Het Vonnis: wat moeten we met wraakgevoelens wanneer Justitie faalt?
Een filosofische overweging naar aanleiding van de film Het Vonnis (2013) als aanzet voor verdere discussie
***Let op: onderstaande tekst bevat informatie
over de verhaallijnen van de film***
Het Vlaamse rechtbankdrama Het Vonnis (2013) is een van de meest intrigerende films die ik zag sinds het Deense Jagten (2012). Hoewel de verhaallijn relatief simpel is, weet het geschetste dilemma diep door te dringen in het voorstellingsvermogen dankzij de goede acteerprestaties en dialogen. Er zal voor puristen voldoende op aan te merken zijn, maar ik geloof dat de film oprecht een probleem aankaart dat in anderhalf uur niet beter (op het einde wellicht na) had kunnen worden weergegeven. In deze overwegingen zal ik stilstaan bij verschillende dilemma’s en problemen die deze film oproept.
1. De verhaallijn
Hoewel ik poog om de verhaallijn zo duidelijk mogelijk weer te geven waardoor de zaak als een op zichzelf staande casus te begrijpen is, kan ik niet de vele en treffende nuanceringen aanbrengen die in de film voorbijkomen.
1.1 Aanzet
Hoofdrolspeler Luc Segers heeft een prima leven. Mooie baan, gelukkig getrouwd en een prachtige dochter. Op een avond na een borrel rijden ze met zijn drieën naar huis en tijdens het tanken besluit zijn vrouw naar een onbemande avondwinkel aan de overkant te gaan om brood te kopen. In deze winkel wordt ze echter aangevallen door Kenny De Groot die haar tot bloedens toe en zonder duidelijke reden neerslaat. Luc vertrouwt het niet helemaal en besluit te gaan kijken waar zijn vrouw blijft. Terwijl hij geconfronteerd wordt met het feit, slaat de dader hem neer die vervolgens vlucht per motor. Het dochtertje dat alles gade geslagen heeft in de auto, rent in paniek de straat op en wordt daar geschept door een andere wagen. Luc ziet het gebeuren alvorens hij zijn bewustzijn verliest. Drie weken later ontwaakt hij uit zijn coma en moet hij vernemen dat zijn vrouw en dochter inmiddels zijn begraven.
1.2.1 Procedure: Het OM
De vermeende dader wordt opgepakt, op basis van fotoherkenning door Luc. De kijker weet net als Luc dat het wel de juiste man is. Er waren echter geen vingerafdrukken, geen camerabeelden, geen andere getuigen en Kenny had zelfs niets meegenomen van de vrouw. Technisch gesproken is er dan geen sprake van roofmoord. Sterker nog, het Belgische Openbaar Ministerie stelt dat ze hem kan vervolgen voor ‘slagen en verwondingen met de dood tot gevolg’, niet te verwarren met doodslag. De verwachting is dan maximaal 10 jaar celstraf, waarvan Kenny in de praktijk ongeveer zes jaar zal uitzitten. De dood van zijn dochtertje is een noodlottig ongeval, wat juridisch van geen belang is.
1.2.2 Procedure: De advocaat van de verdachte
Kenny De Groot krijgt een topadvocaat toegewezen. De raadsman van Luc legt uit dat Kenny vanwege zijn lage inkomen recht heeft op een pro-deo advocaat. Deze pro-deo advocaten werken niet op basis van een niet te stuiten idealisme aldus deze raadsman, maar hebben het recht om hun rekeningen in te dienen bij de Staat. Omdat het hier ogenschijnlijk om een zaak gaat die veel publiciteit zal genereren, is dat de reden waarom een armoedzaaier als Kenny toch de beschikking krijgt over een topjuriste.
1.2.3 Procedure: De vormfout
Alvorens de zaak echter aan kan vangen gebeurt er iets wat de rest van de film het centrale thema zal blijken. De advocate van Kenny heeft een procedurefout ontdekt. De vordering tot gerechtelijk onderzoek naar de dood van Lucs vrouw was namelijk niet ondertekend door de procureur (officier van Justitie), op grond waarvan het document ongeldig is. Alle handelingen die vervolgens op basis van dat document zijn uitgevoerd, blijken daarmee hun rechtsgeldigheid verloren te hebben. In casu is het hele opsporingsonderzoek onrechtmatig. De begane fout is dusdanig fundamenteel volgens de wetgever, dat de raadkamer niets anders rest dan de verdachte vrij te laten. Het Openbaar Ministerie kan nog wel vervolgen, maar omdat het waarschijnlijk is dat alle bewijzen die tijdens de arrestatie zijn vergaard nietig zullen worden verklaard, heeft dat weinig zin. Kortom: geen rechtsgang, geen veroordeling en geen genoegdoening voor slachtoffer en samenleving.
