjectieve beweging weet te maken.

Daarvoor is bijzonder veel moed nodig, omdat het een volledig eenzame, zuiver hartstochtelijke beweging is, gebaseerd op vertrouwen, of eerder een intrinsiek wonder. Daarmee gaat Vrees en beven over totale onrust binnen de verhouding van de enkeling tot het algemene. Of, zoals Wittgenstein het verwoordde toen hij in het schemerlicht van de beweging kwam: ‘Zoals gezegd besefte ik de voorbije nacht mijn volkomen nietigheid. Het heeft God behaagd mij die nietigheid te tonen. Ik heb daarbij steeds aan Kierkegaard moeten denken en geloofde dat mijn toestand angst en beven was…’ [8]

Filosofische oefening

De hoogste hartstocht in een mens is het geloof, en geen enkele generatie begint hier op een ander punt dan de voorgaande. Elke generatie begint van voren af aan. Volgende generaties komen niet verder dan de voorgaande, voor zover die althans haar opgave trouw bleef en deze niet in de steek liet.

De klassieke waarde ligt niet alleen in de uiterst scherpzinnige uiteenzetting van de existentiële gruwel die wordt opgetrokken, maar ook in de permanente drang tot reflectie die het werk veroorzaakt. Door het pagina’s lange dialectische geweld van de silentio lijken de problemen die hij wil bespreken zich tergend langzaam te ontvouwen, maar ondertussen kruipt hij zo wel diep in je ziel en ontspringen talloze vragen en wordt de fantasie voortdurend geprikkeld.

Bestaat er een verschil tussen wereldse en goddelijke autoriteit? Is hier geen sprake van mauvaise fois? Zou Sartre Abraham niet toeroepen: ‘ja, ja, God vroeg het, dus je had zeker geen keus? Wat is jouw verantwoordelijkheid in dit geheel?’

Dat is echter louter ethisch beschouwd. Maar toch, de gulden ethische code Gij zult niet doden overwint uiteindelijk wel. Want er wordt niet gedood. Is God nu of Abraham in wezen ethisch te noemen? Als dat eerste het geval is, dan is daarmee alle religieus geweld ongegrond, als het tweede het geval is, waar kwam die absurde neiging te moorden dan vandaan?

En wat betekent liefde voor een zoon? Is dat ethisch gezien het hoogste wanneer een vader bereid is zijn zoon te beschermen met zijn eigen leven? Dan zou Abraham moeten zeggen: ‘God, neem mij, want mijn zoon is onschuldig’. Maar religieus gezien is er misschien een liefde die de hoogste vorm van liefde binnen het ethische overstijgt, namelijk het gehoor geven aan God omwille van je zoon. Dit zou betekenen dat voor de ridder van het geloof die door God wordt opgedragen zijn zoon te offeren, het offer de hoogste manier is van zijn zoon liefhebben. Kan dat echte liefde zijn, of begrijpen we liefde enkel binnen het ethische? Hoe verhouden egoïsme en altruïsme zich hier eigenlijk?

Maar in hoeverre is het ethische werkelijk opgeschort, als men toch het ethische doet? Kan de  tijdelijke, als voornemen bestaande opschorting ook als ethisch gevaarlijk worden beschouwd? En is er wel sprake van dat het religieuze werkelijk het ethische suspendeert, wanneer dat ten koste van anderen gaat? Wordt in existentieel opzicht het perspectief van Isaak binnen de teleologische suspensie van het ethische niet noodzakelijk opgeheven? En wat zou een werkelijke voltrekking van het voornemen betekenen?

En wie beproeft wie eigenlijk? De ridder van het geloof weet, of vertrouwt, dat God toch niet van hem zal vragen zijn zoon te vermoorden. Hij weet, of vertrouwt erop dat hij hoe dan ook zijn zoon terugkrijgt. De ridder van het geloof weet dat zijn vrije wil het voor God onmogelijk maakt zijn keuze te doorzien. In hoeverre is er sprake van een werkelijk en oprecht voornemen in het licht van zulk vertrouwen, van zulk geloof? Het lijkt beangstigend dat de mens door dat geloof God test, eerder dan God het geloof van de mens. ‘Ik doe het hoor, ik doe het zeg ik U!’

En wat zegt dit alles over God? Naast het bewijs dat Hij de uitkomsten van een vrije handeling werkelijk niet kan kennen, maar binnen een oneindig aantal mogelijkheden die Hij voor zich ziet moet ‘afwachten’ welke zich zal voltrekken, is het me zelfs onduidelijk of het hier wel om God gaat. Misschien moet ik ‘God’ vervangen door ‘een intrinsiek hogere eis dan het ethisch begrijpelijke’. Misschien voert de silentio God op als synoniem voor de absolute verplichting die zich in een mens kan voltrekken gelijk aan iemand die zijn leven en dat van zijn kinderen riskeert door gedurende de oorlog joden in huis op te nemen.

En dan nog Sara. Hoe zou het voor haar zijn geweest als ze was beproefd? Onbegrijpelijk anders? Omdat moeders nu eenmaal anders zijn? Of…of…

Oordeel zelf!

‘Hoe meer woorden, hoe meer onzin. En wat heb je daaraan? Niemand weet immers wat goed is voor de mens in dit ijdele, kortstondige bestaan, dat als een schaduw voorbijgaat. En niemand kan hem vertellen wat er na hem komt onder de zon.’

Wie enige tijd grasduint in analyses die er van Vrees en beven bestaan, komt tot de conclusie dat Kierkegaard altijd de lachende derde blijft. De haast talloze (tegenstrijdige) interpretaties, waaronder die van niet de minste denkers als Levinas, Derrida, Heidegger, en vooruit, Cliteur, tonen in ieder geval één ding aan: men moet dit boek zelf lezen en zelf ontdekken wat het boek doet. De subjectiviteit is de waarheid. De interpretatie is de waarheid. Kierkegaard goed lezen dwingt tot reflectie, niet tot fanatisme.

Bovendien, en dat maakt Kierkegaard lezen zo boeiend, je krijgt het werk nooit uit. Vrees en beven is geen opzichzelfstaand boek; wie het zo leest, maakt een ernstige fout. Alleen al in zijn dagboeken toont Kierkegaard ons vele aanwijzingen over hoe we de zoektocht die hij voor ons heeft uitgezet beter kunnen volbrengen. De honderden aldaar beschikbare gedachten over de aard van liefde, geloven, denken en zijn maken het lezen van Vrees en beven tot een telkens andere ervaring. En dan spreek ik nog niet over de vele ‘ethisch verantwoorde’ en ‘stichtelijk opbouwende’ geschriften die hij na Vrees en beven publiceerde, waaronder het grootse Wat de liefde doet (1847).

De toekomst is permanent onzeker, maar zolang er geloof bestaat, blijft dit een uiterst belangrijk en hoopvol boek.


[1] Vgl. fragment van X2 A15 uit Kierkegaards dagboeken.

[2] Genesis 22:1-12.

[3] Fragment van XI 11 A122 uit Kierkegaards dagboeken.

[4] Een uitvoerige analyse van dit stadium vinden we in Kangas, D.J. (2007). Kierkegaard’s Instand. On beginnings. Indiana: Indiana University Press. P. 151-155. 

[5] Zie Florin, F. (2002). Geloven als noodweer. Het begrip ‘het religieuze’ bij Kierkegaard. Kampen: Agora.

[6] Fetter, J.C.A. (1954). Inleiding tot het denken van Kierkegaard. Amsterdam: Uitgeverij Born NV. P. 21. 

[7] Vgl Horatio Ode III of Montaigne (2004). De essays. Amsterdam: Polak en van Gennep. P. 1183.

[8] Somavilla, I. (2007). Ludwig Wittgenstein: Licht en schaduw. Een droom en een brief over religie. Kok Ten Have. P. 13. 

De status van het kwaad

Met het vuistdikke Eichmann in Argentinië heeft Bettina Stagneth een nieuw hoofdstuk toegevoegd aan de aanhoudende fascinatie om te verklaren hoe één man in staat is om miljoenen mensen naar een zekere dood te leiden. De banaliteit van het kwaad wederom ter discussie.

Wie schrijft (of leest) over Adolf Eichmann gaat onvermijdelijk de discussie aan met de Joods-Duitse filosofe Hannah Arendt. In 1963 schreef ze met Eichmann in Jerusalem. A report on the banality of evil een baanbrekende analyse over het kwaad. Met het totalitarisme van de nazi’s had zich een hele nieuwe vorm van radicaal kwaad gemanifesteerd, waarin het gehele menselijk handelen was gebureaucratiseerd, en de mens zelf als mens overbodig was geworden. Iedere ongelukkige kon zo zonder ook maar in het minst door zijn geweten aangesproken te worden, bijdragen tot iets wat we nu kennen als de Holocaust. Eichmann was geen monster, maar in de woorden van Arendt een sukkelige clown, die zonder boze opzet en trouw aan zijn gezworen eed, slechts deed wat van hem werd verlangd.

Arendts verontrustende conclusie is vooral opgepakt door de sociale psychologie, die zich door haar werk heeft laten inspireren om tot verklaringen te komen. De vraag hoe gewone mensen zich eenvoudig inlaten met het kwaad is pijnlijk zichtbaar geworden in onder meer het Stanford Prison Experiment en het Stanley Milgram Experiment.

