Robert Antelme: de menselijke soort.
Een verkenning aan de hand van zijn ervaringen in Gandersheim.
Met deze tekst blik ik terug op de bijeenkomst van 15 januari 2012 van de More Alumni en geef ik een subjectief verslag van de thematiek zoals deze besproken en ter tafel is gekomen. Ik werp voornamelijk vragen en stellingen op ter verdere overweging aan de hand van het voorwoord bij De menselijke soort.
Gedurende enkele uren is er gestudeerd op het voorwoord en op de volledige Goede Vrijdagpassage, uit het boek ‘de menselijke soort’ van de Fransman Robert Antelme. In het Nederlands vertaald door Paul Huigsloot.
Bij het lezen van het voorwoord, werd terecht opgemerkt dat alleen deze tekst al voldoende zou zijn om op te promoveren. Met in het achterhoofd de stelling van Adorno (Na Auschwitz mag je geen literatuur meer schrijven) lieten wij onze gedachten gaan over de ‘onvoorstelbaarheid’ die Antelme probeerde te vatten in zijn tekst.
De eerste alinea beschrijft een soort paradox tussen de realiteit van de ervaring en de realiteit van de bevrijding. De onmacht die het gebrek aan beschikbare taal met zich meebracht (zoals Antelme dat beschrijft), om te duiden wat men had ervaren, maakt de lezing van de teksten merkwaardig: hoe te filosoferen over teksten die noch met de taal noch door middel van onze eigen ervaringen kunnen worden ingevoeld? Of is dat toch mogelijk? Op een andere manier? Het beeld van de vrouw die lang moest huilen nadat ze de tekst van Antelme las, blijft hangen. Wat betekent dan dit huilen? Er ontstaat een discussie: willen we dit lezen of stoot het ons af? Moeten we het juist lezen, omdat het ons afstoot?
Wittgensteins analyse van de taal wordt kort aangestipt. Is het mogelijk iets niet in taal te kunnen zeggen? Bestaat een privé beleving, strikt en alleen toegankelijk voor de privé persoon?
De historische idee dat de humaniteit niet eerder zo geschonden is, lijkt ook het centrale uitgangspunt van Antelme. De realiteit die de verbeelding te boven gaat. Simpelweg omdat er geen enkele vergelijking bestaat. ‘Het concentratiekamp is de staalkaart van krenking.’ De gruwelijke idee dat de organisatie zo was ingericht dat er geen enkel verzet mogelijk was, dat menselijke bronnen voor het louter valse werden ingezet, dat men, dientengevolge, onder toezicht stond van moordenaars, dieven en sadisten (niet per se mensen met een ideologie, een hogere moraal, een politiek of persoonlijk doel of iets dergelijks-zoals dit in de geschiedenis vaak het geval was-blijft hangen:
Iemand uithongeren om hem vervolgens te moeten straffen omdat hij afval steelt, en daarvoor een beloning van de SS krijgen, bijvoorbeeld extra soep die de ander wordt onthouden zodat die nog meer uitgehongerd raakt – dat was hun gebruikelijke tactiek.
Solidariteit begint te betekenen: het is ieder voor zich. En daarin was men solidair.
De belangrijkste passages lijken zich aan het einde te bevinden:
Ik doe hier verslag van wat ik heb meegemaakt. Het bevat niet zo veel verschrikkelijks. In Gandersheim was geen gaskamer of crematorium. Het verschrikkelijke hier is onduidelijkheid, volkomen gebrek aan houvast, eenzaamheid, onophoudelijke onderdrukking, langzame vernietiging. De drijfveer in onze strijd was uiteindelijk niets anders dan de bezeten en bijna altijd eenzame eis om tot het einde toe mens te blijven.
Het lijkt wel of er twee verschillende vormen van verschrikking worden bedoeld, maar zowel in de Duitse als in de Engelse vertaling lezen we dezelfde woorden. Het is duidelijk dat hier de mens zelf op het spel staat.
Of de helden die we uit de geschiedenis en de literatuur kennen nu uit liefde, eenzaamheid, angst voor het zijn of het niet-zijn of uit wraakzucht schreeuwden, of dat zij zich tegen onrecht en vernedering keerden, we geloven niet dat ze ooit zover gedreven waren, als enige en laatste eis, uiting te geven aan het ultieme besef tot de soort te behoren.
De gruwelen die de geschiedenis tot dan toe rijk is, lijken slechts altijd van uit een fragmentarisch perspectief plaats te vinden:
“Measured against this hypertrophy, earlier forms of power seem fragmentary, irrational, crude in their means, and limited in scope. Born on the threshold of the twentieth century, organized terror reached its most extreme form in the German camps. In anthropological significance, the concentration camp is as important as modern warfare. Using the technology of advanced weaponry, humankind can extinguish itself in a single blow. Using the organization of terror, it can methodically destroy all of humanity. Contrary to all experience, many people today tend to view the twentieth century as the quintessence of civilized…”
Er wordt een interessante opmerking gemaakt: het grote kwaad komt voort uit de ontwikkelde soort, niet uit barbarij. Daarmee is het concentratiekamp in ieder geval een modern hoogtepunt in zijn dieptepunt: alle vormen van menselijke vooruitgang werden gebruikt voor het kwade. Het kwade dat banale vormen aannam (er volgt een analyse van “ban”). Gerefereerd wordt aan het proces Eichmann, zoals dit is opgetekend door Hannah Arendt. De bureaucratie, het kleine radertje in het geheel.
De stelling valt dat het kwaad in ieder mens schuilt en vergelijkingen worden gemaakt met het Stanfort prison experiment en het Millgramexperiment. Wat maakt ons moreel gewapend tegen het weigeren van deze gruweldaden? In welk opzicht is het “mauvaise foi” van Sartre niet iets te eenvoudig gesteld? Wat is de kracht van primaire en secundaire socialisatie op de ontwikkeling van het morele geweten van het individu? Hoe handelt men als het leven in de waagschaal komt te staan voor een ideaal? Wat is het verschil tussen ‘oude’ en ‘nieuwe’ Petrus?
Er vallen vergelijkingen met Vietnam: het verhaal van Stockdale. De hoge soldaat die maar een missie had: geestelijk niet te breken in de terreur van het kamp. Maar in dat kamp ging het nog niet over de vernietiging van de hele soort, of de ontkenning dat ze niet bij de soort zouden horen. Integriteit in twijfel trekken is nog iets anders dan in twijfel trekken of men wel tot een soort mag behoren.
En dat is de kern van wat Antelme ons misschien wel wil zeggen: geen mens kwam eerder tot de strijd te willen behoren tot de soort waartoe hij behoort. Daarmee is ook de ridicule idee van de nazi’s gevat dat zij als het ware de mens moesten vernietigen om de mens te behouden. Een tekst om mee te nemen en niet meer te vergeten, hoe we haar ook allen persoonlijk hebben opgevat.