1.3.1 Dilemma: het slachtoffer
Nu Luc weet dat de zekere dader op vrije voeten blijft, lijkt hij te breken onder het toch al zware verdriet. Hij besluit Kenny te volgen en enkele weken observeert hij de man in een garage waar hij werkzaam is. De film laat het verloop van wat er dan allemaal gebeurt fragmentarisch met terugwerkende kracht zien. Luc vermoordt Kenny namelijk met negen min of meer gerichte schoten vanuit een illegaal aangeschafte Walter P5.
1.3.2 Dilemma: de jurist
Luc geeft zichzelf aan en bekent wat hij heeft gedaan. Zijn advocaat zegt hem dat hij zou kunnen proberen het op doodslag te houden. Maar Luc wil echter worden aangeklaagd voor moord ten overstaande voor de volksjury: “De Groot heb ik al gepakt, nu wil ik het systeem pakken.”
Zijn advocaat legt hem twee opties voor: het meest voor de hand ligt dat hij voor uitlokking zal pleiten, waarmee een maximumstraf van vijf jaar wordt geriskeerd. Iedereen wint, want de jury kan een schuldige aanwijzen, de rechtstaat verliest zijn gezicht niet en de straf zal neerkomen op twee jaar effectief zitten. Optie twee echter heeft meer risico’s in zich, maar zou indien succesvol wel een ‘overwinning’ betekenen, waarbij het Openbaar Ministerie zijn verlies zou moeten nemen. Hiertoe zou een beroep moeten worden gedaan op Artikel 71 Strafwetboek, onweerstaanbare dwang:
Er is geen misdrijf wanneer de beschuldigde of de beklaagde op het tijdstip van de feiten leed aan een geestesstoornis die zijn oordeelsvermogen of de controle over zijn daden heeft tenietgedaan of ernstig heeft aangetast, of wanneer hij gedwongen werd door een macht die hij niet heeft kunnen weerstaan.
Hoewel uitlokking voor de hand lijkt te liggen, wil Luc gaan voor de optie artikel 71. Als de jury dan echter “ja” antwoordt op de schuldvraag, riskeert hij daarmee levenslang.
1.3.3 Dilemma: de aanklager
De aanklager is er alles aan gelegen om de rechtstaat te doen zegevieren. De bewijzen zijn er: er is een volledige bekentenis en het lijkt in alles op een goed voorbereide, weldoordachte en geplande moord, op iemand die zich niet kon verdedigen. Er wordt besloten om op alle fronten het volkse sentiment te weerspreken met feiten en niets dan feiten: dit is een ordinaire wraakmoord die dient te worden bestraft. Wat er is gebeurd is vreselijk, en niemand ontkent dat Luc zijn leven lang de pijn zal moeten dragen voor wat hem is overkomen. Maar wat hem is overkomen in de zin van leed, is niet uniek en geeft hem niet het recht om naar eigen goeddunken te handelen.
1.3.4 Dilemma: De Volksjury
De vermoorde man heeft geen relevante familie en was iemand met een ellenlang strafblad, die als verdachte in een ernstige zaak mogelijk een veroordeling heeft ontlopen vanwege een procedurefout. Voor hen zit een man met een glansrijke carrière in het bedrijfsleven, bekend als weldoener en gezinsman die op gruwelijke wijze zijn vrouw en kind heeft verloren.
Wat moet de volksjury nu beslissen?
2. Opmerkingen, vragen en overweging
Omdat anders dan in Nederland België werkt met een volksjury, kan de film de kijker sterker meeslepen in de voorstelling zelf onderdeel te zijn van de volksjury. Gaat hij mee met het sentiment dat duidelijk voelbaar is voor de hoofdrolspeler? Of kiest hij toch voor de rechtsstaat omwille van de rechtsstaat?
De concrete vragen die we moeten bespreken zijn de volgende:
- Staan we onszelf uitzonderingen toe ten opzichte van afgesproken rechtsregels?
- Hoe verhouden procedurefouten zich tot de redelijkheid?
- Kunnen onweerstaanbare wraakgevoelens fungeren als strafuitsluitingsgrond?