De grootste weerstand tegen Arendt komt dan ook niet vanuit de psychologie, maar vooral vanuit historici, rechtsgeleerden en filosofen. Zij stellen niet zozeer de vraag of er zoiets is als ‘de banaliteit van het kwaad’, maar vooral of deze stelling wel opgaat voor Eichmann en vele andere nazi’s. Met haar grote studie (die alleen al 150 pagina’s aan noten bevat) voegt ook de Duitse filosofe Bettina Stagneth zich in die rij. Was Eichmann wel een clown zonder boze opzet? En de psychologie in acht genomen, was Eichmann een achteloos iemand in het experiment, of veel eerder degene die het gruwelijke experiment zelf had bedacht?

Eichmann in Jeruzalem
Na de spectaculaire ontvoering in Argentinië door de Israëlische geheime dienst, begon in april 1961 het grote proces tegen Eichmann. Een ongekend mediaspektakel, dat niet alleen kasten vol commentaar heeft opgeleverd, maar ook in belangrijke mate heeft bijgedragen aan de wereldwijde bewustwording van de verschrikkingen van het concentratiekamp.

Na de processen van Neurenberg was reeds gebleken dat een beroep op ‘het was een bevel van hogerhand’ niet voldoende was om de eigen verantwoordelijkheid terzijde te kunnen schuiven. Toch was Eichmanns beroemde verdediging geheel gestoeld op zijn gezworen eed aan de Staat, de daaruit volgende gehoorzaamheid en op zijn gebrekkige oordeelsvermogen. Met een merkwaardig beroep op de categorische imperatief van Kant wist hij voor zichzelf zijn principe van gehoorzaamheid volledig te verantwoorden. En was het immers niet Socrates zelf die zich uiteindelijk onder de wet van het bevel had geplaatst toen hij zijn doodvonnis accepteerde, terwijl hij met behulp van zijn beste vrienden had kunnen ontsnappen uit de gevangenis? En als zelfs Socrates zich onderwierp aan de Staat en haar Wet, wie dan, was hij helemaal? De advocaat van Eichmann, Robert Servatius, wist het probleem met een relativistische inslag nog scherper te stellen: ‘Eichmann heeft handelingen verricht waarvoor je gedecoreerd wordt als je wint, maar naar de galg moet als je verliest…’

Eichmann voor Jeruzalem
Volgens Stagneth ligt de sleutel van Eichmanns werkelijke motieven niet in Jeruzalem, maar in Argentinië waar hij vanaf 1950 verbleef. Onder andere door veelvuldig te verwijzen naar de beruchte ‘Sassen-tapes’ die ontstonden tijdens gesprekken van Eichmann met de Nederlandse SS’er Willem Sassen in 1957, leren we Eichmann kennen als een ijdele, keiharde nazi, gedreven door naargeestige sociaal-darwinistische motieven, die spreekt over een strijd van het sterkste ras. ‘In alle eerlijkheid’ bekent hij dat hij pas werkelijk tevreden was geweest als hij in plaats van de 6 miljoen joden alle 10,3 miljoen joden had weten te vermoorden. Dan pas was de vijand werkelijk uitgeroeid geweest.

Net als Eichmanns biograaf David Cesarani neemt Stagneth uitvoerig de tijd om Eichmann te typeren als een verknipte, narcistische persoonlijkheid, gecorrumpeerd door macht, die wel degelijk gedreven werd door weloverwogen antisemitische motieven. Daarnaast illustreert ze ook veelvuldig het beeld van Eichmann als een pathologische leugenaar, die alles zo probeerde te verdraaien dat het in zijn eigen straatje paste. Door een beroep te doen op een gigantische hoeveelheid bronnenmateriaal, waaronder niet eerder beschikbare documenten, corrigeert ze definitief het beeld van een bureaucratische clown. Verrassend genoeg komt ze eigenlijk tot eenzelfde conclusie als de Jeruzalemse rechtbank indertijd: Eichmann was een doortrapte leugenaar en gebruikte in de rechtszaal dezelfde psychologische misleidingstechnieken waarmee hij als nazi zelfs de Joodse Raden had weten te verleiden mee te werken aan deportaties.

De discussie duurt voort
Na het lezen van Eichmann in Argentinië, bekruipt je als lezer het gevoel dat Eichmann zelf wel eens tevreden zou kunnen zijn over de aanhoudende discussie omtrent zijn persoon. Je vreest dat de gigantische verwarring die hij heeft gezaaid, hem wel eens deugd zou doen. Ruim vijftig jaar na zijn dood liggen de grote filosofen nog steeds met elkaar overhoop. Het liefst zou je willen dat al die aandacht voor zo’n misdadiger verdwijnt en hij vergaat in de anonimiteit. Maar daarvoor is de misdaad te groot. Daarvoor is het kwaad te belangrijk. En daarvoor hebben we als mensen nog steeds te weinig opgestoken van het verleden. Arendts these over de banaliteit van het kwaad zal blijven boeien, om de eenvoudige reden dat haar analyse er complex genoeg voor is en veel verder reikt dan Eichmann alleen.

Stagneths verdienste is in ieder geval dat iedereen die haar stevige doch goed leesbare, knap geschreven studie tot zich neemt, zich niet meer kan verschuilen achter het populaire idee dat een ongelukkige bureaucraat niet anders kon dan deel te nemen aan georganiseerde massamoord. De complexe discussie heeft met Eichmann in Argentinië een nieuwe impuls gekregen. Want de speurtocht naar de aard van het kwaad duurt voort, afgezien van het feit dat het hoe dan ook verschrikkelijk is.

________________________________________________________

Meer lezen over dit onderwerp? Ik stelde deze korte lijst samen van interessante Nederlandstalige boeken:

Hannah Arendt (2009). Eichmann in Jeruzalem. Olympus
David Cesarani (2005). Eichmann. De definitieve biografie. Ambo
Jonathan Littell (2011). De welwillenden. Arbeiderspers
Thomas Mertens (2010). Hannah Arendt en het Eichmann-proces. Enige kanttekeningen. Uitgeverij Kluwer
Harry Mullish (2010). De zaak 40/61. De Bezige Bij
A. De Kom (2012). Het Misdadige Brein. Over het kwaad in onszelf. Querido
Philip Zimbardo (2010). Het lucifer effect. Lemniscaat

Dit recensie-essay is geschreven voor 8weekly magazine.

 

Waarom is er eerder niets dan iets?

Met Universum uit het niets is er weer een natuurkundig boek verschenen bedoeld voor een breed publiek, dat ingaat op het ontstaan van het heelal. Op de achterflap prijkt trots: ‘Het onbevattelijke helder uitgelegd.’ Hoe iets onbevattelijks helder kan worden uitgelegd is echter niet het enige raadsel waar dit boek de lezer mee confronteert.

Universum uit het niets heeft alles in zich wat je van een religieus werk zou verwachten. Een gigantische hoeveelheid axioma’s, zelfverzonnen definities, genoeg speculatie en voorbehoud, een hoop onnavolgbaar gebabbel over onzichtbare energie en spontaan verschijnende deeltjes en – last but not least – de stelligheid dat het gaat over de absolute waarheid. Alleen is dit geen religieus werk, maar een natuurkundige uiteenzetting over hoe er vanuit niets iets kan ontstaan.

Auteur Lawrence Krauss moet zelfs in zijn geheel niets hebben van religie. Theologen krijgen er dan ook flink van langs. Want, zo stelt hij in navolging van Stephen Hawking, die begrijpen helemaal niets van natuurkunde, want dan zouden ze toch zeker hun tijd niet verdoen met na te denken over God? De natuurkunde heeft immers het bestaan van een (persoonlijke) God volledig uitgesloten, aldus Krauss, die overigens ook niets van wetenschapsfilosofie moet hebben. Het volstrekt overbodige nawoord van beroepsatheïst Richard Dawkins neigt voorts niet alleen naar vriendjespolitiek, maar bevestigt het bange vermoeden dat dit boek een dubbele agenda dient: een warm pleidooi te zijn voor een strikt atheïsme en het voorstaan van een Nietzscheaanse ethiek. Sciëntisme van de bovenste plank dus.

Het had van (wetenschappelijk) verstand en moed getuigd als iemand als John Polkinghorne, Peter van Inwagen, Freeman Dyson of desnoods Alan Sokal een nawoord had mogen schrijven, waarin de lezer ook nog een ander perspectief was aangeboden met hier en daar een nuancering. Maar net als religieuze fanatici, houden geobsedeerde natuurkundigen waarschijnlijk niet zo van vervelende bromvliegen die afleiden van de overtuigingen. Daarom beter een nawoord van een jaknikker die dit werk dezelfde grootte toedicht voor de natuurkunde als On the Origin of Species dat was voor de biologie. Dat lijkt de schaamte voorbij.

Het verhaal in een notendop
Maar wellicht kan het verhaal de kritiek verstillen. Want waar is het om te doen? Krauss stelt, voor zover het te volgen is, in essentie ongeveer het volgende:

Op basis van waarnemingen is bewezen dat het heelal vlak is, en dat de lokale Newtoniaanse zwaartekrachtsenergie vrijwel nul is, wat erop wijst dat ons heelal is voortgekomen uit een inflatie-achtig proces, waarbij de energie van de lege ruimte tijdens een periode waarin het heelal op elke waarneembare schaal steeds vlakker wordt, wordt omgezet in de energie van ‘iets’.

