Begin maart 2017 werd ik gevraagd door de redactie van LITER om een recensie te schrijven over het boek En het sneeuwde in Rome van Stefan van Dierendonck. ‘Een onontkoombare liefdesgeschiedenis, een moderne bildungsroman, een overdonderende zoektocht naar betekenis.’ De lat wordt gelukkig nooit erg hoog gelegd op achterkanten, en er worden gelukkig niet teveel verwachtingen gewekt.
Ongeveer zes weken later, 240 pagina’s verder en meer dan 14 uur schaven aan de recensie bood ik mijn stuk aan aan de redactie. Daarbij had ik al het bijzondere voorgevoel dat ze niet onverdeeld gelukkig zou zijn met de kritiek die ik in de recensie aan de dag leg. Wat niet helpt is dat de auteur, Stefan van Dierendonck, zelf lid is van de redactie van dit tijdschrift. Feitelijk een zeer merkwaardige constructie die belangenverstrengeling in de hand werkt en vragen oproept over de vrijheid die een recensent ten aanzien van het boek heeft.
Voorafgaand aan de inzending van mijn recensie heb ik een stuk of 10 mensen het verhaal kritisch laten lezen. In alle gevallen was het commentaar hetzelfde: scherp, maar goed onderbouwd.
Eigenlijk naar verwachting kreeg ik van de redactie te horen dat ze deze recensie niet willen plaatsen:
“De recensie in deze vorm kunnen we niet plaatsen. De toon is te negatief en dat past niet bij ons tijdschrift. Ook het feit dat de recensie op de persoon gericht is viel niet in goede aarde. Men vond dit niet passend bij een literaire bespreking. Een iets positievere recensie zit er niet in, begreep ik eerder al?”
Dit neigt naar mijn idee sterk naar censuur en dat is een literaire doodzonde. Het lijkt eerder dat het niet in de straat past van auteur Van Dierendonck, althans die suggestie wek je op deze manier. In hoeverre beschermt een redactie zijn redactieleden? Het doet mij persoonlijk ook de vraag stellen wat precies ‘een literaire recensie’ is. Moet de recensie zelf literair zijn of handelt de recensie over literatuur?
Recent las ik de Scheldkritieken van Lodewijk van Deyssel en ik kan niet zeggen dat ik het geen literaire recensies vond of dat ze niet handelden over literatuur. Dat hij geen spaan heel laat van de pulp -literatuur- die hij moet beoordelen, doet niet ter zake. Ik ben blij dat hij dat gedaan heeft. Het is aan mij te beoordelen of ik het dan met hem eens ben. Dus ik geloof dat recensies over literatuur best kritisch mogen zijn, zolang ze zich aan de feiten houden en het duidelijk is dat het niet meer is dan een mening van één lezer.
Nu is het alles behalve mijn bedoeling Scheldkritieken te schrijven of een bleke imitatie daarvan te presenteren, maar ik vond het boek oprecht ongelofelijk zwak in alle opzichten. Het is niet bepaald plezierig om je 240 pagina’s lang te ergeren aan vorm en inhoud. Natuurlijk mag je een schrijver er niet op afrekenen, maar een afschuwelijke zin als “We zagen elkaar en we poepten in onze broek van herkenning. Zoiets.”, achtervolgde me dagenlang, tot zelfs in mijn slaap. Dat is niet gezond. Je hoopt dan zelfs dat de auteur dat ergens schaamteloos gejat heeft en niet zelf heeft bedacht.
Ik heb aan de redactie medegedeeld dat ik ongelukkig werd van het boek en daaraan toegevoegd dat het mij interessant en zinvol leek dat de auteur in kwestie in een brief uitvoerig commentaar zou mogen leveren op de recensie. Het zou bovendien een interessante briefwisseling kunnen worden, die wellicht ook mijn perspectief op het boek zou kunnen veranderen. Dat blijft nu helaas achterwege, maar dat past ook wel weer bij de weekheid die de schrijver in zijn literaire idem ego aan de dag legt. Het personage in de roman, waarvan ik dus vermoed dat het een kopie is van de schrijver zelf, legt een ondraaglijke lichtheid aan de dag, zowel in denken als in doen. Ik heb tientallen keren tegen het boek geroepen: ‘Kom nu toch eens op voor jezelf jongen! Stop met die treurige zelfdenigratie, stap uit je rancuneuze anti-katholieke frame en wees daadwerkelijk de existentialist die je wil zijn!’ Maar ik riep het tevergeefs, het boek veranderde niet, alleen mijn gemoedstoestand.
Het is interessant om te bedenken in hoeverre kritiek op het personage in het boek, kritiek is op de schrijver. Mijn grootste bezwaar, zoals ook blijkt uit onderstaande recensie, is dat de schrijver suggereert fictie te bedrijven, terwijl het in werkelijkheid autobiografisch is. “Het boek is een roman en staat daarmee los van de werkelijkheid.” Ik sluit niet uit dat het een literaire truc is die ik niet begrijp, of een vrijheid die gepermitteerd mag worden bij het schrijven van een roman, maar het heeft mij 240 pagina’s in de weg gezeten. Ik begrijp best dat mensen soms de behoefte hebben om iets verdekt op te schrijven als het gaat over liefde of homoseksualiteit of onprettige ervaringen, maar noem het dan geen fictie. Neem verantwoordelijkheid voor wat je schrijft, of doe het dan onder een pseudoniem. Maar omgekeerd heb ik er moeite mee: je echte naam gebruiken en doen alsof je fictie schrijft. Ik moet eens nader overwegen, waarom me dat zo stoort, los van de karakterloosheid.
