Hoewel het de afgelopen dagen over politiek leek te gaan, ging het vooral ook over de betekenis van vertrouwelijkheid, de waarde van het geheime en de noodzaak van openbaarheid. Ik geef hier een aanzet om het spanningsveld tussen het vertrouwelijke, private geheime en het openbare publieke transparante nader te overwegen.
De centrale kwestie die speelt is in hoeverre ‘het persoonlijke’ op ieder moment toe moet zijn te vertrouwen aan ‘het publieke’. Het probleem is dat de criteria niet vanzelfsprekend overeenstemmen: de persoonlijke sfeer is een andere dan de publieke sfeer.
Wanneer mensen onderling communiceren bijvoorbeeld, hanteren zij voor zichzelf daarbij een kader waarin woordkeuze, intonatie en inhoud hun eigen unieke gewicht en lading hebben. Het is vergelijkbaar met de vele verschillende rollen die we in het maatschappelijke speelveld vervullen. De voetbalkantinetaal van de 16-jarige is een andere dan de taal die hij op bezoek bij zijn grootmoeder hanteert. De liefdesbrief die het meisje aan haar idool schrijft is een andere taal dan hoe zij tegen haar broer spreekt. Beide hebben ze hun eigen betekenisvolle realiteit en kunnen ze in harmonie naast elkaar bestaan zolang ze niet met elkaar vermengd worden.
Een van de stilzwijgende kenmerken van besloten of persoonlijke gesprekken is dat ze binnen die sfeer betekenisvol zijn en meestal blijven. Zodra de beslotenheid of het persoonlijke om de een of andere reden onder druk komt te staan, wordt de betekenisvolle sfeer een heel andere. Als je bijvoorbeeld aan iemand een bericht stuurt waarin je aangeeft ‘je ontiegelijk te ergeren aan een intens onnozele collega die laat denken aan een bange fruitvlieg’, is het dodelijk als die persoon je een reply stuurt met daarin cc “die collega”. De beslotenheid waarin je een verhouding had tot de persoon aan wie je een bericht hebt gestuurd kende (stilzwijgende) spelregels met een geldigheid alleen binnen die beslotenheid. Nu is een bericht wat ontstaan is binnen die sfeer vermengd met een relatie die een hele andere sfeer verlangt. En daar barst de taal: je kunt alleen nog maar stamelen. Wat in de privésfeer is gezegd, wordt plotseling eigendom van velen die er hun eigen ethische of publieke spelregels op toepassen.
Nu kan de beslotenheid op vele wijzen openbaar worden. Door toeval, ongelukkigheid, kwade opzet, naïviteit, domheid of anderszins. Waar we echter steeds meer mee geconfronteerd worden is dat er vervolgens een verlangen of een eis is dat het persoonlijke één op één vertaald en verantwoord moet worden richting het publieke. Er wordt geëist dat er een uitleg komt over appjes van politieagenten in een besloten groep, er wordt geëist dat er verantwoording wordt gegeven aan terloopse zinnen in een vertrouwelijke notitie, er moet een veroordeling komen van passages in privé mailverkeer, er moet iemand hangen voor een foute opmerking ogenschijnlijk besloten tegen een ander gezegd etc..
Het problematische gevolg is duidelijk: iemand moet zich dan verdedigen in een nieuwe sfeer waarbij het private passend moet worden gemaakt voor het publieke. En dat leidt over het algemeen tot weinig goeds.
De notie die ten grondslag ligt aan het feit dat het persoonlijke altijd publiekelijk moet worden verantwoord, is dat het persoonlijke in esthetische en vooral ethische opzichten niet mag afwijken van de publiekelijke moraliteit. Er lijkt sprake van een Kantiaanse vooronderstelling die ongeveer neerkomt op: ‘Spreek altijd zo alsof je miljoenen toehoorders hebt’. Of: ‘Spreek altijd zo alsof je degene over wie je spreekt naast je hebt staan’. En in een verhaal over Socrates (niet bij Plato te vinden, de bron van dit verhaal is wellicht een gedicht uit 1835) zien we de wijsgeer 3 zeven hanteren wat erop neerkomt dat je alleen iets moet zeggen tegen iemand als het waar is (zeef 1), goed (zeef 2) en noodzakelijk (zeef 3). Je zou er ‘vriendelijk’ als vierde zeef nog aan kunnen toevoegen, of in plaats van goed.
Dat doet echter mijns inziens weinig recht aan de dynamische eigenheid van intermenselijke communicatie. Het zou bijvoorbeeld de humor vernietigen (want niet noodzakelijk, waar of goed), cynisme of sarcasme onmogelijk maken en de vredige ruimte van de betekenisloze gesprekken eindeloos opschorten.
Mensen praten graag over mensen en binnen de persoonlijke sfeer moet er heel veel veilige ruimte zijn om dat te kunnen doen. Die veilige ruimte is het betekenisvolle geheim dat gedeeld wordt alleen door de aanwezigen, en daarbinnen heeft het zijn geheel eigen betekenis. Erbuiten is het incommensurabel, kun je het met niets vergelijken.
Mijn punt is dat iemand, mocht hij in een besloten sfeer over de schreef gaan of een spanningsveld oproepen in het licht van de spelregels, binnen die besloten sfeer moet worden aangesproken. En gebeurt dat niet, dan zijn dat de spelregels. Je kunt niet zonder meer de publieke ethiek toepassen op de persoonlijke en vertrouwelijke sfeer als die zich om de een of andere reden met elkaar vermengen, dat is onwenselijk en zelfs on-menselijk: Mensen hebben een onvervreemdbaar recht op hun geheime ruimte met anderen, net zoals ze recht hebben op al hun eigen gedachten. Hoe zich wat daar afspeelt vertaald wordt naar het publieke, dat wordt de zaak van het publieke en daarin kan zij geheel soeverein eisen wat verlangd is. Over het veronderstelde of bedoelde beslotene echter moet zij gewoon zwijgen.