99% van het heelal is onzichtbaar voor ons en is opgebouwd uit donkere materie, die hoogstwaarschijnlijk gedeeltelijk bestaat uit onbekende elementaire deeltjes en die in nog grotere mate bestaat uit donkere energie. Daarbij wordt gesteld dat lege ruimte energie kan hebben zonder dat er materie of straling aanwezig is.

De kern waarbij we uiteindelijk komen, is iets wat een ‘kwantum vacuüm’ heet. Dat vacuüm heeft een bepaalde onstabiele energie, waar kwantumfluctuaties (een fluctuatie van energie in lege ruimte volgens het onzekerheidsprincipe van Heisenberg) door inflatie worden ‘ingevroren’ en naderhand opduiken als dichtheidsfluctuaties, waar voorts alles wat we zien uit voortkomt. Enfin, zoiets dus.

Bedenkingen: de natuurkundige autoriteit
Het grote probleem van de natuurkunde is dat ze zonder de nodige wiskunde volstrekt niets duidelijk kan maken aan een gemiddelde lezer. Zo is 99% van wat Krauss beweert voor gewone stervelingen zonder navenante natuur- of wiskundige kennis volstrekt niet te volgen, waardoor men zich amper kritisch kan verhouden tot de tekst. Wat die lezers rest, waar het boek zich toch sterk op richt, is overgave aan ‘de pastorale macht’ van de natuurkundige. Net zoals dat vroeger bij meneer pastoor ging, wordt voortdurend een beroep gedaan op het Argumentum ad verecundiam: ‘Ik ben een belangrijke wetenschapper, wetenschap is altijd waar omdat ze empirisch is, en al is het onnavolgbaar wat ik beweer, je mag gerust geloven dat het waar is wat ik zeg.’

Naïeve lezers zullen snel de indruk hebben dat het hier daadwerkelijk om gefundeerde wetenschappelijke beweringen gaat, terwijl het merendeel (multidimensionale parallelle universa) eerder speculatie en vermoedens zijn die binnen dezelfde wetenschappelijke wereld sterk worden bekritiseerd. Het oorspronkelijk Engelse werk A Universe from Nothing: Why There is Something Rather than Nothing kent inmiddels vele honderden kritische discussies, waarvan de meest fundamentele en steekhoudende kritiek komt van filosoof en natuurkundige David Albert, die prompt door Krauss werd weggezet als wijsgerige dwaas.

Meer bedenkingen: gezwam in de lege ruimte
Het verstand dat terug weet te denken tot het begin van het heelal, pakweg 13,72 miljard jaar geleden (‘Waarom niet 5 minuten geleden?’, zou Bertrand Russell vragen), raakt logisch verstrikt in de daaropvolgende paradox: het denken laat niet toe een gevolg te denken zonder oorzaak. Omdat de logische wetten van de natuurkunde niet opgaan onder de extreme omstandigheden voor 10-43 seconde na ‘0’ die deze singulariteit noodzakelijk veronderstelt, lijkt het dus dat er geen sprake kan zijn van een oorzaak. Maar vervolgens wordt er wel een oerknal (gevolg) geconstateerd, waardoor het verstand ‘een oorzaak’ niet kan ontkennen, op grond waarvan men weer terug is bij af. Hieruit volgt het meest fundamentele principe van de metafysica, namelijk het principe dat iets niet uit niets kan voortkomen (ex nihilo nihil fit).

Hier openbaart zich het grootste probleem van het boek: Krauss’ definitie van het niets. Het niets definiëren is natuurlijk per definitie onmogelijk, vandaar dat het niets bij Krauss ook niet niets is. Simpelweg omdat men geen natuurkunde kan bedrijven op dat wat niet is, moet Krauss een truc uithalen: het niets is instabiel. En dit instabiele niets blijkt niets minder dan ‘een onstabiel vacuüm’, dat valt onder de wetten van de kwantummechanica. De meest fundamentele vraag die dus blijft liggen is: ‘Waar komen de wetten van de kwantummechanica vandaan?’ Krauss geeft toe daar geen enkel idee van te hebben.

De metafysica lijkt dus niet overbodig geworden; Krauss heeft slechts de schildpad ingeruild voor de wetten van de kwantummechanica (‘niets’) en roept daarbij een nieuwe ontologische vraag op: Waarom is er eerder niets dan iets?

Nog meer bedenkingen: de grenzen van de rede
Een God die natuurkundig uitgesloten wordt, of filosofisch zou worden bewezen dan wel weerlegd is religieus gezien irrelevant. De grootheid van de rede van de mens schuilt in het feit dat zij altijd boven het zintuiglijke wil uitstijgen, juist omdat de mens niet alleen een (natuurkundig) kennend, maar ook een (ethisch) moreel en (metafysisch) transcendentaal wezen is. Wat dat laatste betreft hebben onder meer Kant (Kritiek van de zuivere rede), Kierkegaard (Afsluitend onwetenschappelijk naschrift) en J.H. Newman (Een grammatica van de instemming) uitvoerig gewezen op de valkuilen van het verstand, namelijk dat het zich graag bemoeit met zaken die het niet kan bevatten. Krauss trapt zowat in elke valkuil die filosofisch te verzinnen is (te beginnen bij de definitie van het niets), door het verstand los te laten op zaken die het verstand overstijgen, om het vervolgens via onbegrijpelijke wegen dan toch terug te brengen tot een soort kennis (en er praktische, ethische en religieuze consequenties aan te koppelen).

Zeker, theoretische natuurkunde is een uitermate complexe en ongetwijfeld serieuze bezigheid, en men zou kunnen zeggen, dat het erg simpel is kritisch te zijn op dat wat nauwelijks begrepen wordt. Zodra hooggeleerde wetenschappers echter zelf met elkaar overhoop liggen over waar het nu om gaat en het wetenschappelijke falsificatiecriterium ernstig onder druk lijkt te staan, mag een gewone sterveling met recht zijn bedenkingen houden.

In verschillende interviews benadrukt Krauss een integere wetenschapper te zijn. Zijn te nadrukkelijke atheïstische agenda daargelaten, hoeven zijn prestaties op het gebied van de natuurkunde niet te worden onderschat. Universum uit het niets geeft echter te denken. Normaal gesproken zou naar aanleiding van deze recensie het adagium ‘Oordeel zelf!’ van toepassing zijn. Ware het niet dat voor vrijwel iedere lezer na afloop het onbevattelijke gewoon onbevattelijk blijft.

Dit recensie-essay verscheen eerder op: 8weekly.nl

Indrukken bij de eerste druk: Søren Kierkegaards Frygt og Bæven uit 1843 in de hand

Indrukken bij de eerste druk
Søren Kierkegaards Frygt og Bæven uit 1843 in de hand

Sinds enige tijd ben ik in het bezit van een eerste druk van Kierkegaards Frygt og Bæven (Vrees en Beven). In deze korte studie bespreek ik dit exemplaar en vergelijk ik het voorblad met de tweede druk van Frygt og Bæven uit 1857. Ik begin echter met enkele overwegingen bij het verschijnsel “eerste druk”.

Het verschijnsel “eerste druk”

Voor wie niet het gevoel heeft bij een eerste druk, of wat het betekent een eerste druk van een (zeldzaam) boek te bezitten, is het een vreemd idee dat de waarde van een dergelijk specifiek exemplaar in de duizenden euro’s kan lopen. Ter illustratie, een tweede druk van waarschijnlijk het meest besproken werk van Kierkegaard (Enten/Eller) uit 1849, is in 2007 geveild voor ongeveer € 23.000. Het was in dat geval de handgeschreven opdracht aan Hans Christian Andersen in het boek dat het zo kostbaar maakte.

Maar zelfs deze € 23.000 is nog niets vergeleken bij de € 134.000 die in 2003 werd betaald voor een eerste druk van hetzelfde werk. In dit geval werd de waarde voornamelijk bepaald doordat het hier om het exemplaar ging dat Kierkegaard had opgedragen aan zijn toen inmiddels ex-verloofde Regine Olsen. Daarmee is het waarschijnlijk ook in het gehele oeuvre het meest waardevolle en unieke exemplaar te noemen.

Eerste edities van Of/Of zijn tegenwoordig moeilijk te vinden (link 24/4/12 beschikbaar). Exemplaren die beschikbaar zijn, zijn voornamelijk te vinden bij de Deense antiquairs. Overige exemplaren zijn in handen van verzamelaars, bibliotheken en musea. De paar exemplaren in redelijke tot goede staat worden ongeveer vanaf € 2000 aangeboden. Dat betekent dus dat een door Kierkegaard toegevoegde handgeschreven tekst in een exemplaar, het boek voor de liefhebber tussen de € 20.000 en € 130.000 waardevoller maakt.

De waarde van een eerste druk hangt dus samen met een idee. Een eerste druk op zichzelf is niets waard. Een eerste druk ziet niet anders uit dan een tweede druk. De inhoud is exact hetzelfde, evenals de kostprijs van de binding en het papier. Zoals ik straks ook zal laten zien zijn de verschillen tussen de tweede druk en de eerste druk van Frygt og Bæven miniem. Het is de schoonheid van het idee waarvoor men bereid is te betalen.