(Kunnen wraakgevoelens onweerstaanbaar zijn?)
Staan we onszelf uitzonderingen toe ten opzichte van afgesproken rechtsregels?
Het recht zoals wij dat kennen is grotendeels een product van de Verlichting, waar volkse emotie en potentiële willekeur los gemaakt werd van filosofische rede en rechtvaardigheid. Daarbij staat een dominante Kantiaanse notie dat het recht geen uitzonderingen verdraagt, tenzij datzelfde recht daar een geschreven redelijke grondslag voor aandraagt, centraal. In principe stemt het volk in met deze opvatting, op grond van een sociaal contract: in ruil voor verschillende rechten, aanvaarden ze daarbij wetgeving en plichten.
Het spanningsveld ontstaat nu daar waar het lijkt alsof de redelijkheid in het geding is, en we dat ‘aanvoelen’. Stel bijvoorbeeld dat je als voetganger om 2:00 uur ‘s nachts aankomt op een rechte weg, waar het stoplicht op rood staat. Er is in de verste verte geen ander verkeer waarneembaar. De wet gebiedt desondanks te wachten op groen licht op straffe van 65,- boete, terwijl de meeste mensen zullen voorvoelen dat het oversteken hier in alle redelijkheid kan plaatsvinden. Als de wetgever hier toch volhoudt dat de boete op zijn plaats is, simpelweg omdat een regel is overtreden, dan ontstaat er de discrepantie tussen burgers en staat waar we hier over spreken, omdat de staat daarmee voor de burgers zijn menselijke gezicht lijkt te hebben verloren. Vadertje Staat lijkt dan meer op een regelmachine die eerder op grond van pragmatische dan idealistische opvattingen wetten handhaaft.
Hoe verhouden procedurefouten zich tot de redelijkheid?
Dat brengt ons dan bij de volgende vraag, misschien wel de eigenlijke vraag die de film probeert op te werpen. Het is overduidelijk dat de wet ook een verdachte moet beschermen, maar in welk opzicht is er sprake van het beschermen van een verdachte wanneer uit onrechtmatig verkregen bewijs blijkt dat hij de dader is van een gruwelijk feit? Ook hier ontstaat er een discrepantie tussen de volkse opvatting van rechtvaardigheid en de strafrechtelijke opvatting van rechtvaardigheid. De discussie zit er dan in in hoeverre deze volkse opvatting van rechtvaardigheid ook redelijk kan zijn, in relatie tot in hoeverre de strafrechtelijke opvatting van rechtvaardigheid ook onredelijk kan zijn. Het idee dat een wetgever per definitie redelijke opvattingen omzet in wetten, is een diepgeworteld idee bij menig jurist, maar dat mag en moet terdege ter discussie worden gesteld, zelfs als dat zichtbaar wordt in basale emotionele uitingen van het volk. Want de uiting kan wel primitief lijken, ze is nog steeds gestoeld op een fundamenteel menselijke emotie die zelfs de meest geharde legalisten moeten herkennen in zichzelf.
Nog niet zo lang geleden had de Nederlandse rechtsstaat zijn vingers ook kunnen branden aan een vergelijkbaar dilemma zoals in de film. De inmiddels tot 19 jaar gevangenisstraf en TBS met dwangverpleging veroordeelde Robert M. had namelijk op grond van procedurefouten vrijgesproken moeten worden, aangezien het belangrijkste bewijsmateriaal onrechtmatig in beslag was genomen, aldus zijn verdediging. Dit vormverzuim werd met veel juridisch vertoon door het Hof getackeld. ‘Al met al is het verzuim naar het oordeel van het hof niet ernstig te noemen. (…) Nu niet aannemelijk is dat de verdachte daadwerkelijk nadeel heeft ondervonden van het vormverzuim, ziet het hof ook overigens geen aanleiding aan het vormverzuim enig rechtsgevolg te verbinden.’
De doos van Pandora bleef daarmee ongeopend, maar daarmee is de doos zelf echter verre van vernietigd. Toch lijkt het Hof terdege tussen de regels door rekening te houden met de ernst van het gepleegde, in relatie tot de fout:
‘Voorts moet bij de waardering van de ernst van het verzuim worden bezien of de rechter-commissaris, indien de officier daartoe een vordering zou hebben gedaan, tot (het afgeven van een machtiging tot) doorzoeking van de woning zou zijn overgegaan. Daartoe zijn de volgende feiten en omstandigheden, die de officier van justitie, naar moet worden aangenomen, aan de vordering ten grondslag zou hebben gelegd, van belang (…). Gelet op de feiten en omstandigheden bestond in de avond van 7 december 2010 een zodanige verdenking van ernstige strafbare feiten, gepleegd door M., dat naar het oordeel van het hof de rechter-commissaris zonder enige twijfel desgevorderd tot doorzoeking ter inbeslagneming zou zijn overgegaan of een machtiging daartoe zou hebben verstrekt.’