Tenslotte wil ik niet miskennen hoe ongelofelijk moeilijk het is om een bestaan op te bouwen als schrijver. Ik kan me goed voorstellen dat iemand vooral op zoek is naar instemmende recensenten en welgevallige lof ter zelfbevestiging. Schrijven is namelijk kwetsbaar zijn. Anderen oordelen over jouw intiemste gedachten, over het maximale wat je uit je pen krijgt. Dat is niet altijd prettig en zelfs als de inhoud van een boek niet terugslaat op de schrijver zelf, wordt nog steeds het schrijven beoordeeld, waarmee de schrijver zelf. Ik (h)erken die kwetsbaarheid ten volle, maar dat is wel het risico van het schrijven. Wie dat risico neemt, moet de consequenties durven aanvaarden. Plato zou om die reden zijn romans in het vuur hebben geworpen. Het zou goed één van de redenen kunnen zijn waarom ik misschien zelf wel nooit tot een roman zal komen of waarom ik niet bij leven hecht aan een groot publiek. Ik zou me net als Stefan van Dierendonck doodergeren aan die oppervlakkige buitenwereld die iets te klagen heeft over dat waar ik jaren aan heb gewerkt. Ik zou me doodergeren aan recensenten die mijn boek met enkele pennenstreken als te licht beoordelen, waarbij ik op de top van mijn kunnen gedachten op papier heb overgezet.
In dat opzicht voel ik oprecht medelijden met Van Dierendonck, maar kan ik enkel tegen iedereen zeggen: oordeel zelf en weerspreek vooral mijn recensie met de scherpst inhoudelijke argumenten die je kunt vinden. Het is ten slotte maar één mening.
____________________________________________________________________________
Deze recensie is verschenen op 8Weekly. Het bovenstaande niet goed gelezen en toch benieuwd naar hoeveel sterren dit boek krijgt? Neem dan nu een kijkje op de site aldaar!
Menselijk, al te menselijk
Boekrecensie: En het sneeuwde in Rome
En het sneeuwde in Rome is het tweede boek van Stefan van Dierendonck (1972) na En het regende brood uit 2012. Het (symbolisch?) 12-hoofdstukken tellende verhaal laat zich in enkele zinnen vertellen: een jonge priester vertrekt naar Rome voor een studie kerkgeschiedenis. In Rome lijkt hij enkel karikaturen te ontmoeten totdat zijn docente Italiaans Arianna Girasole (‘een vrije heiden met mondaine hakken’) hem doet ontwaken uit de sluimer van het katholicisme en zijn vals verstane roeping. Hij vindt de liefde en zegt de Kerk vaarwel.
Het boek is duidelijk niet geschreven vanwege het verhaal. Het gaat hier om het literair proberen te vangen van een existentiële crisis. Het gaat om een poging tot verbeelding te komen van het spanningsveld tussen het profane en het heilige. Het gaat over zoeken naar identiteit voor en na de vervreemding.
Op de eerste pagina van het boek wordt de lezer geconfronteerd met een merkwaardige mededeling: ‘dit boek is een roman en staat daarmee los van de werkelijkheid. Voor zover er al banden zijn met de werkelijkheid is die werkelijkheid door de auteur naar zijn hand gezet en tot fictie gemaakt.’
Maar Van Dierendonck moet de lezer niets wijsmaken of voor zot houden. Het boek is onmiskenbaar autobiografisch en staat helemaal niet los van de werkelijkheid, integendeel. Van Dierendonck is voormalig priester, geboren in Budel, heeft een glutentrauma, studeerde in Rome en vond de liefde. De vertellende ‘ik-figuur’ heet niet toevallig Stefan, is geboren in Budel, heeft glutenallergie, studeert als priester in Rome en vindt er de liefde. Waarom moet Van Dierendonck van zichzelf dit freudiaanse schimmenspel spelen?
Wellicht is een voorname reden dat de verteller in het boek tientallen pagina’s lang een ondraaglijke lichtheid tentoonspreidt, waar Van Dierendonck niet direct mee geassocieerd wenst te worden. Want omdat er vrijwel niets gebeurt in het boek, moet de lezer die tot het eind wil geraken mee met de memoires van de hoofdpersoon en diens sporadisch oppervlakkige ‘filosofische’ overwegingen.
In hoofdstuk 5 bijvoorbeeld, komt het tot een kleine bespiegeling waarmee expliciet kritiek wordt geleverd op de priesteropleiding. ‘Let op voor Thomas van Aquino, kijk uit voor Augustinus en consorten. (….) Verstandig leren geloven. Zo wordt een priester gevormd. Wat docenten vergeten, is dat Hij hiermee definitief in het rijk van de filosofische concepten wordt getrokken. God wordt een abstractie. Ben ik nog te volgen?’