De waarde van een idee
Anders dan bij een visueel kunstwerk zoals een schilderij, wordt iemand niet direct getroffen door de schoonheid van het boek. Het betreft ook geen handgeschreven werk, zoals een schilderij als uniek exemplaar hand-vervaardigd is door de artiest. Het begrijpen van de waarde van een schilderij is daarom eenvoudiger, dan de waarde van een boek, omdat het schilderij een directe indruk nalaat en een boek slechts een indirecte. Uiteraard is daarmee een schilderij per definitie een uniek exemplaar, maar dat kan een boek ook zijn zoals we hebben gezien. Daar komt nog eens bij dat in dit specifieke geval de inhoud van het werk van Kierkegaard vrijwel onleesbaar is, tenzij men het Deens en het gotische schrift machtig is. De waarde in samenhang met de idee komt daarmee des te meer voor het voetlicht. Een andere gedachte valt overigens ook niet te onderdrukken: het namaken van een eerste druk lijkt mij relatief eenvoudig. Wie kan onderscheiden of hij een vervalsing in handen heeft of een origineel exemplaar?

De waarde van een eerste druk hangt dus samen met de idee. En om die idee te bezitten, moet je bereid zijn er financieel iets tegenover te stellen.  Zo is de idee een boek in het bezit te hebben dat door Kierkegaard zelf is vastgehouden en is gesigneerd met een opdracht, zo waardevol, dat iemand bereid kan zijn daartoe tienduizenden euro’s tegenover te stellen.

De idee wordt echter door meerdere dingen bepaald; de oplage van het werk, de fysieke staat, de invloed van het werk en de historie die er mee samenhangt.

Het lijkt voor de hand te liggen dat de oplage een belangrijke rol speelt. De meeste boeken die Kierkegaard uitgaf, hadden een standaard oplage van 525 exemplaren (zie noot aan het eind). Van het proefschrift van Kierkegaard (Om begrebet ironi med stadigt hensyn til socrates) is de oplage onbekend. Zover ik het heb kunnen overzien is een originele uitgave inclusief een vel met de Latijnse stellingen niet op de particuliere markt verkrijgbaar, maar enkel de commerciële editie bedoeld voor de verkoop zonder de Latijnse stellingen. Vermoed wordt echter dat deze commerciële uitgave ook 525 exemplaren groot was. Slechts ‘Begrebet Angest’ (Het begrip angst) verscheen in de aanmerkelijk kleinere oplage van 250 exemplaren, mij onbekend op dit moment wat daar de beweegreden van was. Dit werk staat dan ook als zeer zeldzaam bekend, en is nauwelijks beschikbaar voor de particuliere markt (zie hier een aangeboden exemplaar -link 23/4/12 beschikbaar-). Deze exemplaren, vaak niet in bijster goede staat, gaan bijna allemaal voor meer dan € 2500 van de hand.

Het is sowieso moeilijk om een originele uitgave te vinden in goede staat. Met origineel bedoel ik de uitgave zoals hij de drukker verliet. Frygt og Bæven was bij eerste druk een eenvoudige paperback met donkerblauwe kaft. Deze kaft werd echter vaak vervangen als het boek opnieuw werd gebonden, bijvoorbeeld in kalfsleer. Dit gebeurde als men er het geld voor had om het boek stevigheid mee te geven en iets meer cachet. Dus, een editie met paperback blauwe kaft komt dichter bij de oorspronkelijke uitgave dan een leren hergebonden exemplaar, en is daardoor ook zeldzamer.

Natuurlijk wordt de idee bij een boek versterkt door de invloed ervan. Kierkegaard heeft bij leven geen herdruk meer meegemaakt van Frygt og Bæven. Deze verscheen pas in 1857 toen hij reeds twee jaar was gestorven. De beroemde dagboekaantekening van Kierkegaard waarin hij stelt dat alleen al Frygt og Bæven wanneer hij dood is voldoende is om onsterfelijk te worden als schrijver, is opmerkelijk, daar hij slechts 321 exemplaren verkocht zag gedurende zijn leven. “Men zal het blijven lezen en het zal vertaald worden in andere talen”, zo lezen we de woorden van Kierkegaard in de Nederlandse editie van 2006.

Ik denk dat van de door Kierkegaard gepubliceerde werken onder pseudoniem Frygt og Bæven na Of/Of het meest besproken en invloedrijke boek is (al zouden zowel het ‘Afsluitend onwetenschappelijke naschrift’ als ‘Het begrip angst’ ook voor die titel in aanmerking kunnen komen). Het is overigens gissen of Kierkegaard zelf de oplage heeft gezien of het merendeel van de boeken in handen heeft gehad, aangezien hij als pseudoniem een indirecte relatie onderhield met de uitgever en de belangrijkste onderhandelingen en taken overliet aan zijn goede vriend Jens Finsen Giødwad, die overigens ook veel van zijn manuscripten las, waaronder dat van Vrees en Beven.

Mijn idee bij Frygt og Bæven
Voor wie er dus geen idee van heeft, kan er ook geen idee bij hebben. Wat dan voorligt, is een centimeter dik gebonden hoopje oud papier, met daarin onleesbare inhoud. Ik zal hier schrijven voor de liefhebber als de liefhebber.

Het exemplaar wat ik zal bespreken, staat naar mijn opvatting zo dicht als mogelijk bij het origineel-een van mijn eigen voorwaarden bij aanschaf. De uitgave is in zeer goede staat en heeft de originele donkerblauwe buitenkaft. Deze uitgave met de blauwe kaft is bij mijn weten nergens te verkrijgen, en zeldzaam omdat de meeste boeken tijdens de nieuwe binding deze originele kaft verloren. In de edities die nog te koop zijn, zou overigens de blauwe kaft nog wel degelijk aanwezig kunnen zijn. Hier is hij duidelijk afgescheurd.

De eerste editie bestaat uit een totaal 8 voorpagina’s en 135 pagina’s inhoud.

De kopie die 16 oktober 1843 het licht zag is in het bezit geweest van de Deense familie Hartmann en is overgenomen uit de nalatenschap van de auteur en uitgever Godfred Hartmann (Kopenhagen, 24/7/1913- 7/2/2001), familie –ik meen achterkleinzoon- van de beroemde componist Johan Peter Emilius Hartmann (Kopenhagen, 14/5/ 1805 – 10/3/ 1900). De bescheiden kans is aanwezig dat Godfred het exemplaar via via heeft gekregen van Johan Peter Emilius, aangezien het werk met potlood is gesigneerd door ‘J.P. Hartmann’ (hoogstwaarschijnlijk zijn vader). Begin 20e eeuw is het boek hergebonden door de Deense boekbinder Anker Kyster, om in 2012 vanuit Kopenhagen naar Nijmegen te worden verscheept. Ik vermoed dat deze boekbinder ook het label op de rug heeft toegevoegd waarop staat te lezen ‘Frygt og Bæven’ Het is vrijwel onmogelijk te achterhalen of het hier om een exemplaar gaat dat in eerste instantie is verkocht, of dat het een van de 204 exemplaren betreft die later op de een of andere manier van de hand zijn gegaan. Ik acht dat laatste iets waarschijnlijker, gelet op de conditie van het exemplaar, dat nog de oorspronkelijke ongesneden staat verraad, die later ietwat onzorgvuldig is gesneden.

Een vergelijking tussen de eerste en de tweede druk

Deze foto’s zijn van de betreffende exemplaren, door mij gemaakt:

Foto Vrees en beven 1e en 2e druk voorblad

Foto Vrees en beven 1e en 2e druk eerste pagina

Foto 1843 onderkant

Foto 1857 onderkant

In tegenstelling tot de tweede editie valt bij het voorblad op dat de gotische letters iets sierlijker zijn vormgegeven. De eerste streep is nagenoeg gelijk, terwijl de tweede streep die we bij de tweede editie zien (waaronder vanzelfsprekend te lezen valt ‘Anden Udgave’) bij de eerste uitgave ontbreekt. Daarentegen is de dikke streep van de eerste editie vervangen met een kleinere streep bij de tweede editie. In beide gevallen is het opmerkelijk dat het jaartal wordt afgesloten met een punt.

Onder de laatste streep lezen we bij de eerste editie:

Kjøbenhavn.
Faaes hos C.A. Reitzel.
Trykt i Bianco Lunos Bogtrykkeri.
1843.

(Kopenhagen.
Beschikbaar (Fås ) bij C.A. Reitzel.
Gedrukt in de Bianco Lunos Boekdrukkerij.
1843.)

Terwijl de tweede editie eindigt met:

Kjøbenhavn.
Forlagt af C.A. Reitzels Bo og Arvinger.
Bianco Lunos Bogtrykkeri ved F.S. Muhle.
1857.

(Kopenhagen.
Uitgegeven door C.A. Reitzel Bo* (?) en erfgenamen.
Bianco Lunos Boekdrukkerij door F.S. Muhle.
1857.)

(*Noot: op 4/1/’15, was hoogleraar Scandinavische taal- en letterkunde, prof. dr. Henk van der Liet zo vriendelijk mij te wijzen op het volgende: “De toevoeging “Bo” is hier de afkorting van het woord “Dødsbo”, dat in het Nederlands vertaald “nalatenschap” betekent. Daarmee wordt de aanduiding ook logisch, omdat er eveneens gewag wordt gemaakt van erfgenamen. Immers, Carl Andreas Reitzel was in 1853 overleden. De boekhandel van Reitzel bestaat overigens sinds een aantal jaren (helaas) niet meer, de naam is nog wel in gebruik, maar heeft zeer zeker niet meer de glans van weleer.”