Die laatste alinea reikt ook de sleutel aan voor de oplossing van het filmdilemma. Ook hier geldt dat een mogelijke uitzondering de oplossing zou kunnen betekenen: het feit waarvan de verdachte wordt verdacht is dusdanig ernstig en heeft de rechtsorde zo fundamenteel geschokt, dat de procedurele fout van het vergeten te plaatsen van een handtekening onder een bevel tot gerechtelijk onderzoek vervolging niet kan voorkomen. De niet geplaatste handtekening is bovendien een gevolg van werkdruk en/of vergeetachtigheid, niet van gerede twijfel omtrent de aanhouding van de verdachte die positief is geïdentificeerd door slachtoffer: die handtekening zou er hoe dan ook toch wel zijn gekomen. Een dergelijk ‘proportionaliteitsbeginsel’ lijkt op zijn minst te rechtvaardigen wanneer het gaat om misdrijven die een gevangenisstraf van bijvoorbeeld twee jaren of meer in zich houden. Dat is uiteraard geen vrijbrief voor prutswerk van politie en openbaar ministerie, maar doet meer recht aan samenleving en slachtoffer. De rechter kan het openbaar ministerie terdege nog op de vingers tikken, zonder dat daarmee de rechtsgang afgebroken wordt. Tenslotte moet ook overwogen worden in hoeverre een vormfout überhaupt in het voordeel van een verdachte is, wanneer hij zich de volkswoede ermee op de hals haalt.
Kunnen onweerstaanbare wraakgevoelens fungeren als strafuitsluitingsgrond?
Dat in de film het geblunder van Justitie wel leidt tot het vrijlaten van de vermeende moordenaar, is vanzelfsprekend de aanleiding tot het dilemma van de burger die vervolgens het recht in eigen hand neemt omdat hij in de steek is gelaten door het systeem. De genoegdoening die hem had moeten worden geschonken via vergelding door de rechtsgang, hoopt hij zo te krijgen door middel van wraak. Intuïtief hebben we het idee dat iemand die gestraft wordt wanneer hij vrijwillig een ander kwaad heeft berokkend, iets goeds is – mits het maar door een onpartijdige instantie wordt voltrokken. Betekent dit dan vanzelfsprekend dat het straffen van iemand die vrijwillig een ander kwaad heeft berokkend niet goed is wanneer ondanks duidelijke feiten dit wordt gedaan door een partijdige instantie?
Stel bijvoorbeeld dat een gevangene ontsnapt, terwijl hij nog 12 jaar gevangenisstraf tegoed had. Hij wordt opgespoord door het slachtoffer die hem vervolgens 12 jaren opsluit bij hem thuis onder vergelijkbare voorwaarden als in de gevangenis. Zouden we dat immoreel vinden? Of zit het immorele er juist in dat een partijdige instantie juist onredelijk straft? In het geval van de film wordt de vermeende moordenaar namelijk vermoord. En dat is nooit een straf die in welk proces dan ook uitgesproken had kunnen worden. Misschien was de verdachte inderdaad veroordeeld wegens doodslag, en had hij tussen de vijf en 15 jaren gevangenisstraf gekregen. Hadden we het redelijk gevonden indien hij alsnog opgezocht was door het slachtoffer wanneer hij vrijgelaten werd – bijvoorbeeld omdat hij de lage straf nooit heeft kunnen verkroppen? Soortgelijke bewegingen lijken zich te ontwikkelen in onze samenleving waar het gaat om pedofielen of concreter omtrent de moordenaar van Pim Fortuyn.
De vraag of genoegdoening daadwerkelijk plaatsvindt door middel van wraak, wanneer het slachtoffer (om van willekeurige betrokkenen uit de samenleving te zwijgen) niet kan instemmen met de straf is niet eenvoudig te beantwoorden. Het lijkt in ieder geval geen grond voor redelijke discussie te hebben dat indien een verdachte is veroordeeld zonder dat daarbij noemenswaardige fouten zijn gemaakt, hij nadat hij zijn straf heeft uitgezeten alsnog met recht bedreigd wordt in zijn leven. Het standaardargument dat het recht in eigen hand nemen leidt tot middeleeuwse toestanden en chaos slaagt dan duidelijk. Duidelijker in mijn optiek dan wanneer het wordt gebruikt op het moment dat door een procedurefout er geen recht wordt gedaan.
