Voor de filosofiekalender van het filosofiemagazine, verschenen in 2018 weer 12 originele kruimels van mijn hand. Voor wie ze gemist heeft, er nooit tegenaan is gelopen of gewoon nog eens na wil lezen, hier de teksten integraal. Deel XXV van XXVIII.
With great power…
‘Is een vrouw moreel of wettelijk verantwoordelijk voor de schade die ze toebrengt aan haar ongeboren kind?’
Case 15: pre-natal injury. In: C. Johnston en P. Bradbury (2016). 100 cases in clinical ethics and law.
De ‘100 cases’-serie is een boekenreeks waarin voor allerlei medische vakgebieden 100 praktische problemen worden besproken. 100 cases in Clinical Ethics and Law is één zo’n boek. De auteurs schetsen relatief laagdrempelig uiteenlopende medisch-ethische problemen, van de vraag ‘Is er bezwaar tegen het vrijwillig verhandelen van organen?’ tot ‘Moet je cosmetische chirurgie bij jonge kinderen willen?’.
In casus 15 wordt het verhaal verteld van de 19-jarige Angela. Angela is zwanger van haar eerste kind, maar blijft ondanks waarschuwingen van professionals stevig alcohol drinken. Haar kind wordt geboren met FAS (Foetaal Alcohol Syndroom), wat gekenmerkt wordt door fysieke en mentale beperking.
Intuïtief voelen we dat een moeder een zwaarwegende morele verantwoordelijkheid heeft ten aanzien van haar ongeboren kind. Wettelijk gezien heeft een ongeboren kind echter nauwelijks rechten, wat het ingewikkeld maakt een roekeloze moeder juridisch verantwoordelijk te houden. In de rechtszaak CP versus First-tier Tribunal uit 2014 stond een moeder terecht vanwege het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan haar ongeboren kind. De moeder werd niet veroordeeld omdat de rechtbank vaststelde dat het ongeboren kind ten tijde van het alcoholmisbruik niet aangemerkt kon worden als een persoon, en er dus ook geen sprake kon zijn van het ‘toebrengen van lichamelijk letsel aan een persoon’, zoals dat juridisch strafbaar is. In ethische zin echter kan er dan nog steeds verwerpelijk zijn gehandeld.
__________
21 februari. Sterfdag Spinoza
De eeuwigheid en het Grafschrift
“Op B.D.S.
Spouw op dit graf. Hier ligt Spinoza. Was zyn leer, Daar ook bedolven! Wrocht die stank geen zielpest meer.”
Carolus Tuinman (1729). Rymlust.
Carolus Tuinman (1659-1728) was een ‘onverdraagzame’ gereformeerde Middelburgse predikant. Opgegroeid in Maastricht, een hekel ontwikkeld tegen rooms-katholieken en met een bijzondere voorliefde voor Nederlandse taal en vlotte rijmelarij, was hij populair onder het gewone volk. Als aanhanger van de leer van Gisbertus Voetius (1589-1676) trok Tuinman in vele werken fel van leer tegen zogenaamde vrijgeesten die het waagden te rommelen met het godsbegrip. Geschriften als De heillooze Gruwelleere der Vrygeesten (1714) of De Liegende en Bedriegende Vrygeest (1715) laten weinig te raden over. Ook Spinoza (1632-1677) moest het als vrijdenker geregeld ontgelden. In Rymlust, wat vlak na het overlijden van Tuinman verscheen in 1729, treffen we het beruchte grafschrift aan wat Tuinman aan Spinoza weidde, nadat hij eerder in het boek nog schrijft dat de hel met Spinoza nooit eerder een snoder monster voor de dag heeft doen komen.
Het heeft niet gebaat de ontwikkeling van het vrije, tolerante denken tegen te houden. De filosofie van Spinoza is tot de dag van vandaag wereldwijd springlevend, waar Carolus Tuinman hooguit per toeval opduikt. Postume wraak; al zou Spinoza een grafschrift voor Tuinman hebben geschreven, dan was het vast een stuk minder veroordelend en heel wat verdraagzamer geweest.
__________
Allemaal in hetzelfde schuitje
“Figuurlijk gesproken, kan elke rijke natie worden gezien als een reddingsboot vol relatief rijke mensen. In de oceaan buiten elke reddingsboot zwemmen de armen van de wereld, die graag in de boot willen, of op zijn minst een deel van de rijkdom. Wat moeten de passagiers in de reddingsboot doen?”
Garrett Hardin (1968). The Tragedy of the Commons. In: Science 162 (3859): 1243–1248.
Filosofen zijn dol op metaforen. Plato vond het gebruik van metaforen zelfs noodzakelijk om ingewikkelde filosofische uiteenzettingen toegankelijk te maken voor het volk. Zijn beroemdste metafoor is ongetwijfeld die van de Grot, waar geketende mensen naar schaduwen zitten te kijken. Maar welke metafoor is eigenlijk de beste om de wereld te beschrijven? Volgens ecoloog en ethicus Garrett Hardin (1915-2003) is het in ieder geval onjuist om de wereld voor te stellen als een ‘global village’ of nog erger als een ‘ruimteschip’, zoals A.E. Stevenson II (1900-1965) had gedaan tijdens een speech voor de Economische en Sociale Raad van de VN (9 juli 1965). Volgens Stevenson II reizen we allemaal samen als passagiers op een klein ruimteschip door een oneindige ruimte, afhankelijk van kwetsbare voorraden lucht en grond. We zijn allemaal afhankelijk voor onze veiligheid van zijn veiligheid en vrede; enkel beschermd tegen vernietiging door de zorg, de aandacht en zelfs de liefde die we ons kwetsbare ruimtevaartuig geven. Hardin bestrijdt dat. Metaforen die de aarde als ‘gemeenschap’ voorstellen houden geen rekening met het feit dat er privaat eigendom bestaat. Rijke landen zijn bovendien nooit rijk genoeg om alle armen binnenboord te halen. Zouden ze dat wel proberen, is iedereen slechter af: de boot zou zinken. Blijft de vraag van Hardin: hoe verhouden we ons tot de drenkelingen?
©Veenmedia.nl