Ander opvallend kenmerk is dat de pagina indeling gewijzigd is ten opzichte van de eerste editie. De tweede uitgave bevat in plaats van de 135 pagina’s (21 cm lengte) 127 pagina’s, terwijl juist het geheel iets handzamer oogt (20 cm lengte).

Overduidelijk een editie om nooit van de hand te doen, om als Kunst te waarderen en om ‘in de familie te laten’. Het is eigenlijk jammer dat de familie Hartmann niet in staat is geweest het boek binnen de familie te houden, gezien het daar een aardige historie heeft gehad en van de bron zelf is afgekomen, wat het mijns inziens in persoonlijke zin een waardevol exemplaar maakt. Maar zoals het gaat met alle dingen van mensen die sterven, ze komen in handen van mensen die de idee missen en slechts een betekenisloos object zien. Het is een nachtmerriescenario te bedenken dat dit boek ooit in handen komt van een onverlaat, die de nettowaarde van de kaft en het papier alles bij elkaar nog geen 10 eurocent toedicht en het werk of bij het oud-papier legt, dan wel met een stapel andere boeken aflevert bij De Slegte. Laat dit verhaal bijdragen aan het behoud van een lange geschiedenis, al is het boek voorlopig nog niet van mij af.

 

Noot:
Kierkegaard heeft bij leven alleen Of/Of uitverkocht zien raken. Alle publicaties die bij leven daarna verschenen bij de drukker Carl Andreas Reitzel raakten (naar mijn weten) niet uitverkocht. Een overzicht van enkele werken geeft een indruk over de oplage en verkochte aantallen:

Uitgave van:GedruktVerkochtRestant
Of/of5255250
Vrees en beven525321204
Herhaling525272253
Filosofische kruimels525229296
Het begrip angst25016585
Stadia op de levensweg525245280
Afsluitend onwetenschappelijk naschrift500119381
Een literaire recensie525131394

(Bron: Garff, J. (2004). Sören Kierkegaard.- Vertaling van mijn hand)

In principe had Kierkegaard weinig moeite met het niet uitverkocht raken van zijn boeken. Sterker nog, zijn bezwaren tegen de tweede druk van Of/Of waren groot, omdat hij een strakke consistentie wilde handhaven ten aanzien van het verschijnen van de pseudonieme en niet-pseudonieme werken. Met een herdruk zou het schrijven wel eens louter als “esthetisch” kunnen worden begrepen.  Het boek dat op 20 februari 1843 was verschenen was in 1846 uitverkocht en zowel Reitzel als een andere drukker (P.G. Philipsen) waren geïnteresseerd in een herdruk. Het kwam er in 1849 alsnog van (met een oplage van 750 stuks), omdat Kierkegaard de rode lijn had weten vlot te trekken met verschillende (voorbereide) publicaties, waaronder het belangrijke “Het gezichtspunt voor mijn werkzaamheid als schrijver”, “Over mijn werk als een schrijver” en “Gewapende neutraliteit”.

De reden overigens waarom dit boek als enige hoogstwaarschijnlijk uitverkocht is geraakt, hangt samen met de mystiek omtrent het boek. Het mysterieuze pseudoniem (Victor Eremita) en de al even mysterieuze inhoud en verborgen boodschappen van het boek, maakte dat de Kopenhagers, gretig benieuwd waren geraakt naar wat er allemaal achter zat. Toen gaandeweg duidelijk werd dat Kierkegaard de auteur was van de boeken, was het mysterie ontrafeld, en liep de interesse voor zijn boeken (zowel pseudoniem als onder eigen naam gepubliceerd) terug.

Eerste editie (te koop)

Eerste editie II (te koop)

Robert Antelme: de menselijke soort

Robert Antelme: de menselijke soort.

Een verkenning aan de hand van zijn ervaringen in Gandersheim.

Met deze tekst blik ik terug op de bijeenkomst van 15 januari 2012 van de More Alumni en geef ik een subjectief verslag van de thematiek zoals deze besproken en ter tafel is gekomen. Ik werp voornamelijk vragen en stellingen op ter verdere overweging aan de hand van het voorwoord bij De menselijke soort.

Gedurende enkele uren is er gestudeerd op het voorwoord en op de volledige Goede Vrijdagpassage, uit het boek ‘de menselijke soort’ van de Fransman Robert Antelme. In het Nederlands vertaald door Paul Huigsloot.

Bij het lezen van het voorwoord, werd terecht opgemerkt dat alleen deze tekst al voldoende zou zijn om op te promoveren. Met in het achterhoofd de stelling van Adorno (Na Auschwitz mag je geen literatuur meer schrijven) lieten wij onze gedachten gaan over de ‘onvoorstelbaarheid’ die Antelme probeerde te vatten in zijn tekst.

De eerste alinea beschrijft een soort paradox tussen de realiteit van de ervaring en de realiteit van de bevrijding. De onmacht die het gebrek aan beschikbare taal met zich meebracht (zoals Antelme dat beschrijft), om te duiden wat men had ervaren, maakt de lezing van de teksten merkwaardig: hoe te filosoferen over teksten die noch met de taal noch door middel van onze eigen ervaringen kunnen worden ingevoeld? Of is dat toch mogelijk? Op een andere manier? Het beeld van de vrouw die lang moest huilen nadat ze de tekst van Antelme las, blijft hangen. Wat betekent dan dit huilen? Er ontstaat een discussie: willen we dit lezen of stoot het ons af? Moeten we het juist lezen, omdat het ons afstoot?

Wittgensteins analyse van de taal wordt kort aangestipt. Is het mogelijk iets niet in taal te kunnen zeggen? Bestaat een privé beleving, strikt en alleen toegankelijk voor de privé persoon?

De historische idee dat de humaniteit niet eerder zo geschonden is, lijkt ook het centrale uitgangspunt van Antelme. De realiteit die de verbeelding te boven gaat. Simpelweg omdat er geen enkele vergelijking bestaat. ‘Het concentratiekamp is de staalkaart van krenking.’ De gruwelijke idee dat de organisatie zo was ingericht dat er geen enkel verzet mogelijk was, dat menselijke bronnen voor het louter valse werden ingezet, dat men, dientengevolge, onder toezicht stond van moordenaars, dieven en sadisten (niet per se mensen met een ideologie, een hogere moraal, een politiek of persoonlijk doel of iets dergelijks-zoals dit in de geschiedenis vaak het geval was-blijft hangen:

Iemand uithongeren om hem vervolgens te moeten straffen omdat hij afval steelt, en daarvoor een beloning van de SS krijgen, bijvoorbeeld extra soep die de ander wordt onthouden zodat die nog meer uitgehongerd raakt – dat was hun gebruikelijke tactiek.

Solidariteit begint te betekenen: het is ieder voor zich. En daarin was men solidair.

De belangrijkste passages lijken zich aan het einde te bevinden:

Ik doe hier verslag van wat ik heb meegemaakt. Het bevat niet zo veel verschrikkelijks. In Gandersheim was geen gaskamer of cre­matorium. Het verschrikkelijke hier is onduidelijkheid, volkomen gebrek aan houvast, eenzaamheid, onophoudelijke onderdrukking, langzame vernietiging. De drijfveer in onze strijd was uiteindelijk niets anders dan de bezeten en bijna altijd eenzame eis om tot het einde toe mens te blijven.

Het lijkt wel of er twee verschillende vormen van verschrikking worden bedoeld, maar zowel in de Duitse als in de Engelse vertaling lezen we dezelfde woorden. Het is duidelijk dat hier de mens zelf op het spel staat.

Of de helden die we uit de geschiedenis en de literatuur kennen nu uit liefde, eenzaamheid, angst voor het zijn of het niet-zijn of uit wraakzucht schreeuwden, of dat zij zich tegen onrecht en vernede­ring keerden, we geloven niet dat ze ooit zover gedreven waren, als enige en laatste eis, uiting te geven aan het ultieme besef tot de soort te behoren.

De gruwelen die de geschiedenis tot dan toe rijk is, lijken slechts altijd van uit een fragmentarisch perspectief plaats te vinden:

“Measured against this hypertrophy, earlier forms of power seem fragmentary, irrational, crude in their means, and limited in scope. Born on the threshold of the twentieth century, organized terror reached its most extreme form in the German camps. In anthropological significance, the concentration camp is as important as modern warfare. Using the technology of advanced weaponry, humankind can extinguish itself in a single blow. Using the organization of terror, it can methodically destroy all of humanity. Contrary to all experience, many people today tend to view the twentieth century as the quintessence of civilized…”

Er wordt een interessante opmerking gemaakt: het grote kwaad komt voort uit de ontwikkelde soort, niet uit barbarij. Daarmee is het concentratiekamp in ieder geval een modern hoogtepunt in zijn dieptepunt: alle vormen van menselijke vooruitgang werden gebruikt voor het kwade. Het kwade dat banale vormen aannam (er volgt een analyse van “ban”). Gerefereerd wordt aan het proces Eichmann, zoals dit is opgetekend door Hannah Arendt. De bureaucratie, het kleine radertje in het geheel.