Kunnen wij immers van een burger verwachten dat een ander hem straffeloos leed kan berokkenen? Dat lijkt niet redelijk. Hoewel vergeving evenals het toekeren van de andere wang een groot goed is, kan men niet van iemand verlangen dat hij zich neerlegt bij het feit dat iemand vrijuit gaat die zojuist zijn vrouw heeft doodgeslagen. Want het recht zegt weliswaar ‘laat dat maar aan ons over’, maar beantwoordt onvoldoende de vraag aan wie iets moet worden overgelaten wanneer door fouten iets niet meer aan het recht kan worden overgelaten. Er is dan nog steeds een fundamenteel tekort, een onafgesloten hoofdstuk, een te vullen gat bij slachtoffer en samenleving. Geen enkel strafdoel, of het nu gaat om generale of speciale preventie, vergelding of reparatie/resocialisatie, wordt namelijk bereikt.
In de film wordt de hoofdpersoon misschien onbedoeld geportretteerd als tragische held: hij lijkt immers een levenslange straf omwille van een hoger principe te aanvaarden. Misschien gesterkt door een overwegend positieve publieke opinie, maar misschien ook wel gesterkt door een diepgewortelde innerlijkheid van rechtvaardigheidsgevoel. Dat dit innerlijke rechtvaardigheidsgevoel hapert wanneer het gaat over het vermoorden van een ander mens, dat is dan wat we zouden kunnen verstaan onder onweerstaanbare dwang. Wraak is ook zoiets als ‘a kind of wild justice’ zoals Francis Bacon al betoogde in 1625.
In een onderzoek van Bies en Tripp uit 1996 (Beyond distrust; ‘Getting even’ and the need for revenge. In: R.M. Kramer en T.R. Tyler (red.) Trust in organizations: frontiers of theory and research. Thousand Oaks: Sage) werd mensen gevraagd zich een situatie in te denken wanneer ze het een ander betaald zouden willen zetten. Het meest gegeven antwoord was: ‘wanneer mijn vertrouwen ernstig is misbruikt’. Hoewel het hier niet echt ging over concrete strafbare feiten (en eenieder zich zijn eigen voorstelling mocht maken), geeft het wel een interessante richting in onze casus.
Het vertrouwen in de rechtsstaat was immers ernstig beschadigd, en dat heeft in korte tijd (in de film wordt de moord binnen een maand gepleegd na de fatale avond) geleid tot zeer heftige gevoelens die gevoed door het idee ‘recht’ te doen en/of het idee van pijn in het gemoed te willen verzachten tot moord heeft geleid.
In hoeverre het idee juist is dat iemand door wraak te nemen zijn ondraaglijke gemoedstoestand kan verlichten, staat los van het idee dat iemand dat idee redelijkerwijs kan hebben. De verwachting dat wraak nemen pijn zal verlichten neigt in ieder geval naar een verwachting die iemand ook onweerstaanbaar kan hebben. Stel bijvoorbeeld dat iemand plots geconfronteerd wordt met een schier ondraaglijke geestelijke pijn, en na een maand is dat nog verre van weg. Er bestaat een deugdelijk medicijn, maar hij heeft echter niet de middelen om dat medicijn te bekostigen. Kunnen we het zo iemand dan kwalijk nemen dat hij vervolgens een inbraak pleegt in een ziekenhuis om dit medicijn te bemachtigen waarmee hij zijn gemoed weet te verlichten? Is hij niet bezweken onder zijn pijn? Is dit geen daad met de moed der wanhoop?
Het is natuurlijk dat het hier om een moord gaat, en niet om een inbraak, waardoor we anders kijken naar de daad. Maar het lijkt mij voorstelbaar dat iemand zodanig heeft geleden onder de omstandigheden dat hij in een langdurige roes van bittere ellende tot deze daad is gekomen, gedreven door de hoop zijn pijn te verlichten. Dat wij weten dat we beter moeten weten, is daarbij ook een vorm van hoop waarop we mogen hopen dat we het weten wanneer we –God verhoedde het- te maken krijgen met de situatie waarbij het recht ons in de steek lijkt te laten.