In De remedie van Epicurus heeft Marcel Verweij zich een nobel doel gesteld: de Griekse denker Epicurus in volle glorie laten stralen. In zes korte hoofdstukken legt hij uit wat Epicurus te vertellen heeft en hoe Epicurus van waarde is voor onze tijd. Verweij toont zich vanaf de eerste bladzijde een verliefde fan en lijkt niet van plan ook maar een enkele kritische noot tegen zijn held te dulden.
Epicurus (341 – 270 v.Chr) is een denker die zonder meer tot de verbeelding spreekt. Geboren op Samos, kennen we hem van zijn beroemde filosofische tuin in Athene, waar hij met een bonte verzameling karakters over uiteenlopende onderwerpen filosofeerde. In het licht van voorgangers als Leucippus en Democritus en gegrondvest op empirische en harde materialistische principes ontwierp hij een eigen ethiek en atoomleer.
Hoewel de filosofie bij vele Grieken kon rekenen op nieuwsgierigheid, leverde ze vooral vele tegenstanders op, waaronder Theodorus, Cicero en later vrijwel de gehele rooms-katholieke kerk. Door de goden de macht over de wereld te ontzeggen en de nadruk te leggen op (weliswaar sober) genieten, had Epicurus het zichzelf ook niet eenvoudig gemaakt.
Genotzucht
Verweij probeert aan te tonen dat het negatieve imago dat Epicurus heeft opgelopen voornamelijk valt te wijten aan vileine gelovigen zoals Hieronymus en Calvijn. De collectieve geschiedvervalsing en het bewust portretteren van Epicurus als het kwaad door de christenen, heeft er toe bijgedragen dat we het Epicurisme tegenwoordig nog steeds associëren met genotzucht, terwijl het zoveel méér is dan dat.
Zo staat Epicurus voor vrijheid, rechtvaardigheid, onafhankelijkheid en vriendschap. Angst voor de dood is bovendien onnodig: de rust van het Niets is juist een beloning. Ook voor een straffende God hoeft niemand te vrezen. Dat idee berust slechts op een ongegronde mening. De hoop op de gelukzaligheid na dit bestaan, zoals Kant dat beschreef, kunnen we gerust laten varen. De gelukzaligheid moeten we vooral in het hier en nu zoeken. Carpe diem dus.
Kritiekloosheid
Hoewel Verweij een aandoenlijke poging doet om het Epicurisme voor de moderne lezer als levensstijl aantrekkelijk te maken, ontstijgt het werk als geheel niet het niveau van een propedeuse-essay filosofie. De opsomming van de leerstellingen van Epicurus, waarbij het telkens onduidelijk is of Epicurus’ leer doorklinkt of de mening van de auteur, irriteren door de kritiekloosheid ervan. De zogenaamde tegenwerpingen die Verweij wel opwerpt, worden zo zwak uiteengezet dat ze alleen maar dienen om er genadeloos mee af te rekenen, zodat de ster van Epicurus nog meer kan stralen.
Ook de poging Epicurus te verbinden aan vier hedendaagse vraagstukken strandt in oppervlakkigheid. Met een uitermate ingewikkeld vraagstuk als euthanasie rekent Verweij in twee simpele alinea’s af: het lijden is immers onnatuurlijk, dus een kwaad. Waarom zouden we dat dan in stand willen houden door mensen euthanasie te ontzeggen?
Oppervlakkigheid
Daarnaast bevat het boek een ontstellend aantal taal- en stijlfouten. Waar ‘woorden’ moet staan, staat ‘worden’, waar ‘crisis’ moet staan, staat ‘crises’ en waar ‘Engelse’ moet staan, staat ‘Engelsen’. Verder is het notenapparaat bijzonder amateuristisch en selectief te noemen en bevat het betoog vreemde onjuistheden. Zo zou Willem van Ockham in de achttiende eeuw zijn ‘theorie van het scheermes’ hebben ontwikkeld, terwijl hij toen al zo’n vierhonderd jaar dood was.
Ernstiger dan alle taalfouten is dat Verweij nauwelijks weet af te rekenen met de naturalistische drogredenering die aan het Epicurisme kleeft, en zoals die door G.E. Moore in zijn Principia Ethica uiteen is gezet. Moore waarschuwt terecht dat we een normatieve term als ‘goed’ niet moeten willen definiëren door middel van een gelijkstelling met een niet-normatieve term zoals ‘aangenaam’. Goed en aangenaam, kwaad en onnatuurlijk lijken echter synoniemen binnen het denken van Epicurus zoals Verweij het presenteert, zodat de onbevangen lezer – waar het boek zich sterk op richt – de begrippen al spoedig met elkaar gaat verwarren, met alle denkfouten van dien.
Op de achterkant van het boek valt te lezen dat we hier te maken hebben met een overtuigende rehabilitatie van de antieke wijsgeer en dat het boek zeker stof zal doen opwaaien in filosofieland. De illusie dat dat met dit boek daadwerkelijk zal gebeuren, moeten we Verweij maar niet ontnemen. Als eerbetoon en rehabilitatie verdient de veelzijdige Epicurus beter dan deze matige verdediging geschreven op een roze wolk, al zal Epicurus zelf daar in het Niets weinig om geven.