De stelling valt dat het kwaad in ieder mens schuilt en vergelijkingen worden gemaakt met het Stanfort prison experiment en het Millgramexperiment. Wat maakt ons moreel gewapend tegen het weigeren van deze gruweldaden? In welk opzicht is het “mauvaise foi” van Sartre niet iets te eenvoudig gesteld? Wat is de kracht van primaire en secundaire socialisatie op de ontwikkeling van het morele geweten van het individu? Hoe handelt men als het leven in de waagschaal komt te staan voor een ideaal? Wat is het verschil tussen ‘oude’ en ‘nieuwe’ Petrus?

Er vallen vergelijkingen met Vietnam: het verhaal van Stockdale. De hoge soldaat die maar een missie had: geestelijk niet te breken in de terreur van het kamp. Maar in dat kamp ging het nog niet over de vernietiging van de hele soort, of de ontkenning dat ze niet bij de soort zouden horen. Integriteit in twijfel trekken is nog iets anders dan in twijfel trekken of men wel tot een soort mag behoren.

En dat is de kern van wat Antelme ons misschien wel wil zeggen: geen mens kwam eerder tot de strijd te willen behoren tot de soort waartoe hij behoort. Daarmee is ook de ridicule idee van de nazi’s gevat dat zij als het ware de mens moesten vernietigen om de mens te behouden. Een tekst om mee te nemen en niet meer te vergeten, hoe we haar ook allen persoonlijk hebben opgevat.

De troost van het Niets

In De remedie van Epicurus heeft Marcel Verweij zich een nobel doel gesteld: de Griekse denker Epicurus in volle glorie laten stralen. In zes korte hoofdstukken legt hij uit wat Epicurus te vertellen heeft en hoe Epicurus van waarde is voor onze tijd. Verweij toont zich vanaf de eerste bladzijde een verliefde fan en lijkt niet van plan ook maar een enkele kritische noot tegen zijn held te dulden.

Epicurus (341 – 270 v.Chr) is een denker die zonder meer tot de verbeelding spreekt. Geboren op Samos, kennen we hem van zijn beroemde filosofische tuin in Athene, waar hij met een bonte verzameling karakters over uiteenlopende onderwerpen filosofeerde. In het licht van voorgangers als Leucippus en Democritus en gegrondvest op empirische en harde materialistische principes ontwierp hij een eigen ethiek en atoomleer.

Hoewel de filosofie bij vele Grieken kon rekenen op nieuwsgierigheid, leverde ze vooral vele tegenstanders op, waaronder Theodorus, Cicero en later vrijwel de gehele rooms-katholieke kerk. Door de goden de macht over de wereld te ontzeggen en de nadruk te leggen op (weliswaar sober) genieten, had Epicurus het zichzelf ook niet eenvoudig gemaakt.

Genotzucht
Verweij probeert aan te tonen dat het negatieve imago dat Epicurus heeft opgelopen voornamelijk valt te wijten aan vileine gelovigen zoals Hieronymus en Calvijn. De collectieve geschiedvervalsing en het bewust portretteren van Epicurus als het kwaad door de christenen, heeft er toe bijgedragen dat we het Epicurisme tegenwoordig nog steeds associëren met genotzucht, terwijl het zoveel méér is dan dat.

Zo staat Epicurus voor vrijheid, rechtvaardigheid, onafhankelijkheid en vriendschap. Angst voor de dood is bovendien onnodig: de rust van het Niets is juist een beloning. Ook voor een straffende God hoeft niemand te vrezen. Dat idee berust slechts op een ongegronde mening. De hoop op de gelukzaligheid na dit bestaan, zoals Kant dat beschreef, kunnen we gerust laten varen. De gelukzaligheid moeten we vooral in het hier en nu zoeken. Carpe diem dus.

Kritiekloosheid
Hoewel Verweij een aandoenlijke poging doet om het Epicurisme voor de moderne lezer als levensstijl aantrekkelijk te maken, ontstijgt het werk als geheel niet het niveau van een propedeuse-essay filosofie. De opsomming van de leerstellingen van Epicurus, waarbij het telkens onduidelijk is of Epicurus’ leer doorklinkt of de mening van de auteur, irriteren door de kritiekloosheid ervan. De zogenaamde tegenwerpingen die Verweij wel opwerpt, worden zo zwak uiteengezet dat ze alleen maar dienen om er genadeloos mee af te rekenen, zodat de ster van Epicurus nog meer kan stralen.

Ook de poging Epicurus te verbinden aan vier hedendaagse vraagstukken strandt in oppervlakkigheid. Met een uitermate ingewikkeld vraagstuk als euthanasie rekent Verweij in twee simpele alinea’s af: het lijden is immers onnatuurlijk, dus een kwaad. Waarom zouden we dat dan in stand willen houden door mensen euthanasie te ontzeggen?

Oppervlakkigheid
Daarnaast bevat het boek een ontstellend aantal taal- en stijlfouten. Waar ‘woorden’ moet staan, staat ‘worden’, waar ‘crisis’ moet staan, staat ‘crises’ en waar ‘Engelse’ moet staan, staat ‘Engelsen’. Verder is het notenapparaat bijzonder amateuristisch en selectief te noemen en bevat het betoog vreemde onjuistheden. Zo zou Willem van Ockham in de achttiende eeuw zijn ‘theorie van het scheermes’ hebben ontwikkeld, terwijl hij toen al zo’n vierhonderd jaar dood was.

Ernstiger dan alle taalfouten is dat Verweij nauwelijks weet af te rekenen met de naturalistische drogredenering die aan het Epicurisme kleeft, en zoals die door G.E. Moore in zijn Principia Ethica uiteen is gezet. Moore waarschuwt terecht dat we een normatieve term als ‘goed’ niet moeten willen definiëren door middel van een gelijkstelling met een niet-normatieve term zoals ‘aangenaam’. Goed en aangenaam, kwaad en onnatuurlijk lijken echter synoniemen binnen het denken van Epicurus zoals Verweij het presenteert, zodat de onbevangen lezer – waar het boek zich sterk op richt – de begrippen al spoedig met elkaar gaat verwarren, met alle denkfouten van dien.

Op de achterkant van het boek valt te lezen dat we hier te maken hebben met een overtuigende rehabilitatie van de antieke wijsgeer en dat het boek zeker stof zal doen opwaaien in filosofieland. De illusie dat dat met dit boek daadwerkelijk zal gebeuren, moeten we Verweij maar niet ontnemen. Als eerbetoon en rehabilitatie verdient de veelzijdige Epicurus beter dan deze matige verdediging geschreven op een roze wolk, al zal Epicurus zelf daar in het Niets weinig om geven.

Wat is goede literatuur?

Wat zijn de kenmerken van goede literatuur? Goede literatuur is altijd actueel en blijft altijd actueel. Ze wordt niet gedragen door een plotselinge hype of trend. Ze waait niet over, maar verovert een plek in de wereldgeschiedenis. De kwaliteit en het succes ervan wordt niet bepaald door de hoeveelheid mensen die het lezen. Goede literatuur staat op zichzelf. Ze steunt niet op een commercieel netwerk van merchandise. Goede literatuur wordt gekenmerkt door een uitzonderlijk gebruik van de ‘natuurlijke stijl’. Wanneer we deze natuurlijke stijl zien, zijn we volledig verrast, verbaasd en enthousiast, want we verwachtten een auteur te zien, maar we vinden een mens…. Goede literatuur is dus verrassend, diepzinnig, verbazend en vertellend, kwetsbaar en oprecht. Het is vol contrasten en toch symmetrisch.

Goede literatuur is te begrijpen en te volgen, maar tegelijkertijd intelligent en wijs. Het creëert geen ‘nieuwe’ kaders, regels, doelen, systemen en vormen vanuit een persoonlijk inzicht, maar zoekt de waarheid vanuit een onbevangen openheid, zonder iets te beperken of strategisch in te vullen. Goede literatuur nodigt lezers uit en is confronterend vanuit zichzelf. Het claimt niets, maar heeft wel een duidelijke inhoud en een heldere boodschap. Het leent zich niet gemakkelijk voor parodieën of persiflages en wie het belachelijk maakt, maakt zich eerder zelf belachelijk of wekt tenminste de ergernis van anderen. Goede literatuur wisselt inhoudelijk niet van kwaliteit, heeft geen duidelijke zwakke plekken en vergt van een lezer niet dat hij in staat is de goede stukken eruit te halen. Ze is consequent en betrouwbaar, heeft, indien nodig, een goede bronvermelding en geeft méér antwoorden dan ze vragen oproept of dan je had verwacht.

Iedereen is gelijk, maar sommigen meer dan anderen

Aan ieder begin van het studiejaar puilen de collegebanken weer uit met psychologiestudenten, die allemaal iets hopen te ontdekken over zichzelf en de ander. Professor Eric Rassin helpt daarbij een handje met een kritisch boek over de persoonlijkheid en trapt zowel gesloten als open deuren in.

Evenals de collegebanken uitpuilen van eerstejaars psychologie, zo puilen de boekwinkels uit met populair wetenschappelijke werkjes over het vakgebied. Er is duidelijk een gretige markt beschikbaar. Voor de moderne mens is de psychologie de nieuwe verlichting. Hoewel de titel Niemand is uniek, behalve ik doet vermoeden dat we ook hier te maken hebben met een toegankelijk, vlot geschreven sociaal wetenschappelijk werk, graaft Rassin net iets dieper, veronderstelt hij enige voorkennis van statistische begrippen en schuwt hij het vakjargon niet.

