Voor de filosofiekalender van het filosofiemagazine, verschenen in 2018 weer 12 originele kruimels van mijn hand. Voor wie ze gemist heeft, er nooit tegenaan is gelopen of gewoon nog eens na wil lezen, hier de teksten integraal. Deel XXVII van XXVIII.
Een levenswerk spat uiteen
‘De zoon heeft zijn stervende vader een valse belofte gedaan. Hij is nooit van plan geweest de collectie in stand te houden. Keihard bedrog. Maar ook een teken van liefde.’
Uit de rubriek Waarvan akte. Johan Nebbeling. Algemeen Dagblad 3 oktober 2016.
Een man heeft zijn hele leven gebouwd aan een unieke glasverzameling. Nu hij van zijn artsen heeft vernomen dat hij weldra sterven zal, heeft hij één wens: dat zijn verzameling bijeen blijft. Zijn twee zoons hebben daar geen interesse in en lijken vooral geïnteresseerd in de waarde. Bij taxatie blijkt echter dat een groot deel van de collectie kitsch is en de man in veel gevallen is opgelicht. Hooguit enkele stukken zijn financieel de moeite waard. Een levenswerk spat uiteen.
Eén van zijn zoons heeft medelijden en belooft zijn vader om de collectie bijeen te houden. De vader sterft korte tijd later met het idee dat zijn laatste wens wordt gerespecteerd. Enkele dagen na de crematie brengt deze zoon alle waardevolle stukken naar een veilinghuis en geeft de rest aan de kringloop. ‘Keihard bedrog. Maar ook een teken van liefde.’
De Duitse filosoof Immanuel Kant (1724-1804) zou het daarmee sterk oneens zijn. In zijn Grundlegung zur Metaphysik der Sitten (1785) verheldert hij het plichtbegrip en fundeert de moraal op de categorische imperatief: handel volgens een maxime die als algemene wet kan gelden. Het is volgens Kant niet alleen een plicht om een gedane belofte te standen, iemand mag ook niet met zich zelf in tegenspraak raken door zijn handelen. Hoe zou deze zoon immers kunnen willen dat hij zelf bedrogen wordt op zijn sterfbed door zijn eigen familie? Dat kan hij niet. Een werkelijk teken van liefde was de waarheid zeggen geweest volgens Kant, hoeveel moeilijker dat ook is voor te stellen.
Lees ook: Het absolute recht van een stervende op de waarheid
___________
Zelfverantwoordelijke zelfbepaler? Dat bepaal ik zelf wel!
‘Langeveld heeft door de inauguratie van de fenomenologische methode in de pedagogiek, Nederland verlost van de gedachte, dat een goede theologie en goede filosofie automatisch garant waren voor een goede theoretische pedagogiek.’
J.W. van Hulst, Levensbericht M.J. Langeveld. In: KNAW Jaarboek, 1991, Amsterdam, pp. 154-162.
Met meer dan 500 publicaties op zijn naam is Martinus Jan Langeveld (1905-1989) een eminente rode draad binnen de Nederlandse pedagogiek. Zijn voornaamste kracht was dat hij de pedagogiek definitief wist te ontmantelen van de filosofie. Pedagogische Wetenschappen zoals wij dat kennen bestond na de Tweede Wereldoorlog nog niet. Maar Langeveld (die zelf o.a. filosofie had gestudeerd in Amsterdam) gaf de pedagogiek als jonge tak van wetenschap een volwaardig karakter. Om daar te komen heeft hij echter wel een lange weg binnen de filosofie moeten bewandelen.
Via het existentialisme en de fenomenologie waar hij op eigen wijze gebruik maakte van het denken van Heidegger en Husserl, kwam hij tot de grondslag van zijn pedagogische vraagstuk: Wat maakt een kind tot kind? Wat moet een kind leren om een zelfverantwoordelijke zelfbepaler te worden? En hoe kunnen we doodringen tot het zuivere zijn van het kind zodat we het de kans kunnen geven zichzelf te ontwikkelen? De kern van Langevelds pedagogiek ligt in ‘kijken wat zich individueel toont’. Hij zou gruwelen van de hedendaagse tendens in de academische pedagogiek van ‘meten is weten’.
Voor die ‘mensloze wetenschappers’ (Tijdschrift voor Opvoedkunde 6, ’71-’72) is Langeveld ironisch genoeg verworden tot een stoffig opvoedingsfilosoof.
__________
Waag een gokje: lees Pascal
“Hij is erg intelligent, maar hij is geen wiskundige: dat is zoals je weet een groot gemis.”
Blaise Pascal in een brief aan Pierre de Fermat over beroepsgokker Antoine Gombaud (Chevalier de Méré) (1654)
Filosofie en wiskunde gaan al eeuwen hand in hand. Er zijn vele filosofen te noemen die tevens in de wiskunde bedreven waren, van Pythagoras tot Bertrand Russell. Ook de Franse denker Blaise Pascal (1623-1662) vond in beide disciplines uitstekend zijn weg. Naast zijn onvoltooide verzameling gedachten over het innerlijk leven (Pensées, 1670) bouwde hij ook de eerste mechanische rekenmachine (1642, de Pascaline) om zijn vader te helpen met de belastingen.
Rond 1654 vraagt de Franse edelman Antoine Gombaud Pascals hulp bij een probleem wat hij heeft met gokken. De weddenschap dat hij met twee dobbelstenen binnen 24 beurten tenminste éénmaal dubbel zes zou gooien, had Gombaud namelijk berekend op 66%. Toch bleef hij op termijn geld verliezen. Zou de kans soms lager liggen? In een beroemde briefwisseling met Pierre de Fermat lost Pascal het probleem op en legt en passant de grondslag voor de theorie van kansberekening. Pascal zal later in zijn filosofische aantekeningen ook een weddenschap voorstellen, bekend als de Gok van Pascal. Volgens Pascal heb je niets te verliezen als je erop gokt dat God bestaat, alleen maar te winnen. Blind aanvaarden dus die weddenschap. Of is er net als bij Gombaud toch sprake van een denkfout?
©Veenmedia.nl