Ja hoor, Stefan is uitstekend te volgen. Maar Stefan is vooral een ongelofelijke slappeling die in honderden pagina’s telkens als hij iets van waarde lijkt te noteren, op de proppen komt met een afleidingsmanoeuvre. Een mini-college kerkgeschiedenis over een valse Paus. Een trage reisbeschrijving. Een droom die, zoals Frederik van Eeden al wist, alleen interessant is voor degene die de droom heeft gehad. Of de wanstaltige ontboezeming van zijn eerste masturbatie (‘Ik was niet veel ouder dan 14 jaar, denk ik, toen ik voor het eerst ontdekte dat ik mezelf kon melken.’). Er wordt zelfs een ‘joker’ gespeeld wanneer het ernstig dreigt te worden en Stefan over homoseksuele gevoelens van een bevriend pastoor moet schrijven. Evert Helmes alias Pim Poldermans en het trauma wat zijn naam draagt. Het blijft in nevelen. Allemaal in fictieve nevelen uiteraard. Want dit is fictie. Een roman…
En dan mijmert Stefan weer verder. Aanhoudend verontschuldigend dweept hij met vederlichte reflecties en herinneringen, waarin alles consequent klein wordt gemaakt en waarin hij nergens trots durft te zijn op zichzelf. ‘Toon toch eens karakter, jongen! Denk toch wat meer aan Kierkegaard waarop je bent afgestudeerd!’, wil je als lezer schreeuwen. En het is dan dat je beseft dat jij niet moet opgeven het boek uit te lezen. ‘Misschien valt straks alles samen…misschien komt straks de Liefde.’
Tja, de Liefde! Het boek heet immers ‘een onontkoombare liefdesgeschiedenis’. Maar de liefde is flinterdun. Haast afwezig. Na 188 pagina’s -eindelijk- is er een kusje met de femme fatale: Arianna. Het wordt aan de fantasie van de lezer overgelaten wat Arianna precies aantrekt in Stefan. Probeert ze een chronisch gevoel van lucht en leegte te vullen? Is het de sensatie van de verovering? Schept ze er plezier in een onbeschreven blad te bekrassen? Arianna lijkt een akelige vrouw die op het moment dat haar prooi dreigt te ontglippen zelfs de absolute troef speelt dat het leven zinloos is zonder Stefan: ‘Ik weet niet wat ik mezelf had aangedaan als het wel een afscheid was geweest’. Er is geen zin verder verwijderd van liefde dan deze. Eng, griezelig: wegwezen. Maar voor Stefan is het een absurde aanmoediging. Hij mag met Arianna friemelen en ze helpt hem breken met een heilig gemaakte belofte. Ze helpt hem te ontsnappen aan iets waartoe hij zelf nooit de moed heeft gehad. Is Arianna de duivel? Is zij het enige immateriële personage in het boek? Is zij een ontluikend gedachtespinsel van Stefans geest na jaren verdrongen seksuele fantasieën? Vragen die wellicht beantwoord worden in deel III: En het hagelde in de bovenkamer.
De belangrijkste vraag tenslotte die heel het boek oproept, pagina voor pagina, is nog blijven liggen. Namelijk: Voor wie is dit boek geschreven? Voor Romegangers een onttovering. Voor filosofen veel te licht. Voor theologen te eenzijdig. Voor bij de open haard tergend te traag. Voor verliefden te laf. Wie blijft er nog over behalve familieleden en de mensen die een draai om hun oren krijgen in het boek of met hoofdletter worden aangeduid? Priesters die worstelen met zichzelf? Die konden al terecht bij John Henry Newman.
Het kan iemand niet ontzegd worden om op therapeutische basis zaken aan papier toe te vertrouwen. Het is duidelijk dat alle gedachten die we lezen in dit boek moeten helpen bij het zeer langdurig verwerkingsproces van de auteur die alle grond onder zijn voeten heeft zien wegvallen. Zodra deze gedachten echter publiekelijk worden gemaakt, kan het geen louter therapie meer heten. Dan moet men zich kunnen en durven verantwoorden. Maar daar is het nog veel te vroeg voor. Dat verklaart ook het angstige gegoochel met pseudoniemen en de verdekte weergave van werkelijke gebeurtenissen.
Komt het nog goed? Van Dierendoncks onafscheidelijke metgezel Stefan durft in ieder geval te vloeken. Hij weet bovendien aanhoudend alle schuld te verschuiven naar het katholieke systeem, waarmee zijn eigen schuldgevoelens langzaam wegsijpelen en de zoektocht naar een nieuwe identiteit los van dit verhaal eindelijk kan aanvangen. Met medelijden vervuld, is het de lezer die hem tenslotte toeroept: ‘Hou vol jongen. In godsnaam, hou vol!’
_______________________________________________________
Boek: En het Sneeuwde in Rome
ISBN: 9789400400603
Maart 2017 bij Thomas Rap
Lees meer besprekingen:
Jan Maurits Schouten voor Ugenda.nl