Persoonlijkheid als wetenschap
De drang naar inzicht in onze persoonlijkheid kent inmiddels talloze wetenschappelijke, esoterische en commerciële vertakkingen, waar niet zelden onredelijk veel gewicht aan wordt toegekend. In zeven behapbare hoofdstukken neemt Rassin ons mee in de wereld van het persoonlijkheidsonderzoek en beschrijft hij wat er afgelopen decennia zoal aan ontwikkeling is geweest.

Ondanks alle vooruitgang die er is geboekt, blijft de immateriële persoonlijkheid een moeilijk grijpbaar begrip, waarbij vragen rondom nature en nurture, meervoudige persoonlijkheidsstoornissen en de relatie tussen brein, gedachten en gedrag nog steeds actueel is en tot uiteenlopende opvattingen leidt.

Rorschach
De Oostenrijkse wetenschapsfilosoof Karl Popper waarschuwde een halve eeuw geleden al voor interpretatievlugge diagnostici die zo hun eigen hypothesen in stand konden houden. Rassin borduurt daarop voort en schrijft eigenlijk een lange wetenschapskritiek op de psychologie.

Illustratief hiervoor is de schets die hij geeft over de bekende Rorschach-vlekkentest. Deelnemers zien een vlek en wordt gevraagd wat ze precies waarnemen. Aan de hand van deze waarneming komt de psycholoog dan vervolgens met een persoonlijkheidstypering. De test blijkt echter zowel wat betreft betrouwbaarheid als wat betreft validiteit uiterst dubieus te zijn, maar wordt desondanks ook in Nederland nog steeds gehanteerd, onder meer binnen de forensische psychologie.

Prikkelende onderzoeken
Dat astrologie een bedroevende betrouwbaarheid heeft, of dat de psychologische test van datingsite Parship niet al te serieus moet worden genomen, zal een pientere leek ook nog wel begrijpen. Als wetenschappers echter zelf met ondeugdelijke tests werken, wat is dan nog wel een betrouwbare manier om iets over de persoonlijkheid te weten te komen?

De kracht van het boek zit in twee dingen. Op de eerste plaats vat Rassin onvermoeibaar een grote hoeveelheid aan psychologische onderzoeken samen voor de lezer. Het is leuk om mee te denken met alle wetenschappers die door middel van allerlei experimenten iets van de persoonlijkheid proberen bloot te leggen. Sommige onderzoeken zijn zo eenvoudig in hun opzet dat ze prikkelen om zelf uit te gaan voeren.

Op de tweede plaats biedt Rassin een kritisch kader om psychologisch onderzoek te nuanceren en ingesleten opvattingen over de persoonlijkheid te betwijfelen. Want dat is uiteindelijk wel het doel van het boek: daar waar psychologie gebruikt wordt om wetten te ontdekken die ons gedrag voorspellen, onze geschiktheid voor een beroep uit te wijzen of om het karakter van onze droomvrouw te onthullen, moeten we kritisch zijn.

Aloud adagium
Het mag duidelijk zijn dat persoonlijkheid geen statisch begrip is. Onder invloed van onze genen en onze omgeving blijven we ons permanent ontwikkelen en worden we op een bepaalde manier herkend, zonder dat deze herkenning een definitief oordeel over ons is. Dat de psychologie de behoefte heeft om toch de essentie van een mens bloot te leggen zegt wellicht evenveel over onszelf als over de psychologie. Het aloude adagium ‘blijf jezelf, er zijn al zoveel anderen’, wordt met dit boek terecht weer afgestoft.

Brave academici schetsen genuanceerd beeld over Koran

In De Koran voor beginners hebben de academische islamkenners Robbert Woltering en Michiel Leezenberg zich voorgenomen een nuchtere kijk te bieden op de eeuwenoude heilige tekst. Spannend wordt het nergens, inleidend is het wel.

De islam is in de mode. Wie zich naar de boekhandel begeeft, treft daar inmiddels een keur aan (inleidende) werken aan over de godsdienst. In het licht van die mode is ook dit werkje geschreven, dat vooral een relativerende en nuancerende toon wil laten horen als tegenwicht van het negatieve beeld dat bepaalde politieke stromingen en media schetsen. De auteurs behandelen de ontstaansgeschiedenis en de theologie van de tekst, en besluiten met een korte retorische discussie waarin ze zich afvragen of de Koran nu een haatpamflet is of een heilig boek.

Heilige moeilijkheden
Het moeilijke aan de Koran is dat er 1400 jaar aan geschiedenis op leunt en dat het gaat om een tekst die op talloze verschillende manieren beleefd wordt als heilig. Dat maakt het per definitie erg lastig om deze tekst neutraal te beschouwen vanuit een academische zetel. De betekenis van geloven en de persoonlijke waarde van iets wat heilig is, is als buitenstaander namelijk nooit werkelijk te vatten. Wat de auteurs rest is een eigen interpretatie waar typische buitenstaanderzinnen als ‘om op lange termijn succesvol te zijn, moet een heilig boek polyinterpretabel zijn, en iets raadselachtigs hebben’ de boventoon voeren.

Een voorbeeld uit het boek dat aangeeft hoe moeilijk het interpreteren is, is de vraag hoe de Koran uitlegt hoe moslims moeten omgaan met ongelovigen. Naar gelang hoe je het opvat en welke passages je leest kan dat verzoenend, bekerend of met het geheven zwaard zijn. Al doen de auteurs hun best ook hier telkens de nuance aan te brengen, je krijgt als lezer het gevoel dat je feitelijk met alle nuancerende argumenten geen schijn van kans maakt tegen iemand die op grond van de Koran het zwaard wil heffen tegen ongelovigen.

In de gehele inleiding is het interpretatiespel doorlopend terug te vinden. Of het nu over homoseksualiteit gaat, de plaats van de vrouw of het opvatten van de (straf)wet. De zogenoemde ‘abrogatieleer’ maakt het allemaal nog iets ingewikkelder. Deze leer beoogt moeilijkheden met conflicterende koranverzen op te lossen door oude verzen af te schaffen ten faveure van latere verzen. Hierdoor kan het zijn dat bepaalde wetten vervallen ten kosten van nieuwe, maar ook dat verzoende verzen worden vervangen door minder tolerante opvattingen. Zoals iedere academicus dan weet en ook de auteurs: let altijd goed op de context en bekijk goed wat de opvatting toen beoogde. Maar met een goddelijke tekst is dat makkelijker gezegd dan gedaan.

Weldenkend
Het boek sluit af met een korte discussie waarin Geert Wilders een pak op de broek wordt gegeven. Dit slotstuk voegt niet heel veel toe en lijkt vooral bedoeld om het boek een actuele lading mee te geven. Ieder weldenkend mens snapt dat bij Wilders de nuancering volstrekt ontbreekt, Fitna niet bepaald een inhoudelijk hoogwaardig cinematografisch document is en alle islamretoriek voornamelijk dient als onderdeel van een politiek spel waarin hij zo opgaat dat het karikaturale op de loer ligt. Het lijkt bovendien onwaarschijnlijk dat de mensen die deze inleiding uit de schappen halen fanatieke Wildersaanhangers zijn, die soms wel wat relativering kunnen gebruiken.

De Koran voor beginners is dan ook vooral bedoeld voor mensen die iets van bagage wensen juist waar de nuance ontbreekt of ongefundeerd fanatisme en vooroordelen de discussie beheersen. Echt klaar voor het moeilijke islamdebat of een filosofische dialoog over tolerantie, verdraagzaamheid en vrijheid binnen religie is men na het lezen van dit boek echter niet, maar dat is misschien ook niet het doel van deze inleiding. Wie daar behoefte aan heeft kan altijd nog Spinoza’s Theologisch-politiek traktaat of Lockes Brief over tolerantie ter hand nemen.

Zonder hemel geen land

De Deense filosoof, of digter, zoals Søren Kierkegaard (1813-1855) zichzelf noemde, kan inmiddels rekenen op een aanhoudende belangstelling binnen het Nederlandse taalgebied. Onder leiding van een groep Kierkegaardspecialisten wordt er hard gewerkt aan een moderne systematische vertaling van de Deense geschriften op basis van de kritische Deense uitgave Søren Kierkegaard Skrifter. Met De ziekte tot de dood is weer een deel verschenen in de reeks, maar niet bepaald het meest toegankelijke.

Kierkegaard werd in zijn geboortestad Kopenhagen meer bespot dan gelezen. Nauwelijks begrepen door zijn tijdgenoten observeerde hij de mens in de stadia op de levensweg en zo in zijn diepste wezen. Zijn uiterst scherpzinnige en prachtig geschreven teksten, waaronder zijn bekende Dagboeken, werden begin twintigste eeuw opnieuw ontdekt en begonnen langzaam maar zeker grote invloed uit te oefenen. Ondermeer de dialectische theologie van Barth en de existentiefilosofie van Heidegger en Jaspers zijn schatplichtig aan de Deen. Met De ziekte tot de dood voltooide Kierkegaard na Het begrip angst zijn tweede filosofisch-psychologische meesterproef.

Vertwijfeling
De ziekte tot de dood begint met een prikkelende aanhef, waaruit Kierkegaards schrijverstalent onmiddellijk blijkt. Hij grijpt de lezer vast met een beschouwing over de dood en opwekking van Lazarus zoals de evangelist Johannes die vermeldt. Wat baat het Lazarus dat hij uit de doden wordt opgewekt als zijn lot is uiteindelijk toch te sterven? We leren Kierkegaard kennen, of feitelijk het pseudoniem Anti-Climacus, als een christelijk psycholoog, die als tegenhanger van Johannes Climacus (‘de subjectiviteit is de waarheid’) bovenexistentieel opereert en de ‘objectieve mededeling’ niet schuwt.

Wat volgt na de aanhef zijn complexe inzichten over twijfel en vertwijfeling in verschillende lagen, waar zelfs het ondoorgrondelijke Hegeliaanse begrippenapparaat niet wordt geschuwd. Na de aantrekkelijke aanhef schrikken de ingewikkelde psychologische en antropologische uiteenzettingen wellicht af, maar wie de moeite neemt Anti-Climacus te volgen zal niet teleurgesteld worden. Bovendien leent de tekst zich uitermate om in gedeelten te lezen, omdat er in iedere alinea wel iets gebeurt dat het overdenken waard is.

Existentiële oefening
Het gehele werk biedt  een constante spiegel, waarin de lezer met zichzelf wordt geconfronteerd. Het centrale doel van Anti-Climacus is dan ook de lezer zich bewust te maken van zijn existentie. Hoewel de vertwijfeling een fundamentele en onuitroeibare ziekte van de geest lijkt, die het ‘ik’ of het ‘zelf’ van zijn vrijheid berooft, is juist die vertwijfeling de redding. Net als de angst in Het begrip angst is de twijfel namelijk geen deficiënt, maar eerder een uitdrukking van de volkomenheid van de menselijke natuur. De vertwijfeling kan pas overwonnen worden, door haar in haar diepst mogelijke vorm te aanschouwen en te bevechten. Wie denkt nooit te twijfelen, heeft zichzelf als zelf nog niet ontdekt. Maar hoe ontdekt men dan zichzelf? Misschien wel door zichzelf op te geven zodat men zichzelf opnieuw kan vinden. Of, nog een stap verder, door te erkennen dat het zelf zijn grond vindt in iets buiten dat zelf.

Met dit laatste inzicht blijkt dat we te maken hebben met een uiterst christelijk werk, waarvan Kierkegaard lange tijd heeft gedacht dat het hem definitief met de staatskerk in conflict zou brengen. Met enige regelmaat verweeft Anti-Climacus verzen van het Nieuwe Testament in zijn uiteenzetting. Een terugkerende tekst die een zekere kern aangeeft in De ziekte tot de dood is bijvoorbeeld Mattheüs 16:26: ‘Want wat baat het immers een mens als hij de hele wereld wint, maar zichzelf toch voorgoed verliest?’ In het licht van de eeuwige God wordt de vertwijfelde, begerige, zoekende mens een zondig mens. En alleen in dit licht kan de mens werkelijk bouwen aan zijn leven, omdat dit zelf dat zich tot God verhoudt, bouwt op een vast fundament dat niet de willekeur kent van allerhande onderling uitwisselbare postmoderne existentiële projecten.

Indirecte apologetische dialectiek
Hoewel Kierkegaard als filosoof een grondige hekel had aan apologetiek, kan de stijl en de bedoeling van Anti-Climacus als een indirecte apologetische mededeling worden opgevat. Zelfs als Anti-Climacus uitschreeuwt dat het buitengewoon dom is het christendom te verdedigen, omdat wie dat doet er nooit in heeft geloofd, is dat juist ter verdediging van het geloof.

Kierkegaard is in dit opzicht een vriend van de hedendaagse christen die een intellectuele gesprekspartner zoekt los van de traditionele apologetische retoriek die, zeker sinds de Kantiaanse ontmaskering van de kentheoretische grondslagen van de metafysica, vaak verzandt in cirkelredeneringen. Bij Anti-Climacus is de haast paradoxale synthese van de wording van het zelf tussen het eindige en oneindige echter het uitgangspunt, evenals de religieuze sprong krachtens het absurde zoals het pseudoniem Johannes de silentio in Vrees en Beven uiteenzet. Hiermee vermijdt Kierkegaard de klassieke apologetische valkuilen, zonder dat de metafysische boodschap aan kracht inboet.

Aan het einde van de tekst wacht de lezer een uitgebreid nawoord, dat als losstaand essay een verhelderende blik werpt op de tekst en op de moeilijkheden van de pseudonimiteit, zodanig, dat beginnende Kierkegaardlezers het beter als voorwoord kunnen lezen. Daarbij kan het sowieso geen kwaad om naast De ziekte tot de dood een verklarend woordenboek bij de hand te houden, of tenminste het telefoonnummer van iemand die Kierkegaard als afstudeeronderwerp heeft. Want Kierkegaard is en blijft een kameleon in schaapskleren die graag een wolf speelt.

Vriendschap zoals dat toen kon

Goethe en Schiller. Het verhaal van een vriendschap laat Safranski de twee achttiende-eeuwse Duitse grootheden van de letteren, kunst en filosofie samensmelten in een romantisch verhaal. De uitvoerige kijk in de geestelijke bloeiperiode van het Duitse rijk die Safranski schetst, doet soms verlangen er een onderdeel van te zijn.

Het verhaal van Goethe en Schiller is inmiddels talloze malen verteld en heeft menig student Duits aan een scriptie geholpen. Voor het Nederlandse taalgebied is in 2005 bij Damon een mooie compilatie verschenen van de uitgebreide briefwisseling tussen de twee Duitsers. Deze en andere briefwisselingen van Goethe en Schiller zijn de voornaamste bron van Safranski om het verhaal opnieuw te vertellen.

Haastige spoed…
Voordat we de vriendschap tussen beiden werkelijk zien bloeien, schetst Safranski eerst ruim honderd pagina’s lang de contouren waarbinnen de levens van beide meesters zich afspeelden. Aan de hand van belangrijke reizen, romances, dichterlijke werken en persoonlijke voorvallen leren we Schiller kennen als een man die hartstochtelijk zoekt naar erkenning en Goethe als een man die – zeer zelfbewust van zijn talent – overal een onuitwisbare indruk maakt. De vriendschap tussen beiden is nooit een vanzelfsprekendheid geweest, daarvoor lag hun levensovertuiging ook te ver uit elkaar. Goethe die de natuur als zijn vriend beschouwde tegenover Schiller die haar als vijand zag. Het duurde uiteindelijk tot 1794 voordat ze samenkwamen op basis van gelijkwaardigheid. Schiller wist dat hij Goethe nodig had voor het slagen van een ambitieus tijdschrift dat hij wilde opzetten, nodigde hem uit en na enige twijfel besloot Goethe mee te werken. Vanaf dat moment is er alle reden om elkaar geregeld te bezoeken en wordt duidelijk dat ze met hun intellectuele ontmoetingen en de vele brieven die ze elkaar schrijven een enorme aantrekkingskracht op elkaar uitoefenen.

Kakofonie van beroemdheden
Het aantal beroemdheden dat in het boek zonder al te veel toelichting passeert, is indrukwekkend. Fichte, Schelling en Hegel alsook Novalis, Herder, Humboldt en Schleiermacher zijn slechts enkelen die het toneelspel rondom Goethe en Schillercompleteren. Safranski geeft de lezer al snel het gevoel dat hier echt wat gebeurt: dit zijn mensen die, soms letterlijk, bezig zijn geschiedenis te schrijven. Hier blijkt soms ook de zwakte van het boek: het overzicht wil nog wel eens verdwijnen. Voor wie niet thuis is in de Duitse geschiedenis of filosofie, zorgen de vele gebeurtenissen, personages en plaatsen die Safranski onvermoeibaar blijft opsommen geregeld voor verwarring. Het werk is nadrukkelijk ook geen wetenschappelijke uitgave, ondanks de verzorgde bronnenlijst en literatuurvermelding. Safranski heeft hier een boek voor de liefhebber willen schrijven, die met enige kennis van zaken geschiedenis voor de ontspanning leest.

Vriendschap als spiegel
Hoe meer je al lezend de vriendschap tussen Goethe en Schiller wordt ingezogen, hoe meer de neiging ontstaat je eigen vriendschappen onder de loep te nemen of zelfs te vergelijken. De intellectuele kracht, de overgave, het respect en de hartstochtelijkheid waarmee beide mannen elkaar naderen werkt als een spiegel voor de moderne tijd waarin vriendschap soms zo eenvoudig inwisselbaar lijkt. Dat Goethe uiteindelijk de schedel van de jong overleden Schiller bijna een jaar lang in zijn bibliotheek heeft bewaard, maakt echter ook duidelijk dat het hier over echt andere tijden gaat.

Safranski opent zijn verhaal met een overgeleverde uitspraak van Aristoteles die ooit zei: ‘Beste vrienden, er is geen vriend!’. Hij had evengoed met een uitspraak van Aristoteles kunnen afsluiten: ‘Geluk, dat is filosoferen met je vrienden’. En juist dit kleine bijzondere geluk dat Goethe en Schiller hebben gekoesterd, weet Safranski prima over te brengen.

Abonneren


 

Verschenen

Copyright 2024 Stephan Wetzels © All Rights on Texts Reserved.
Bezoek aan dit persoonlijke archief is gehouden aan de voorwaarden te vinden onder "Over deze website"